• No results found

Conclusie en discussie

In document -81,-61-84- 1 ,- 9-481/5.,-4 (pagina 33-38)

De hypotheses die voorafgaand aan het onderzoek zijn geformuleerd, zijn niet allemaal bevestigd in het onderzoek. De verwachting was dat het combineren van de autoriteits- en causaliteitsevidentie een positieve invloed had op de overtuigingskracht en de attitude ten opzichte van het Nationaal Opinie Onderzoek. Dit bleek echter niet het geval. Er zijn geen significante verschillen gemeten tussen de drie versies die zijn gemaakt. Ook op niveau van een enkele stelling werden geen grote verschillen gemeten. Het is natuurlijk de vraag hoe dit precies kan. Er is een aantal zaken dat daarbij in ogenschouw moet worden genomen. In de literatuurbespreking kwam al duidelijk naar voren dat er veel verschillende resultaten uit onderzoeken naar voren zijn gekomen wat betreft de effectiviteit van evidentievormen. Zo bleek in het ene onderzoek een bepaalde vorm heel goed te renderen en werden er significante verschillen zichtbaar die bij andere evidentievormen niet naar voren komen, terwijl in een ander onderzoek deze evidentievorm weer heel laag scoorde. In de literatuurbespreking werd dan ook de opmerking gemaakt dat het heel erg afhankelijk is van het onderwerp. Dat was ook een reden om dit onderzoek uit te voren, aangezien een dergelijk onderzoek voor het Nationaal Opinie Onderzoek nog niet eerder is gedaan.

Vooraf werd ook gedacht dat het combineren van beide autoriteitsvormen geen invloed zou hebben op de tekstwaardering. De verwachting was namelijk dat het manipuleren van de evidentievorm weinig invloed uitoefent op de complete tekstwaardering, aangezien het een redelijk klein onderdeel is. Deze hypothese bleek na het onderzoek overeind staan. De begrijpelijkheid van de tekst werd niet anders beoordeeld bij de drie verschillende versies. Wel was het opvallend dat er een redelijk groot verschil zat tussen de versie met de causaliteitsevidentie en de combinatieversie op het gebied van de

aantrekkelijkheid van de tekst. Het is moeilijk te verklaren waarom dit het geval is, aangezien er wat betreft aantrekkelijkheid geen verschil is tussen de manipulaties. Verder werd gesteld dat er weinig verschillen zouden worden gemeten tussen de versies met de autoriteits- en causaliteitsevidentie. Deze verwachting bleek uit te komen, aangezien er geen significante verschillen zijn gemeten op alle

variabelen.

Toch is opvallend dat bij nagenoeg alle stellingen de causaliteitsevidentie steeds net iets minder wordt beoordeeld. Het gaat om kleine verschillen die niet significant zijn, maar toch is het iets wat in het oog springt. Dit kan uiteraard te maken hebben met het toeval dat er een aantal proefpersonen in deze groep zat dat consequent net iets lager beoordeelde dan de gemiddelde proefpersoon. Dit berust op toeval omdat alle proefpersonen willekeurig over de drie groepen zijn verdeeld. Uiteraard is het daarbij niet uit te sluiten dat een aantal ‘kritischere’ proefpersonen bij elkaar in de groep zitten, maar erg waarschijnlijk is dit niet. Verder kwam uit het algehele rapportcijfer ook geen significant verschil naar voren. De drie versies werden met ongeveer een zeven beoordeeld. De versie met zowel autoriteits- en causaliteitsevidentie scoorde iets hoger, maar niet significant hoger.

onderzoek waardeerde en datzelfde werd gedaan voor mannen. Hier kwamen twee significante verschillen naar voren. Dit gebeurde bij de stelling “Mensen in mijn omgeving zouden ook willen deelnemen”. De vrouwen gaven hier een significant hogere waardering dan de mannen. Zij zien

blijkbaar mensen in hun omgeving eerder deelnemen aan het NOO dan de mannen. Daarnaast is er een significant verschil gemeten tussen de waardering van vrouwen en mannen bij het belang van het NOO. Vrouwen vonden het significant belangrijker dat het werd uitgevoerd dan mannen. Er kan echter niet worden gezegd dat de vrouwen in het onderzoek consequent hoger hebben beoordeeld dan de mannen. Uit de cijfers bij alle dimensies en constructen blijkt dat dit redelijk heen en weer schommelt. In verder onderzoek kan eventueel dieper worden ingegaan op het verschil van waarderen van

stellingen bij mannen en vrouwen over verschillende condities. In dit onderzoek is dat niet gedaan. De hypotheses die werden geformuleerd wat betreft de verschillen tussen het overtuigen van mannen en vrouwen werden niet bevestigd. Zo werd gesteld dat vrouwen gemakkelijker te overtuigen zijn dan mannen, maar dat bleek in dit onderzoek slechts bij een enkele stelling het geval te zijn. De hypothese dat er geen verschillen zouden worden gevonden wat betreft de tekstwaardering bij vrouwen en mannen bleef wel overeind.

