• No results found

Deze dissertatie beoogde meer inzicht te bieden in de bedoelde en onbedoelde effecten van activerend arbeidsmarktbeleid. Omdat zowel de programmatheorie als de meerderheid van de onderzoeken naar activerend arbeidsmarktbeleid zijn primair geënt op rationale- keuzetheorieën, is er een institutioneel theoretische perspectief gehanteerd om te komen tot additionele inzichten. De analyses in deze dissertatie suggereren dat de institutionele structuur van de arbeidsmarkt invloed uitoefent op de mechanismen van activerend arbeidsmarktbeleid. Dit onderzoek wekt ogenschijnlijk de indruk dat activerend arbeidsmarkt complementair is aan institutionele structuren die gebaseerd op een logica van efficiënte arbeidsallocatie en flexibiliteit en niet met institutionele structuren die gebaseerd zijn op coördinatie en zekerheid. Beide onderzoeken uit hoofdstuk 2 en 3 laten toch een iets genuanceerder beeld zien. Zo laat het onderzoek uit hoofdstuk 2 zien dat een soepel ontslagrecht met betrekking tot vaste arbeid complementair is aan activerend arbeidsmarktbeleid in het algemeen in relatie tot het verminderen van langdurige werkloosheid terwijl dit niet zo is bij het ontslagrecht met betrekking tot tijdelijke arbeid. Het onderzoek in hoofdstuk 3 laat zien dat werkprogramma’s een complementariteit vormen met het ontslagrecht omtrent vaste arbeid in relatie tot het verminderen van langdurige werkloosheid terwijl dit niet is geobserveerd bij trainingsprogramma’s. Vanwege deze observaties kan niet geconcludeerd worden dat activerend arbeidsmarkt tot een specifieke institutionele configuratie behoort zoals beschreven in VoC. Het lijkt waarschijnlijker dat diverse elementen van verschillende instituties een complementariteit vormen op basis van een meer specifieke logica, zoals het verminderen van financiële risico’s voor werkgevers omtrent de werving en selectie van nieuwe werknemers.

Sommige onderzoekers (Bonoli et al., 2017; Cantillon, 2011; Pintelon, Cantillon, Van den Bosch & Whelan, 2013) stellen dat sociaal investeringsbeleid, zoals activerend arbeidsmarktbeleid, mogelijk leidt tot Mattheuseffecten door middel van cumulatieve voor- en nadelen. Dit onderzoek heeft hier geen ondersteuning voor gevonden in het geval van trainingsprogramma’s en verschillen die gerelateerd zijn aan opleidingsniveaus.

De resultaten suggereren dat trainingsprogramma’s als onderdeel van een institutionele structuur bijdragen aan het versterken van de arbeidsmarktpositie en bijdragen aan het verwerven van een meer proactieve leerhouding van zwakkere groepen. De verschillen tussen sterkere en zwakkere groepen lijken kleiner te zijn in landen waar in meer inspanning wordt geleverd in trainingsprogramma’s.

Deze dissertatie levert ook een bijdrage aan het onderzoek naar activerend arbeidsmarktbeleid in meer algemene zin. Het is gebruikelijk om in cross-nationaal onderzoek naar activerend arbeidsmarktbeleid om één indicator te incorporeren in het analytisch model. Clasen, Clegg en Goerne (2016) bekritiseren deze praktijk en pleiten voor het gebruik van gedisaggregeerde indicatoren naar programmatype om zo te komen tot meer inzichten in de werking van specifieke programma’s op macroniveau. De analytische resultaten ondersteunen deze oproep, omdat verschillende studies in deze dissertatie laten zien dat de individuele programma’s differentiële effecten hebben. Deze dissertatie laat ook zien, in lijn met andere onderzoeken (Dahl & Lorentzen, 2005; J.P. Martin & Grubb, 2001), dat het belangrijk is om de individuele karakteristieken van mensen mee te nemen in het onderzoek naar effecten van activerend arbeidsmarktbeleid, aangezien effecten anders uit kunnen pakken op basis van verschillende groepskenmerken. Deze dissertatie toont ook aan dat in de studie naar activerend arbeidsmarktbeleid het ook de moeite waard is om culturele elementen mee te nemen in de onderzoeksvraag. Het overgrote merendeel richt zich op de socio-economische effecten van activerend arbeidsmarktbeleid, maar besteedt zeer weinig aandacht cultureel-cognitieve en normatieve aspecten. Vervolgonderzoek zou zich hier meer op kunnen richten om zo onze kennis over instituties in het algemeen en activerend arbeidsmarktbeleid in het specifiek te vergroten. Naast deze meer algemene opmerkingen, is het ook belangrijk om aan te geven dat het zeer moeilijk bleek te zijn om de rol van werkgevers te kunnen onderzoeken vanuit een landen-vergelijkend perspectief. Meerdere onderzoekers pleiten voor meer onderzoek naar de rol van werkgevers in de context van activerend arbeidsmarktbeleid, omdat de meeste aandacht wordt gelegd op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt (Ingold &Stuart, 2015). Ondanks dat er zeer grove indicatoren kunnen worden geconstrueerd met bestaande data, is het van belang dat meer gedetailleerde data wordt verzameld om te komen tot meer robuuste uitkomsten en hardere conclusies.

Naast de theoretische en methodologische beschouwingen en bijdrages leidt dit onderzoek tot de volgende beleidsaanbevelingen. De effectiviteit van activerend arbeidsmarktbeleid kan vergroot worden door elementen te introduceren die het economisch eigenbelang aanspreken van zowel de vraag als de aanbodkant van de arbeidsmarkt. De resultaten suggereren ook dat werkprogramma’s bijdragen aan de veerkracht van de arbeidsmarkten die een soepel ontslagrecht hebben, en dan vooral tijdens periodes van economische krimp. Dit impliceert dat uitgaven aan werkprogramma’s toe moeten nemen wanneer de

economie krimpt en af moeten nemen wanneer de economie groeit. Trainingsprogramma’s kunnen aan ook bijdragen aan het versterken van de arbeidsmarkt en in het specifiek de positie van lager opgeleiden. Deze programma’s kunnen helpen bij het tegengaan van neerwaartse substitutie-effecten wanneer de economie krimpt. Aan de andere kant, lijken deze programma’s ook bij te dragen aan het verhogen van de werkloosheidskans van hoger opgeleiden, omdat zij meer competitie ervaren van lager opgeleiden. Dit zou problematischer kunnen zijn voor landen die zich meer richten op kennisproductie. Trainingsprogramma’s lijken ook bij te dragen aan een nationale leercultuur. Volgens de Sociaal-Economische Raad (2017) draagt een cultuur die actief leren promoot bij aan het kapitaliseren op de transformatie van de economie die zich meer richt op kennisproductie dan vroeger. De studies in deze dissertatie laten ook zien dat beleidsleren door middel van benchmarking zorgvuldig uitgevoerd moeten worden, aangezien de effecten van beleidsinstrumenten kunnen verschillen verschillende institutionele contexten.