• No results found

In dit hoofdstuk worden de bevindingen vanuit de literatuur en het praktijkonderzoek op elkaar betrokken. De eerste paragraaf behandelt de conclusies ten aanzien van de onderzoeksvragen over de behoeften van de betrokken leerlingen in echtscheidingssituaties. In de daarop volgende paragraaf worden de onderzoeksvragen met betrekking tot KIES beantwoord, gevolgd door een paragraaf over de praktische invulling van LOEP. Het hoofdstuk wordt besloten met aanbevelingen voor de betreffende school en vervolgonderzoek.

5.1 Behoeften

Uit de semigestructureerde interviews valt op te maken dat de geselecteerde leerlingen tegen verschillende belemmeringen aanlopen. Spruijt (2004) constateerde dat de manier van echtscheiding van invloed is op de negatieve gevolgen die dit meebrengt voor kinderen. Uit de interviews blijkt dat deze leerlingen het contact tussen ouders en het contact met ouders belangrijk vinden. Indien dit contact verstoord is of wordt, wordt dit als een belemmering ervaren. Dat contact met ouders een beschermende factor in echtscheidingssituaties is en daarmee een belemmering als dit contact onvoldoende aanwezig is, is ook in de literatuur ondervonden. Leon (2003) concludeerde dat de frequentie van het oudercontact positief correleert met het tegengaan van internaliserende gedragsproblemen. Daarnaast is gebleken dat de manier waarop ouders uit elkaar gaan bepalend is voor de ervaren belemmeringen van het kind. Hoewel uit de interviews niet opgemaakt kan worden of er sprake is (geweest) van een vechtscheiding, blijkt wel dat de mate van contact tussen ouders een beschermende dan wel belemmerende factor is. De leerlingen ervaren de echtscheiding negatiever, omdat er sprake blijft van ruzie (Van der Ploeg, 2014; Spruijt & Duindam, 2004).

Naast de behoefte aan een beter contact tussen ouders en met ouders ondervindt een deel van deze leerlingen moeilijkheden op het gebied van concentratie. De concentratieproblemen doen zich zowel in de klas als thuis tijdens het maken van huiswerk voor. Naast de wens van deze leerlingen om te leren zich beter te kunnen concentreren, zou een deel van de leerlingen zich willen leren beheersen. Het andere deel van de groep geeft aan juist te willen leren hoe ze hun emoties moeten uiten. Voor de leerlingen in dit onderzoek geldt dat de meisjes in toenemende mate internaliserend gedrag en de jongens in toenemende mate externaliserend gedrag hebben vertoond sinds de echtscheiding. Dat meisjes meer internaliserend gedrag vertonen kan in verband worden gebracht met het feit dat het merendeel van de meisjes in de puberteit meer internaliserend gedrag laat zien (Storksen, Roysamb, Moum & Tambs, 2005; Van der Valk, Spruijt, De Goede, Maas

& Meeus, 2005). Undheim en Sund (2010) constateerden eerder dat externaliserende gedragsprobleem na een echtscheiding toenemen onder jongens.

Echter, externaliserend gedrag neemt bij de meeste jongens gedurende de puberteit toe (Dekovic, Buist & Reitz, 2004). Ondanks de uiteenlopende wensen van de deelnemers in deze groep lijkt de aanbeveling van Amato (2001) wenselijk. Hij concludeerde dat er een verschil in uiting tussen jongens en meisjes is en dat het belangrijk is om educatieve programma’s voor deze kinderen te ontwikkelen en te evalueren.

