In dit onderzoek is gekeken naar het verband tussen welzijn en sociale netwerken van
eerstejaarsstudenten Nederlandse Taal & Literatuur en Algemene Sociale Wetenschappen
(ASW), en de tweedejaarsstudenten Pedagogische Wetenschappen. De vragen omtrent het
verband tussen welzijn en sociale netwerken gingen over de grootte van de netwerken, het
naar elkaar toe trekken in netwerken en de invloed van het welzijn van het ego-netwerk en de
density hiervan op het eigen welzijn.
Uit het onderzoek blijkt dat het hebben van een klein netwerk, in tegenstelling tot wat
het onderzoek van Falci & McNeely (2009) doet vermoeden, een positief effect heeft op
welzijn. Het effect van het hebben van een groot netwerk op welzijn is wel naar verwachting
negatief, maar erg laag. De verwachte richting van het effect van de density in het ego-
netwerk is in de data gevonden: voor mannen is een hoge density negatief voor het welzijn en
voor vrouwen is een hoge density positief. De effecten zijn echter niet significant, waardoor
de kans groot is dat de bevindingen op toeval berusten. Bij laatstgenoemde bevinding moet
echter wel genoemd worden dat alleen de hechtheid van het netwerk van slechts een deel van
de studiegenoten gemeten is, en dat de hechtheid ook niet is gemeten van de vrienden buiten
de jaarlaag van de studie om. Wanneer ook deze gegevens bekend zijn en mee kunnen worden
genomen in de analyse, zou dit kunnen leiden tot andere uitkomsten. Daarnaast zou het
kunnen zijn dat wanneer een klein netwerk als bijvoorbeeld maximaal drie goede vrienden
wordt gerekend, dat het effect van het hebben van een klein netwerk op welzijn wel negatief
is. Er was te weinig variatie in de dataset om dit te onderzoeken. Voor een vervolgonderzoek
zou het interessant zijn om te onderzoeken of, wanneer een klein netwerk wordt gedefinieerd
als kleiner dan vijf goede vrienden, het verwachte effect wel gevonden wordt. Daarbij is het
interessant om te onderzoeken waar het kantelpunt tussen een klein netwerk en een
35
Rosenquist, Fowler & Christakis (2011) vinden in hun onderzoek dat mensen met
depressieve symptomen vaak minder goede vrienden hebben dan mensen zonder depressieve
symptomen en vaak ook vrienden verliezen. In de resultaten wordt een dergelijk resultaat
gevonden: hoewel het effect niet groot en niet significant is, hebben mensen met een hogere
welzijnsscore gemiddeld minder vrienden. Het effect van geslacht, rookgedrag en
drugsgebruik op het aantal goede vrienden dat iemand heeft, is groter, maar ook deze effecten
zijn niet significant.
Naar aanleiding van hetzelfde onderzoek van Rosenquist, Fowler & Christakis (2011)
is de hypothese getest of studenten met vrienden met een hogere welzijnsscore ook zelf een
hogere welzijnsscore hebben. Dit effect is gevonden. Echter is dit effect niet significant.
Gemeten kenmerken die wel een significante invloed hebben op welzijn zijn rookgedrag en
hoe belangrijk iemand het vindt om een hoog cijfer te halen. Zowel rookgedrag als een hoog
belang bij een goed cijfer correleren met welzijn. Er moet hierbij wel worden opgemerkt dat
het beschouwen van de variabele belangrijkheid cijfer als een intervalvariabele problematisch
kan zijn, omdat deze in feite ordinaal is geschaald.
