• No results found

3. Wet- en regelgeving voor elektriciteitsbedrijven

3.6 Conclusie bij hoofdstuk 3

Geen van de richtlijnen spreken de code Tabaksblat tegen. Er is een extra toezichthouder in de vorm van de Energiekamer. Daarnaast is er de staat als aandeelhouder en er dient veel gerapporteerd te worden aan beiden. Voor

netwerkbedrijven geldt dat zowel het kwaliteitsdocument (artikel 19/21) als (voor leden van een groep) het compliance nalevingsverslag (anti-discriminatieverslag, artikel 11) openbaar dient te worden gemaakt.

Over het algemeen geldt voor elektriciteitsbedrijven dat zij, aan de hand van de wet- en regelgeving, al verplicht zijn te voldoen aan grote delen van de code Tabaksblat en dat volledig eraan voldoen daarom niet veel extra werk is. Je kan echter ook stellen dat zij al bloot staan aan een flinke administratieve last en daarom de (niet verplichte-) code maar even laten schieten. Het onderzoek zal uitwijzen welk

4. Elektriciteitsbedrijven

4.1 Inleiding

In het volgende hoofdstuk zal antwoord gegeven worden op de derde deelvraag; Wat is binnen dit onderzoek de definitie van elektriciteitsbedrijven? Daarbij worden de criteria uitgelegd waaraan de bedrijven voldoen om binnen dit onderzoek te vallen. Vervolgens wordt de Nederlandse elektriciteitsmarkt verder uitgewerkt tot de uiteindelijke populatie van dit onderzoek.

4.2 Populatie

Dit onderzoek zal worden uitgevoerd onder elektriciteitsbedrijven. Zoals vermeld verplicht de Elektriciteitswet van 1998 bedrijven die onderdeel uitmaken van de elektriciteitslevering een vergunning aan te vragen bij de Energiekamer. Dit onderzoek richt zich op de bedrijven die deze vergunning hebben gekregen van de Energiekamer voor 2007. De vier lijsten van vergunninghouders zijn die van bedrijven die leveren aan kleinverbruikers, die van netbeheerders, die van meetbedrijven en die van bedrijven met programmaverantwoordelijkheid.

Meetbedrijven zijn geregistreerde bedrijven die meterstanden bij particulieren mogen opnemen, de bedrijven met programmaverantwoordelijkheid zijn bedrijven die productieplanningen maken voor de komende periodes. Hoewel deze sterk zijn

gelieerd aan de productie en netbeheer (vaak zijn het dezelfde bedrijven) zitten hier ook andere organisaties in. Deze zullen niet bij het onderzoek worden betrokken.

De ondernemingen die wel de populatie voor dit onderzoek vormen zijn dus de bedrijven met een vergunning voor netbeheer, of die voor levering aan

particulieren. De lijst voor vergunninghouders aan particulieren bevat 39

ondernemingen (zie bijlage 1) en die voor netbeheerders 9. Samen maakt dat 48 ondernemingen.

Deze lijst moet nu opgeschoond worden, in de eerste plaats omdat er redelijk wat dochterondernemingen bij zitten van bedrijven die uiteindelijk onder één

jaarverslag zullen vallen. In de tweede plaats zitten er dochterbedrijven tussen van buitenlandse ondernemingen en die zullen sowieso niet aan de Nederlandse corporate governance code voldoen. Uit het onderzoek (zie bijlage) blijkt dat er 19 Nederlandse bedrijven zijn die elektriciteit leveren aan particulieren met een vergunning van de Energiekamer.

Electrabel Nederland N.V. is officieel onderdeel van een Frans bedrijf, maar publiceert toch een (zij het beknopt) jaarverslag en een apart stuk over de code

Tabaksblat en zal daarom toch in het onderzoek worden betrokken. Dit leidt dus tot 20 Nederlandse leveranciers die onderzocht zullen worden.