Dat niet alleen kinderen in echtscheidingssituaties behoeften hebben om hier mee om te leren gaan, blijkt uit de vragenlijst die is voorgelegd aan de mentoren. De betrokken mentoren geven aan behoefte te hebben aan ondersteuning om leerlingen te begeleiden in echtscheidingssituaties. Dat dit gewenst is door leerlingen blijkt uit het feit dat zij aangeven hulp te hebben ondervonden op de basisschool, maar momenteel geen hulp ontvangen. Dit ondanks het feit dat de hulp wel als prettig ervaren werd. De mogelijke oorzaak dat deze leerlingen momenteel geen begeleiding hebben, is dat mentoren onvoldoende kennis en vaardigheden hebben om met deze situaties om te gaan. Daarnaast is tijd een belangrijke factor. De mentoren geven aan onvoldoende tijd te hebben. Naast de ontbrekende competenties van deze mentoren, blijkt dat er op school geen afspraken zijn over het omgaan met echtscheidingen. Hier is echter wel behoefte aan.

5.2 KIES

Uit de literatuur komt naar voren dat het KIES-programma naam heeft in het primair onderwijs, maar nog nauwelijks in het voortgezet onderwijs. Daarnaast bleek dat het KIES-programma voor- en nadelen kent. Van der Valk et al. (2013) concludeerde dat jongeren het contact waarderen en dat ze het prettig vinden om ervaringen met lotgenoten te bespreken. De gebruikte interventies werden echter vaak als kinderachtig beoordeeld. Uit de documentanalyse blijkt dat KIES-bijeenkomsten vooraf zijn opgesteld. Verondersteld wordt dat de geselecteerde thema’s aan bod moeten komen. Naast de geselecteerde thema’s zijn er werkvormen waar de training mee op maat gemaakt kan worden.

De doelstelling van dit onderzoek is om te achterhalen wat de behoefte van leerlingen in een echtscheidingssituatie bij ons op school is en dit vervolgens om te zetten naar een vraaggestuurd interventieprogramma voor in de school. In dit ontwerponderzoek is een ontwerp ontwikkeld, uitgeprobeerd en getoetst. Bij KIES wordt gewerkt aan drie beschermende factoren: steun uit de omgeving, vaardigheden om een echtscheiding te verwerken en open communicatie. Tijdens de bijeenkomsten hebben de kinderen de mogelijkheid om zichzelf te ontladen. Om een programma te realiseren dat aansluit op de behoeften van de deelnemende kinderen bij ons op school is het van belang om in te spelen op hoe contact met de ouder verbeterd kan worden, manieren om jezelf te beheersen en mogelijkheden hoe je emoties kunt uiten. In de toegepaste interventie, LOEP, is daarom gekozen voor de volgende zes onderwerpen: situatie onderkennen, gevoelens delen, zelfbeeld, omgaan met veranderingen, blokkades en vertrouwen. De LOEP-training wordt begonnen met een kennismaking en afgesloten met een afsluitende bijeenkomst.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de KIES-bijeenkomsten en de LOEP-training elkaar niet ver ontlopen. Waar bij KIES aandacht is voor meer onderwerpen, ligt de nadruk bij deze ‘editie’4 van LOEP op het reguleren van emoties. Toch zijn er overeenkomsten als het onderkennen van de eigen situatie, het leren omgaan met veranderen en de aandacht voor blokkades.

Dit duidt erop dat de behoeften van kinderen in echtscheidingssituaties

‘gegeneraliseerd’ zouden kunnen worden. De KIES-bijeenkomsten zijn immers

4 De screening bepaalt de inhoud van LOEP. Het is mogelijk dat de inhoud van een volgende training aangepast moet worde, omdat de inhoud van het huidige aanbod onvoldoende aansluit op de behoeften van de groep.

ontstaan uit een behoeftebepaling onder 300 kinderen. Deze behoeftebepaling komt grotendeels overeen met de behoeftebepaling van dit onderzoek.

5.3 LOEP

In deze paragraaf wordt besproken op welke manier het interventieprogramma ‘onder de LOEP’ inspeelt op de behoeften van kinderen bij ons op school.