Al met al kan er een aantal conclusies worden getrokken op basis van de uitkomsten van het onderzoek. Als het Nationaal Opinie Onderzoek besluit een evidentievorm op te nemen in haar folder, maakt het niet veel uit welke van de drie versies wordt opgenomen. De causaliteitsevidentie heeft iets te schijn tegen, maar dat bleek niet significant.

In het onderzoek is de folder die het Nationaal Opinie Onderzoek tot op heden inzette niet meegenomen. Althans, niet in die staat. De originele folder is geanalyseerd en herschreven en vervolgens zijn er drie versies uitgekomen die alle drie een manipulatie bevatten. Er had ook voor gekozen kunnen worden om de originele folder mee te nemen in het onderzoek. Als dat was gebeurd, had gemeten kunnen worden wat überhaupt de invloed is van het toevoegen van een evidentievorm. Dan had de originele folder zonder evidentievorm vergeleken moeten worden met de folder met evidentievormen. Dit is mogelijk een idee voor verder onderzoek.

Daarnaast moet worden vermeld dat de folder in het onderzoek digitaal is verspreid. In de ‘echte’ situatie van het Nationaal Opinie Onderzoek wordt de folder geprint en opgestuurd via de post. Er is uiteraard een verschil tussen een folder van een computerscherm lezen of hem in de brievenbus krijgen en hem rustig op de bank te lezen. De onderzoekssituatie is in die zin dus anders dan de situatie zoals het in werkelijkheid plaatsvindt. Ook zijn de proefpersonen in dit onderzoek zich er bewust van geweest dat ze meededen aan een onderzoek. Op het moment dat potentiele proefpersonen van het NOO de folder op de deurmat krijgen en die vervolgens beginnen te lezen, doen ze nog nergens aan mee. In zoverre is de opzet van het onderzoek niet geheel hetzelfde als de werkelijke situatie.

Wat betreft de drie gemanipuleerde folders is geprobeerd om de folders steeds op maar één variabele te manipuleren, namelijk de evidentievorm. Uiteraard moet de tekst wel worden aangepast en worden er bij de verschillende folders andere woorden en zinnen gebruikt in de verschillende evidentievormen. In principe kun je zeggen dat de manipulaties geslaagd zijn, maar het is in een dergelijk onderzoek altijd mogelijk dat specifieke woorden of zinnen een rol spelen. Er is geprobeerd deze invloed zoveel mogelijk

te beperken. Verder is er ook rekening gehouden met de lengte van de evidentievormen. Die zijn nagenoeg gelijk gebleven.

Zoals gezegd kan in verder onderzoek het verschil worden gemeten tussen het ontbreken van een evidentievorm en het toevoegen van een evidentievorm. Daarnaast kan de evidentievorm nog prominenter in de folder worden opgenomen om te kijken of er dan wel significante verschillen ontstaan. Ook het werken met een grotere groep proefpersonen zou een goed vervolg zijn. Daarnaast kan er ook een onderzoek worden gestart met daarin andere evidentievormen met precies hetzelfde materiaal als dit onderzoek. Wellicht komen daar nog andere resultaten uit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het opnemen van cijfers en grafieken als evidentievorm. De resultaten van het opnemen van statistieken als evidentievorm lopen in eerder verricht onderzoek nogal uiteen. In de literatuur werd gesproken over het verwerken via de centrale en perifere route. Daarin werd duidelijk dat mensen die de tekst verwerken via de perifere route worden geprikkeld door zogeheten perifere cues en niet zozeer de tekst heel kritisch en gedetailleerd lezen. Daarbij leek het erop dat de autoriteitsevidentie zich meer leent voor deze route, aangezien het opvoeren van een expert een perifere cue is. Mensen die de tekst via de centrale route verwerken zullen minder snel van dergelijke zaken onder de indruk zijn en kijken ook meer naar hetgeen deze deskundige zegt. Zij wegen de voor- en tegenargumenten tegen elkaar af en lezen de tekst kritisch. Wat dat betreft werd verwacht dat de causaliteitsevidentie zich daar het beste voor leent. Omdat er echter geen verschillen tussen beide versies zijn gevonden, kan mogelijk worden gezegd dat de proefpersonen de tekst vrij goed hebben gelezen en de tekst via de centrale route hebben verwerkt. Dat zou ook kunnen verklaren waarom de perifere cue in de versie met autoriteitsevidentie geen effect heeft gehad op onder meer de

Literatuurlijst

Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: A theory of planned behavior. In J. Kuhl & J. Beckman (Eds.), Action-control: From cognition to behavior (pp. 11-39). Heidelberg: Springer.