De electriciteitswet ’98 zegt dus dat netwerkbeheerders eigen bedrijven moeten zijn of tenminste een onafhankelijkheidsverklaring moeten hebben. Dit heeft er in ieder geval toe geleid dat alle netwerkbedrijven meestal nog wel een naam hebben die verband houdt met de voormalige moeder, maar wel een eigen website en een eigen jaarverslag hebben. Er zijn 9 bedrijven met een vergunning. Aangezien zij onafhankelijk zijn en Nederlands (zij onderhouden immers het Nederlandse netwerk) worden zij alle 9 betrokken in dit onderzoek.

Samen vormen zij 29 bedrijven die elektriciteit mogen leveren in Nederland of het Nederlandse netwerk beheren en zijn zij de populatie van dit onderzoek. Van deze 29 bedrijven hebben er 13 geen financiële informatie op het web staan, en 16 wel. Deze 16 zullen de basis vormen voor het onderzoek. Hiervan zijn er 10 leveranciers en 6 netwerkbeheerders. De totstandkoming van de steekproef van dit onderzoek is te lezen op de volgende pagina (figuur 1).

Nederlandse Elektriciteitsbedrijven met een vergunning/registratie bij de Dte Meetbedrijven (buiten onderzoek) Programmabeheerders (buiten onderzoek) Netwerkbeheerders: 9 bedrijven Leveranciers aan particulieren: 39 bedrijven Wel jaarverslag online: 10 / 6 bedrijven Geen jaarverslag online: 10 / 3 bedrijven Dochterbedrijven (26 bedrijven) over 12 moeders Eigen bedrijven: 13 bedrijven Bedrijven in het onderzoek: 20 / 9 bedrijven Nederlandse Moeder: 6 bedrijven Buitenlandse Moeder: 6 bedrijven, 1 toch onderzocht; zie noot

Noot: Electrabel Beheer B.V. is onderdeel van “GDF Suez” maar heeft een eigen jaarverslag en code naleving gepubliceerd en wordt daarom wel meegenomen.

Figuur 1: Stroomschema populatie

De uiteindelijk lijst van onderzochte bedrijven is dus als volgt:

De onderzochte steekproef bestaat dus uit 16 bedrijven waarbij voor de leveranciers geldt dat 9 van de 10 bedrijven allemaal gemeentes als aandeelhouders hebben met als

uitzondering Electrabel dat dus officieel onderdeel van GDF Suez is, maar wel een eigen code Tabaksblat rapportage op de site heeft staan. Hierbij valt dus ook te vermelden dat geen van de bedrijven beursgenoteerd is, opnieuw met uitzondering van GDF Suez, die dat wel is. Daarnaast is Electrabel genoteerd aan de Belgische beurs. Electrabel Beheer B.V. wordt hierbij echter als aparte organisatie gezien, omdat het zich vrijwillig wil onderwerpen aan de Nederlandse corporate goverance code.

Op basis van de tekst in hun jaarverslagen kan men concluderen dat de onderzochte bedrijven de grote spelers op de Nederlandse elektriciteitsmarkt zijn, waaronder de

marktleider. Dit betekent dat zij waarschijnlijk niet representatief zijn voor alle bedrijven in de totale populatie van 20 leveranciers, omdat vooral de kleinere bedrijven juist niet hun jaarverslag online zullen zetten en zich niet verplicht voelen te voldoen aan de code Tabaksblat.

Voor de netwerkbedrijven geldt dat er één onderdeel is van een buitenlandse moeder en de rest allemaal onderdeel is van één van de onderzochte leveranciers. Zij hebben daarbij ook allemaal gemeentes als aandeelhouder, of als uiteindelijke aandeelhouder met

uitzondering van TenneT TSO, wiens aandeelhouder het Ministerie van Financiën (100%) is. Dit is ook het enige netwerkbedrijf dat wil voldoen aan de code Tabaksblat, maar aangezien het ministerie ook een overheidsinstelling is zou dit geen afwijkende resultaten moeten opleveren ten opzichte van de andere netwerkbedrijven.