Uit de vragenlijst valt op te maken dat ouders in iets mindere mate dan mentoren vinden dat de begeleiding in echtscheidingssituaties een taak van school is. Ouders geven aan dat zij verantwoordelijk zijn om hier iets mee te doen. Wel concentreren. Daarentegen worden deze verschillen niet opgemerkt door de mentoren. Wel geven de mentoren terug dat de kinderen de LOEP-training als prettig hebben ervaren. De kinderen geven zelf ook terug dat hun schoolprestaties niet verbeterd zijn door deelname aan de LOEP-training. Wel geven ze aan dat ze beter contact met hun ouders hebben gekregen en beter in staat zijn hun gevoelens te uiten. Mogelijkerwijs hangt dit samen met een verhoogt sociaal-emotioneel welbevinden, wat er toe kan leiden dat deze kinderen inderdaad beter in hun vel zijn komen te zitten en zichzelf beter in de hand hebben. Spruijt (2006) stelde vast dat sociale vaardigheden en sociale steun beschermende factoren zijn in echtscheidingssituaties. Verondersteld werd dat het opzetten van kinderprogramma’s waarin gewerkt wordt aan deze vaardigheden, zou kunnen bijdragen aan een verhoogd sociaal-emotioneel welbevinden. Deze veronderstelling lijkt na dit onderzoek op waarheid te berusten. Het advies van Neher en Short (1998) om sociale vaardigheden en omgangsvaardigheden te verbeteren blijkt in dit onderzoek positief uit te pakken.

5.4 Discussie

Het antwoord op de vraag hoe het interventieprogramma ‘onder de LOEP’

vormgegeven kan worden, zodat het aansluit op de behoeften van jongeren in echtscheidingssituaties bij ons op school lijkt beantwoord te kunnen worden. De behoeften van de kinderen in echtscheidingssituaties bij ons op school lijken niet tot nauwelijks te verschillen van de kinderen die betrokken zijn om de KIES-bijeenkomsten te realiseren. De resterende vraag is of het wenselijk is om aanpassingen aan de bestaande interventie KIES, bijvoorbeeld in de vorm van LOEP, aan te brengen, omdat blijkt dat de behoeften van de kinderen bij ons op

school nauwelijks verschillen van de behoeften waarop tijdens de KIES-bijeenkomsten wordt ingespeeld.

Wanneer we de literatuur bekijken blijkt dat KIES de weg naar het voortgezet onderwijs nog nauwelijks heeft gevonden. Een van de redenen is dat jongeren terughoudend blijken in het zoeken van hulp bij echtscheidingen. Uit dit onderzoek blijkt echter dat de kinderen positief reageren op de interventie. Een sterk punt binnen LOEP is dat kinderen na selectie benaderd worden. Dit verkleint voor hen mogelijk de stap om deel te nemen. De werkvormen die gebruikt worden tijdens KIES bleken niet altijd aan te sluiten bij de wensen van de doelgroep (Van der Valk et al., 2013). Dit wordt bij LOEP ondervangen door een screening. De informatie die voortkomt uit de screening maakt het mogelijk een passend programma voor de groep kinderen te maken, waardoor echt ingespeeld kan worden op de wensen en verlangens van deze kinderen.

Amato (2001) ondervond dat leerlingen van gescheiden ouders minder presteren op school en slechter scoren op emotioneel welbevinden. Voor de kinderen uit dit onderzoek blijkt dit inderdaad te kloppen. Hoewel docenten aangeven dat het lastig is om veranderingen te rapporteren, geven de ouders en de leerlingen terug dat het emotioneel welbevinden is verbeterd. Daarnaast geven de ouders aan dat ook de schoolprestaties zijn verbeterd.

De literatuur stelt dat de mate van het conflict invloed heeft op de ondervonden problemen (Van der Ploeg, 2014; Spruijt & Duindam, 2004). Dat de manier waarop ouders uit elkaar gaan bepalend is voor het gedrag van kinderen, kan in dit onderzoek niet worden achterhaald. Een zwak punt van dit onderzoek is dat deze vraag ontbreekt in de vragenlijst die uitgezet is naar de betrokken ouders.

Daarnaast kan in dit onderzoek niet bevestigd worden dat het opleidingsniveau van de moeder een belangrijke beschermende factor is (Neher & Short, 1998; Leon, 2003). Ook dit had ondervangen kunnen worden door in de uitgezette vragenlijst te vragen naar het opleidingsniveau.