Clayman, S. & Heritage, J. (2002). The News Interview: Journalists and Public Figures on the Air. New York: Cambridge University Press.

Dillman, D.A. (2007). Mail and Internet Surveys: The Tailored Design Method. New Jersey: John Wiley & Sons.

Dillman, D.A. (1978). Mail and Telephone Surveys: The Total Design Method. New York: John Wiley & Sons.

Dillman, D. A., Phelps, G., Tortora, R., Swift, K., Kohrell, J., & Berck, J. (2001). Response rate and measurement differences in mixed mode surveys using mail, telephone, interactive voice response and the internet. http://survey.sesrc.wsu.edu/dillman/papers/2001/responserateandmeasurement.pdf

Dillman, D. A., Tortora, R. D., & Bowker, D. (1998). Principles for constructing web surveys. SESRC Technical Report 98-50, Washington: Pullman.

Feskens, R. (2006). Enqueteonderzoek onder allochtonen: het verminderen van nonrespons. Centraal Bureau voor de Statistiek. http://www.moaweb.nl/kenniscentrum/jaarboeken/archief-jaarboeken-moa/2007/jaarboek-2007-14.pdf

Franzen, G. (1998). Merken & Reclame: Hoe reclame-effectiviteit brand equity beïnvloedt. Deventer: Kluwer Bedrijfsinformatie.

Friedman, H., & Friedman, L. (1979). Endorser effectiveness by product type. Journal of Advertising Research, 19(5), pp. 63-71.

Groves, R. & Couper, M. (1998). Nonresponse in Household Interview Surveys. New York: John Wiley & Sons.

Groves, R. et. al. (1988). Telephone Survey Methodology. New York: John Wiley & Sons.

Heer, W. de. (1996). International response trends: Development and results of an international survey. Paper presented at the 4th International Social Science methodology Conference. Essex: UK.

Hoeken, H. & Hustinx, L. (2002). De relatieve overtuigingskracht van anekdotische, statistische, causale en autoriteitsevidentie. Tijdschrift voor Taalbeheersing 24-3, pp. 226-236.

Hornikx, J. (2003). De relatieve frequentie van verschillende evidentietypen in Nederlandse en Franse persuasieve voorlichtingsbrochures. In: L. van Waes, P. Cuvelier, G. Jacobs & I. de Ridder (Eds.), Studies in Taalbeheersing, volume 1, pp. 206-217. Assen: Van Gorcum.

Hustinx, L.G.M.M., Enschot-van Dijk, R. van & Hoeken, H. (2006). Argumentkwaliteit en

overtuigingskracht in het Elaboration Likelihood Model. Welke dimensies spelen een rol? Tijdschrift voor Taalbeheersing, 28, pp. 39-52.

Leeuw, E.D. de & Hox, J.J. (1998). Nonrespons in surveys: een overzicht. Kwantitatieve Methoden, 19, pp. 31-53.

Louwen, F. (1992). Bereidwillig maar niet bereikbaar of bereikbaar maar niet bereidwillig. Onderzoek, juni 1992,pp. 5-9.

Maynard, D. W., & Schaeffer, N. C. (1997). Keeping the gate: Declinations of the request to participate in a telephone survey interview. Sociological Methods & Research, 26, pp. 34–79.

O’Keefe, D. J. (2002). Persuasion: Theory and research (2nd ed.). Thousand Oaks, CA: Sage.

Petty, R.E. & Cacioppo, J.T. (1986). Communication and persuasion: Central and peripheral routes to attitude change. New York: Springer Verlag.

Renkema, J. (2005). Schrijfwijzer. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Reynolds, R.A. & Reynolds, J.L. (2002). Evidence. In: DILLARD, J.P. & PFAU, M. (eds.). The persuasion handbook: developments in theory and practice. Thousand Oaks, CA: Sage.

Scheuren, F. (2004). What is a Survey? Online book:

http://www.amstat.org/sections/srms/pamphlet.pdf.

Simons, H.W. (1976). Persuasion: Understanding, practice, and analysis. Reading, MA: Addison-Wesley. Slusher, M. P., & Anderson, C. A. (1996). Using causal persuasive arguments to change beliefs and teach new information:The mediating role of explanation availability and evaluation bias in the acceptance of knowledge. Journal of Educational Psychology, 88, pp. 110-122.

Swoboda, W. J., Muhlberger, N., Weitkunat, R., Schneeweiss, S. (1997). Internet surveys by direct mailing: An innovative way of collecting data. Social Science Computer Review, 15, 242-255.

In document -81,-61-84- 1 ,- 9-481/5.,-4 (pagina 33-38)

GERELATEERDE DOCUMENTEN