Uit de MRQAP wordt naar verwachting van het onderzoek van Schaefer, Kornienko
& Fox (2011) homophily gevonden in de data op basis van welzijn, hoewel dit niet meer
significant is wanneer er wordt gecontroleerd op andere variabelen. Naar verwachting op
basis van het onderzoek van McPherson, Smith-Lovin, & Cook (2001) is er ook homophily
gevonden op basis van leeftijd en drugsgebruik, maar beide resultaten zijn significant. Wel
significant is het resultaat van homophily op basis van alcoholgebruik, rookgedrag en de wil
om een goed cijfer te halen. De gevonden homophily van rookgedrag is in overeenstemming
met eerder onderzoek over dit onderwerp (Mercken et al., 2010). Een opvallende bevinding is
dat er geen homophily op basis van geslacht is gevonden: wanneer twee studenten hetzelfde
36
geslacht. Dit zou kunnen komen doordat het percentage mannen in de populatie veel lager is
dan vrouwen, waardoor mannen sneller vrienden worden met vrouwen, omdat mannen er
simpelweg minder zijn. Het zou ook kunnen komen doordat slechts ongeveer de helft van
populatie de enquête heeft ingevuld. Wanneer iedereen de enquête zou hebben ingevuld,
hadden de resultaten anders kunnen zijn.
Voor vervolgonderzoek is het interessant om te onderzoeken hoe de mogelijke
homophily van welzijn in de netwerken ontstaat. Homophily van welzijn kan ontstaan door
selectie (Schaefer, Kornienko & Fox, 2011) en door beïnvloeding (Rose, 2002). Omdat in dit
onderzoek de data slechts op één moment zijn gemeten, is het niet mogelijk om te
onderzoeken welke van de twee oorzaken, of beide oorzaken, van homophily van toepassing
is. Door een longitudinaal onderzoek te doen, is het mogelijk om dit te achterhalen.
Voor alle vier de hypothesen geldt dat de verwachting anders kan zijn dan de
werkelijke uitkomsten doordat de populatie verschilt van de populatie uit de onderzoeken
waarop de hypothesen zijn gebaseerd. Zo zijn de onderzoeken uit de literatuur allen gedaan in
de Verenigde Staten, en dit onderzoek in Nederland. Daarnaast is dit onderzoek uitgevoerd
onder hoogopgeleide, beginnende studenten, die allen geïnteresseerd zijn in de sociale
wetenschappen. De populatie in de eerder beschreven onderzoeken zijn over het algemeen
qua opleidingsniveau, leeftijd en interesses gevarieerder dan dat de respondenten in dit
onderzoek zijn. De theorieën lijken op basis van de resultaten van dit onderzoek, op deze
specifieke groep studenten dus minder van toepassing dan op een meer gevarieerdere
populatie.
Naast de hier eerder reeds geplaatste kanttekeningen, zijn er ook andere beperkingen
in dit onderzoek. De belangrijkste kanttekening is dat de netwerken van de
tweedejaarsstudenten Pedagogische Wetenschappen en de eerstejaarsstudenten ASW en
37
daarbij meerdere ingevulde namen verwijderd, omdat er geen informatie over deze personen
gemeten is. De andere ruim 50% van de studenten die wel in de populatie hoort, hadden de
netwerken en testresultaten rigoureus kunnen veranderen, zowel wanneer zij veel of weinig
vrienden hebben als een goed of slecht welzijn hebben. Zeker wanneer de non-response niet
willekeurig is, is dit problematisch, omdat de variatie van de variabelen in de data dan niet
overeen komt met de variatie in de populatie. Daarbij komt dat tussen de respondenten die
wel de enquête hebben ingevuld niet alle sociale banden bekend zijn: hoewel er wel specifiek,
bij iedere vraag opnieuw, naar gevraagd is, hebben niet alle studenten de voor- en
achternamen opgeschreven bij de antwoorden van de vragen. Op basis van alleen een
voornaam is niet met zekerheid te zeggen wie de respondent bedoelt, zeker niet wanneer een
voornaam meerdere keren voorkomt. Door de hierdoor verloren data zijn dus de sociale
relaties tussen de respondenten die de enquête hebben ingevuld mogelijk niet allemaal
bekend. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om dit onderzoek nog eens over te
doen met een hogere responserate. Hierbij zou het ook interessant zijn om de resultaten van
dat onderzoek te vergelijken met dit onderzoek. Hierdoor is te achterhalen welke personen
met welke kenmerken in eerste instantie wel meededen aan het onderzoek en welke niet.
Hierbij is te onderzoeken waarom dan deze specifieke personen wel of niet hebben
meegedaan, of dat dit geheel willekeurig was.