De onderzoeksresultaten over factoren die een rol spelen bij internaliserend en externaliserend gedrag onder kinderen in echtscheidingssituaties liepen in de literatuur uiteen. Voor dit onderzoek geldt dat de meisjes in toenemende mate internaliserend gedrag en de jongens in toenemende mate externaliserend gedrag hebben vertoond sinds de echtscheiding. Dit onderzoek biedt echter onvoldoende uitkomst over het gegeven of de LOEP-training voldoende inspeelt op deze gedragsproblematieken. Het vertonen van internaliserend en externaliserend gedrag is situatieafhankelijk, wat maakt dat de vragen in de enquête voor mentoren lastig te beantwoorden waren. Daarentegen merken de ouders en de leerlingen zelf op wel een verbetering ten aanzien van deze problematieken te zien.

Gesteld kan worden dat ‘onder de LOEP’ een passend interventieprogramma voor de betrokken school is, waardoor de school een stap dichter bij het passend onderwijs is gekomen. Deze vorm van gepaste begeleiding heeft ertoe geleid dat de kinderen minder problemen ondervinden aan internaliserend en externaliserend gedrag – hoewel dit door de docenten lastig kon worden gerapporteerd – en dit heeft geresulteerd in een verhoogd welbevinden en verbeterde prestaties bij de deelnemende kinderen. Hoewel uit de behoeftebepaling blijkt dat er nauwelijks verschillen zijn tussen de wensen van deelnemers aan KIES en de betrokken kinderen, maakt LOEP de stap om deel te nemen kleiner door kinderen te benaderen

en is de screening een mogelijkheid om te weten te komen waar de precieze behoeften liggen, waardoor een programma op maat gerealiseerd kan worden.

5.5 Sterke en zwakke punten

Door het geringe aantal betrokkenen in dit onderzoek werd rekening gehouden met een lage validiteit. Echter, de validiteit is lager dan gedacht, omdat niet alle betrokken ouders bereikt konden worden. De nieuwe gegevens waren niet altijd bekend bij de school. Daarnaast hadden niet alle kinderen contact met beide ouders, wat het lastig maakte contact te zoeken.

De interne validiteit van dit onderzoek is echter wel hoog. Doordat er gebruik gemaakt is van een minder gestandaardiseerde methoden, het semigestructureerde interview, is het mogelijk geweest waar te nemen wat relevant is. Op deze manier is er sprake van een kleine afstand tussen de gegevens die zijn verzameld en de werkelijkheid. Een bijkomend nadeel hiervan is dat de mogelijkheid om door te vragen binnen deze onderzoeksmethode moeilijk controleerbaar is, waardoor dit onderzoek door anderen niet op eenzelfde manier te herhalen is (’T Hart, Boeije &

Hox, 2005). Daarentegen heeft het semigestructureerde interview het mogelijk gemaakt een heel gerichte interventie te ontwerpen, waardoor met LOEP gestreefd is naar een optimale verbetering van het sociaal en emotioneel welbevinden van de deelnemers. Dit brengt met zich mee dat een product ontworpen is dat direct bruikbaar is in de beroepspraktijk.

5.6 Aanbevelingen

Over het geheel genomen lijkt ‘onder de LOEP’ een passend interventieprogramma voor de betrokken school. Door een methodologische tekortkoming, mentoren gaven aan dat inschaling soms sterk situatieafhankelijk is, is lastig op te maken of het programma daadwerkelijk bijdraagt aan de preventie van probleemgedrag op school.

Er hebben geen observaties in de klas plaatsgevonden, noch zijn er gesprekken gevoerd met leerlingen die de uitkomst van het onderzoek bevestigen. Om een goed inzicht te verkrijgen in mate waarin het programma bijdraagt aan de preventie van probleemgedrag zou een vervolgstudie plaats kunnen vinden. Door middel van observaties en diepte-interviews met docenten en leerlingen kan een preciezere inschatting gemaakt worden.