Leveranciers: - Delta - Eneco Energie - Nuon - Essent - HVC Energie - Twence - AEB - Rendo - Cogas - Electrabel Netwerkbedrijven: - Rendo Netwerk - Stedin - NRE - Continuon - Essent Netwerk - TenneT TSO

Uit dit stroomschema valt af te leiden dat als een bedrijf geen expliciete

melding maakt van de code Tabaksblat, maar wel voldoet aan een best practice bepaling, dat deze bepaling wel wordt toegepast. Dat is op zich ook logisch en in het onderzoek naar de toepassingen van de code zal hier natuurlijk rekening mee worden gehouden. Maar eerst wordt gekeken naar het aantal bedrijven dat in ieder geval vermeldt dat ze aan de code voldoen.

Van zestien bedrijven uit de populatie is het jaarverslag te vinden op hun site, en daarom zijn zij betrokken bij dit onderzoek. Van de tien onderzochte leveranciers zijn er vijf die in het jaarverslag melding maken van de naleving van de code Tabaksblat. Daarnaast hebben twee bedrijven alleen op hun website een uitleg over hun naleving.

Van de netwerkbeheerders heeft NRE Netwerk op haar site staan dat zij de code respecteert en naleeft, echter zij heeft nergens (bijv. in hun jaarverslag) een vervolg gegeven aan deze vermelding. Of dit dan ook daadwerkelijk naleven is is de vraag, maar voor dit onderzoek wordt dit bedrijf onder het wel naleven geschaard. Stedin heeft wel een onderdeel “corporate governance” op de site staan, hier wordt echter geen enkele melding gemaakt van de code Tabaksblat, en dus wordt deze onder niet naleven geschaard. TenneT TSO heeft wel een volledige naleving vermeld, ook in het jaarverslag. Onder netwerkbedrijven komt de vermelde naleving daarmee op twee van de negen, wat 22% zou zijn.

Onder de onderzochte zestien bedrijven zou er vervolgens een vermelde naleving ontstaan van negen op de zestien is 56%. De totale populatie van dit onderzoek was echter negenentwintig bedrijven. Als we aannemen dat de bedrijven die geen jaarverslag online hebben staan allemaal niet voldoen aan de code Tabaksblat dan komen we op een naleving van negen op de negenentwintig is 31%. Aangezien vooral de kleinere bedrijven geen jaarverslag online hebben staan en waarschijnlijk ook niet hoeven en willen voldoen aan de code Tabaksblat ligt dit percentage waarschijnlijk een stuk dichter bij de waarheid, en zal dit percentage in de rest van het onderzoek worden aangehouden.

Een ander onderzoek uit 2005 onder 252 bedrijven heeft de naleving van niet- beursgenoteerde structuurvennootschappen als geheel bekeken. Aangezien dit onderzoek nu drie jaar oud is kan het wat van zijn geldigheid hebben verloren. Uit cijfers van het

handelsregister op de site van de kamer van koophandel blijkt dat er op dit moment 251 bedrijven een structuurvennootschap zijn, dus de populatie lijkt niet erg veranderd. Uit het meest recente onderzoek onder beursgenoteerde bedrijven, het nalevingsrapport van 2007 (monitoring commissie, 2007), blijkt dat de naleving onder beursgenoteerde bedrijven ook niet echt veranderd is ten opzichte van 2004. Er zijn ook geen andere redenen (zoals

wijzigingen in wet- en regelgeving), waardoor de uitkomst van het onderzoek erg zou kunnen veranderen. Op basis hiervan wordt aangenomen dat de resultaten nog steeds representatief zullen zijn.