Hoewel het programma lijkt te voldoen, is het wenselijk om te gaan kijken naar de vraag die terugkomt van de mentoren. LOEP is een interventie voor leerlingen in echtscheidingssituaties waar het emotioneel welbevinden verhoogd kan worden.

Echter, de interventie biedt ruimte voor zestien leerlingen uitgaande van twee LOEP-trainingen per jaar. Aangezien een op de drie leerlingen te maken krijgt met echtscheidingen zou het wenselijk zijn mentoren te voorzien van die bagage die nodig is om deze kinderen van ‘eerste hulp’ te voorzien. Mentoren geven terug dat ze momenteel onvoldoende kennis en vaardigheden hebben om hier mee om te kunnen gaan. Mogelijk zou een vervolgonderzoek nader kunnen onderzoeken welke kennis en vaardigheden van belang zijn voor mentoren en hoe de school hier in zou kunnen voorzien.

Samengevat kan gesteld worden dat om als school te kunnen voorzien in de verschillende behoeften die komen kijken bij kinderen in echtscheidingssituaties het van belang is dat:

de school een expliciete visie ten aanzien van geboden hulp in echtscheidingssituaties formuleert. De schoolvisie is van bindend belang voor de invulling van interventie.

op papier wordt gezet waar kinderen, ouders en betrokken docenten binnen de school terecht kunnen.

docenten de mogelijkheid wordt gegeven zich te verdiepen in de problematiek die komt kijken bij echtscheidingen. Niet elke situatie vereist dezelfde competenties, dit is afhankelijk van de situatie waarin docenten en leerlingen zich op dat moment bevinden.

er, indien gewenst, tijd wordt vrijgemaakt voor mentoren om kinderen in deze situaties van steun te voorzien.

Literatuurlijst

Agtmaal-Wobma, E. van, en Graaf, A. de,. (2009). Uit elkaar. In: J. Garssen, A. de Graaf en J. Apperloo (red.), Relatie en gezin aan het begin van de 21e eeuw (pp.

55–61). CBS, Den Haag.

Amato, P. R. (2000). The consequences of divorce for adults and children. Journal of Marriage and the Family, 62, 1269-1287. doi:10.1111/j.1741-3737.2000.01269.x Amato, P. R. (2001). Children of divorce in the 1990s: An update of the Amato and Keith (1991) meta-analysis. Journal of Family Psychology, 15, 355-370.

doi:10.1037/0893-3200.15.3.35

Anthonijsz, I., Haxe, I., Heijden, E. van der, & Heijden, A. van der. (2011).

Ouderschap Blijft: een training voor professionals in de jeugdzorg en voor de CJG's.

Handleiding voor trainers. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Bedell, J. R., & Lennox, S. S. (1997). Handbook for communication and problem-solving skills training: A cognitive–behavioral approach. New York, NY: Wiley.

Boring, J., Sandler, J., Tein, J., Horan, J. & Vélez, C. (2015). Children of Divorce-Coping With Divorce: A Randomized Control Trial of an Online Prevention Program for Youth Experiences Parantal Divorce. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 83(5), 999-1005.

Broek, A. van den, Valk, I. van der, Doorn, M. van, Spruijt, E., Dekovic, M. & Meeus, W. (2013). KIES voor het kind! Bevindingen van het effectonderzoek naar Kinderen in Echtscheiding Situatie (KIES) in de basisschoolleeftijd. Tijdschrift voor

Orthopedagogiek, 52, 369-379.

CBS. (2015). Huwelijksontbindingen door echtscheiding en door overlijden.

Geraadpleegd op 24 december 2015, op

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37425ned&D1=3-9&D2=0,10,20,30,40,50,58-l&HD=120104-1512&HDR=G1&STB=T

Dekovic, M., Buist, K. L., & Reitz, E. (2004). Stability and changes in problem behavior during adolescence: Latent growth analysis. Journal of Youth and Adolescence, 33, 1-12. doi:0047-2891/04/0200-0001/0

Genderen, L. van & Brandwijk-Kok, M. (2014). Echtscheiding en school. Quirijn:

Oirschot.

Hart, H. ‘t, Boeije, H. & Hox, J. (2005). Onderzoeksmethoden. Boomonderwijs.

Ince, D. (2007). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving '!JES het brugproject '.Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Ince, D. (2009). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'KIES - kinderen in echtscheidingssituaties'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Kim, H. (2011). Consequencen of Parental Divorce for Child Development. American Sociological Review, 76(3), 487-51.

Klein Velderman, M., Pannebakker, F.D., Wolff, M.S. de, Pedro-Carroll, J.A., Kuiper, R.M., Vlasblom, E., & Reijneveld, S.A. (2011). Child adjustment in divorced families:

Can we successfully intervene with Dutch 6- to 8-year-olds? Feasibility study

Children of Divorce Intervention Program (CODIP) in the Netherlands. Leiden: TNO Lange, R. de, Schuman, H. & Montesano Montessori, N. (2011). Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve professionals. Antwerpen/Amsterdam: Garant.

Leon, K. (2003). Risk and Protective Factors in Young Children’s Adjustment to Parental Divorce: A Review of the Research. Family Relation, 52, 258-270.

Meersbergen, E. van, & Jeninga, J. (2012). De ecologie van de leerling. Een

systeemgericht model voor het onderwijs. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 51, 175-185.

Nederlands Jeugd Instituut (z.j.). Erkende interventies. Geraadpleegd op 29 december 2015, op http://www.nji.nl/Scheiding-Praktijk-Erkende-interventies Nederlands Jeugd Instituut (z.j.). KIES – kinderen in echtscheidingssituaties.

Geraadpleegd op 29 december 2015, op http://www.nji.nl/Scheiding-Praktijk-Erkende-interventies-Beschrijving-interventie?itemnr=122622

Neher, L. & Short, J. (1998). Risk and Protective Factors for Children’s Substance Use and Antisocial Behavior Following Parental Divorce. American Journal of Orthopsychiatry, 68(1), 154-160.

Oldehinkel, A. J., Ormel, J., Veenstra, R., De Winter, A. F., & Verhulst, F. C. (2008).

Parental divorce and offspring depressive symptoms: Dutch developmental trends during early adolescence. Journal of Marriage and the Family, 70, 284-293.

doi:10.1111/j.1741-3737.2008.00481.x

Ploeg, J. van der,. (2014). Scheiding en Stress. Psychopraktijk, 6(1), 22-25.

Spruijt, A.P. (2006). Ouderlijke echtscheiding en de gevolgen voor kinderen.

Tijdschrift van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 32, 37-52.

Spruijt, E. & Duindam, V. (2004). Jongens en jonge mannen na ouderlijke scheiding.

Pedagogiek, 24(1), 72-82.

Spruijt, E. & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen, Bohn Stafleu van Loghum

Storksen, I., Roysamb, E., Moum, T., & Tambs, K. (2005). Adolescents with a

childhood experience of parental divorce: A longitudinal study of mental health and adjustment. Journal of Adolescence, 28, 725-739.

doi:10.1016/j.adolescence.2005.01.001

Undheim, A. M., & Sund, A. M. (2010). Prevalence of bullying and aggressive

behavior and their relationship to mental health problems among 12- to 15-year-old Norwegian adolescents. European Child and Adolescent Psychiatry, 19, 803-811.

doi:10.1007/s00787-010-0131-7

Valk, I. van der, Spruijt, E., Goede, M. de, Maas, C., & Meeus, W. (2005). Family structure and problem behavior of adolescents and young adults: A growth-curve study. Journal of Youth and Adolescence, 34, 533-546.

doi:10.1007/s10964-005-8841-

Valk, I. van der, Muijselaar, M., Doorn, M. van, Broek, A. van den, Wijsbroek, S.,

Valk, I. van der, Muijselaar, M., Doorn, M. van, Broek, A. van den, Wijsbroek, S.,

GERELATEERDE DOCUMENTEN