De populatie van het onderzoek uit 2005 bevat acht bedrijven die ook onder de

populatie van dit onderzoek vallen. De invloed van deze bedrijven op het oudere onderzoek is echter niet zo groot dat het invloed zal hebben op de getrokken conclusies. Ook het oudere onderzoek is zo opgesteld dat als een bedrijf wel een jaarverslag online heeft staan en geen melding maakt van de code Tabaksblat er vanuit wordt gegaan dat er geen naleving is. Dit zorgt dus niet voor verschillen. De populatie en de steekproef van het oudere onderzoek blijken uit tabel 1.

Bedrijfssectoren Absoluut Steekproef Financiële instellingen 31 6 Nutsbedrijven 11 2 IT & Telecom 12 1 Handel 28 5 Algemene Industrie 24 3 Basis Industrie 49 8 Media, Entertainment, Recreatie, Reizen 12 3

Grondstoffen 4 1 Consumentengoederen 24 4 Dienstverlening 16 3 Landbouw en voedselproductie 22 5 Transport 18 4 Instellingen 1 0 Totaal 252 45

In dit oudere onderzoek maken vijf bedrijven melding van de code Tabaksblat (M. Prent, 2005: 36). Dat houdt in dat er een nalevingspercentage is van 11%. Eén van deze bedrijven was ook nog eens een elektriciteitsbedrijf. Vergeleken met de minimaal 31% naleving van elektriciteitsbedrijven komt in ieder geval naar voren dat de wil van

elektriciteitsbedrijven om te voldoen aan de code Tabaksblat, of er in ieder geval bewust mee bezig te zijn groter is dan die van andere niet-beursgenoteerde vennootschappen.

Van de elektriciteitsbedrijven geven slechts enkele aan waarom zij de code toepassen, maar geen enkele gaat hierin verder dan aan te geven dat zij belang hechten aan openheid en transparantie. Een logische verklaring voor de hoge bereidwilligheid is dat de overheden over het algemeen de aandeelhouders zijn en dat zij het goede voorbeeld willen geven voor andere bedrijven. Netwerkbedrijven lopen hierbij achter op de leveranciers. Een verklaring hiervoor zouden de toch al hoge administratieve lasten kunnen zijn voor netwerkbedrijven met

betrekking tot het kwaliteitsdocument en het compliance verslag.

In het vervolg van dit onderzoek zal worden bekeken of elektriciteitsbedrijven

inderdaad beter voldoen (pas toe of leg uit) aan de best practice bepalingen dan de gemiddelde niet-beursgenoteerde onderneming.

5.3 De naleving in cijfers

In de volgende paragrafen worden de jaarverslagen van de elektriciteits-leveranciers en netwerkbeheerders getoetst aan de code Tabaksblat. Hierbij zijn van de zestien bedrijven die onderzocht zijn de jaarverslagen, de websites en alle publicaties die beschikbaar waren op de website nagezocht of de in de bepaling gevraagde informatie verstrekt wordt, of dat er wordt uitgelegd waarom de informatie mist. De code hoeft hierbij niet expliciet genoemd te worden, zolang maar ten minste aan geest van de gedachte is voldaan. Was er totaal geen informatie aanwezig dan werd dit onder niet naleven geschaard. Alleen bij zaken die

uitdrukkelijk niet van toepassing zijn is gekozen voor optie “niet van toepassing”, zoals een in commissies verdeelde raad van commissarissen (meestal is er slechts één enkele raad en zijn er geen commissies). De naleving is bijgehouden op een Excel sheet, die uiteindelijk om is

De resultaten hiervan worden vergeleken met de resultaten van het onderzoek uit 2005 onder niet-beursgenoteerde structuurvennootschappen. Om deze vergelijking makkelijker te maken wordt op dezelfde onderdelen van de code getoetst. Deze lijst van onderdelen is in principe gebaseerd op de volledige lijst van best-practice bepalingen opgesteld door de RUG

onderzoeksgroep (Akkermans et al, 2006) waarbij de bepalingen die niet van toepassing waren of niet controleerbaar zijn uit publieke bronnen weggelaten zijn. Deze lijst is te zien in de tabellen 3 en verder.

5.3.1 Naleving en handhaving van de code

Het eerste hoofdstuk van de code bevat één principe waarin het bestuur

verantwoordelijk wordt gesteld voor de corporate governance in hun bedrijf. Hier vallen twee bepalingen onder. De naleving van deze twee bepalingen, zowel door niet-beursgenoteerde ondernemingen als elektriciteitsbedrijven staan in tabel 2. Hier blijkt duidelijk uit dat elektriciteitsbedrijven in hun jaarverslag veel vaker rapporteren over corporate governance. Het oudere onderzoek geeft overigens niet aan waarom zij bepaling I.2 niet van toepassing verklaren.

Bij dit onderdeel hoort ook het vermijden van de “afvinkmentaliteit”. In hoeverre deze inderdaad vermeden wordt blijft natuurlijk lastig in te schatten. Een voorbeeld van formele naleving zou leverancier Twence kunnen zijn, die op haar website een bestand met de gehele code Tabaksblat heeft staan met daarbij per bepaling hun beleid uitgelegd. Hierbij komt de tekst “past onverkort toe” vaak naar voren zonder verdere uitleg. Nu is een uitleg ook niet verplicht, maar het hele bestand neigt meer naar een formele naleving dan naar de geest van de code. Toch worden de bepalingen inderdaad nageleefd en in het jaarverslag krijgen zij ook uitgebreid de aandacht. Ook de andere bekendere leveranciers (zoals Nuon, Essent en Eneco) brengen toch vaak de naleving, waar nodig, op hun eigen manier onder woorden. Al met al lijkt het er op dat de elektriciteitsbedrijven die zich bezig houden met de code er wel degelijk over nadenken en pogen dit goed uit te leggen aan de belanghebbenden.

5.3.2 Het Bestuur

Het volgende hoofdstuk bevat onder andere het veelbesproken onderdeel over internal control. De resultaten van het onderzoek naar de naleving van de code voor dit hoofdstuk staan in tabel 3. Voor de leveranciers geldt dat zes van de tien onderzochte leveranciers een stuk over internal control heeft opgenomen. Dit zijn Delta, Essent, Eneco, Nuon, Twence en HVC. Voor Twence geldt dat zij in een apart document aangeven dat zij hiermee bezig zijn, en dat zij in latere jaren hierover zullen rapporteren in hun jaarverslag. Zij geven dus aan nog niet over een goed werkend systeem te bezitten. In het onderzochte jaarverslag staat er dan ook vrijwel niets over. De andere vijf beginnen allemaal met duidelijk te maken dat het hebben en functioneren van een intern beheersings- en controlesysteem geen garanties geeft dat alle doelstellingen kunnen worden behaald. Een van de mooiere verwoordingen komt wellicht van Delta, die zegt: “Het is niet mogelijk te ondernemen zonder een zeker risico te nemen”. Ook elektriciteitsbedrijven zijn zich dus in ieder geval bewust van het feit dat het rapporteren van een juist werkend intern risico beheersings- en controlesysteem wellicht te veel vertrouwen kan opwekken bij hun belanghebbenden. Slechts één bedrijf (Eneco)

vermeldt hierbij dat zij een systeem hebben opgericht dat is gebaseerd op COSO, het systeem dat door de Code Tabaksblat als voorbeeld is gegeven. De andere rapporteren verder niet waar hun systeem vandaan komt of op gebaseerd is.

De inhoud van de (sub)hoofdstukken over internal control in de jaarverslagen verschilt nogal. Nuon kiest ervoor om alleen een negatieve zekerheid te geven (er is ons niets gebleken dat wijst op onjuistheden) terwijl de andere vier rapporteren dat zij in control zijn van hun doelstellingen. Een echte “in control” verklaring als zodanig, met ondertekening, heeft nog geen enkele leverancier. Daarnaast rapporteren alle zes de bedrijven over persoonlijke veiligheid. Aangezien zij zonder uitzondering ook in de productie van elektriciteit zitten rapporteren ze ook over zekerheden met betrekking tot de veiligheid van hun personeel. Ze zien dit bijkbaar als een belangrijke groep belanghebbenden en willen aan iedereen laten zien dat werken bij hun bedrijf geen verhoogd risico met zich meebrengt.

Voor de netwerkbeheerders is het een beetje anders. Zij zijn over het algemeen kleiner en hebben ook de wettelijke verplichting tot het rapporteren van hun onafhankelijkheid en het “kwaliteit- en capaciteitsdocument”. NRE rapporteert op hun site dat zij bezig zijn met de invoering van een systeem, maar gaan hier verder niet op in in hun jaarverslag. Rendonet’s jaarverslag beperkt zich grotendeels tot cijfers, dus ook zij rapporteren niets over een systeem. De overgebleven vier bedrijven, namelijk TenneT, Continuon, EssentNet en Stedin

rapporteren wel alle vier over het hebben van een internal control systeem. Drie hiervan

(Continuon is de uitzondering) rapporteren dat zij het COSO model als handleiding gebruiken, dat zijn er meer dan de leveranciers. Wellicht hebben leveranciers beter de mogelijkheid een eigen systeem te ontwikkelen. Opvallend is ook dat ze alle vier rapporteren dat het systeem heeft gewerkt, maar geen van allen een waarschuwing naar hun belanghebbenden plaatsen, waar de leveranciers dat vrij expliciet wel doen.

Daarnaast heeft TenneT ook een groot hoofdstuk over crisismanagement. Als enige netwerkbeheerder voor hoogspanning is dit voor Tennet ook een belangrijk onderdeel van hun risicoanalyse, de gevolgen voor een langdurig probleem aan het hoogspanningsnetwerk zijn vrij rampzalig voor zowel het bedrijf als Nederland. In dit hoofdstuk staat dat er duidelijke afspraken zijn gemaakt met de andere netwerkbeheerders en heeft het crisisteam allerlei oefenprogramma’s en workshops doorlopen. In dit hoofdstuk valt opvallend genoeg geen zekerheid te vinden dat dit crisisprogramma ook zal werken.

Van de zes onderzochte netwerkbedrijven hadden vier een “kwaliteits- en

capaciteitsplan” online staan. Tennet, die dit niet heeft, geeft in hun jaarverslag aan dat zij hun kwaliteit en capaciteitsplan getest hebben en dat zij nog niet voldoende gericht waren op risicobeheersing. Tegen deze achtergrond zijn in 2007 initiatieven ontplooid om beter te voldoen aan deze eisen. Zij zijn er dus wel mee bezig, maar hebben dit nog niet op hun website gepubliceerd. Stedin meldt in hun jaarverslag wel dat zij wettelijk dit plan moeten opstellen en dat zij dit ook gedaan hebben en ingeleverd hebben bij de Energiekamer. Zij hebben de inhoud echter niet op hun site staan.

De andere vier hebben dit wel. Rendo is de enige die maar één document maakt voor zowel gas als elektriciteit, de anderen hebben twee aparte documenten. Deze rapporten verschillen van 33 pagina’s tot 128 pagina’s en hebben alle vier de twee hoofdstukken “kwaliteit” en “capaciteit” apart. Onder het hoofdstuk kwaliteit hebben twee van de vier een uitgebreide risicoanalyse. Dit houdt in dat zij concrete risico’s benoemen en duidelijk ingaan op de manier waarop zij deze risico’s proberen te beheersen. De andere twee gebruiken juist overzichten van uitval van het netwerk om aan te geven dat zij binnen de door hun gestelde norm zitten en leggen uit dat zij proberen dit niveau te verbeteren in de toekomst.

Het hoofdstuk capaciteit gaat bij Rendo eigenlijk alleen maar over hun gasnetwerk. Er staat in het hoofdstuk zelf zelfs helemaal niets over hun elektriciteitsnetwerk. De andere drie

GERELATEERDE DOCUMENTEN