Voor de eerste en de derde hypothese doet zich nog een ander probleem voor. Bij deze
hypothesen, over de invloed van de density van het ego-netwerk op het welzijn en over de
gemiddelde welzijnsscore van vrienden op het eigen welzijn, worden kenmerken van (relaties
tussen) vrienden als onafhankelijke variabele gebruikt. Deze kenmerken zijn echter slechts
bekend bij de relaties van de respondent in kwestie die de enquête zelf ook hebben ingevuld,
en niet bij de anderen binnen de populatie die de enquête niet hebben ingevuld en de vrienden
38
zou het interessant zijn anders te werk te gaan dan in dit onderzoek, en alleen aan een van
deze twee hypothesen een heel onderzoek te wijden. In dat geval zal de dataverzameling
anders moeten verlopen: er zal niet van tevoren een populatie worden bepaald, maar er wordt
bij één persoon begonnen met het vragen naar zijn of haar vrienden, waarna deze vrienden
gevraagd worden, waarna de vrienden van de vrienden worden gevraagd de enquête in te
vullen. Op deze manier is het welzijn van de vrienden en de denisty van het ego-netwerk in
zijn geheel bekend, en niet van slechts een deel van het ego-netwerk.
Wat is de relatie tussen sociale netwerken en depressie onder studenten? Samengevat
geeft dit onderzoek, ondanks haar beperkingen, een aantal aanwijzingen dat er een relatie is
tussen het sociale netwerk van studenten ASW, Pedagogische Wetenschappen en Nederlandse
Taal & Literatuur en het welzijn van de studenten, zoals eerder onderzoek reeds heeft
aangetoond voor andere populaties. De grootte van het netwerk, de density van het netwerk en
het welzijn van iemand zijn of haar vrienden lijken deels het welzijn te bepalen en welzijn
lijkt een voorspeller te zijn voor met wie je bevriend raakt en hoeveel vrienden je hebt. Om de
veelvoorkomende depressieve klachten onder studenten te kunnen voorspellen en daardoor te
kunnen proberen te voorkomen, kan het dus van belang zijn om naar sociale netwerken te
39
Referenties
Baerends, G., Groen, J., & Groot, A. (1978). Over welzijn: criterium, onderzoeksobject,
beleidsdoel: een interdisciplinaire analyse. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Bouma, J., Ranchor, A., Sanderman, R., & Sonderen, E. van (1995). Het meten van
symptomen van depressie met de CES-D: een handleiding. Groningen: Noordelijk
centrum voor gezondheidsvraagstukken, Rijksuniversiteit Groningen.
Boden, J., & Fergusson, D. (2011). Alcohol and depression. Addiction, 106(5), 906-914.
Bukowski, W., Hoza, B., & Boivin, M. (1994). Measuring friendship quality during pre-
and early adolescence: The development and psychometric properties of the
Friendship Qualities Scale. Journal of social and Personal Relationships, 11(3), 471-
484.
Cobb, S. (1976). Social support as a moderator of life stress. Psychosomatic
Medicine, 38, 300–314.
Cohen, S., & Wills, T. (1985). Stress, social support and the buffering hypothesis.
Psychological Bulletin, 98, 310–357
Coutinho, A. & Icaza, M. (2008). Smoking and depression. Salud Mental, 31(5), 409-415.
Daas, R., Munneke, G., Bray, H., Goswami, M. & Berg, J. ten, (2016). UvAPro PhD Survey
2015: Are UvA PhD candidates at risk of depression? Amsterdam: Universiteit van
Amsterdam.
Falci, C., & McNeely, C. (2009). Too many friends: Social integration, network cohesion and
adolescent depressive symptoms. Social Forces, 87(4), 2031-2061.
Hogue, A., & Steinberg, L. (2005). Homophily of internalized distress in adolescent peer
groups. Developmental Psychology, 31, 897–906
McPherson, M., Smith-Lovin, L., & Cook, J. (2001). Birds of a feather: Homophily in social
40
Mercken, L., Snijders, T.., Steglich, C., Vartiainen, E., & Vries, H. de (2010). Dynamics of
adolescent friendship networks and smoking behavior. Social Networks, 32(1), 72-
81.Piccinelli, M., & Wilkinson, G. (2000). Gender differences in depression. The British
Journal of Psychiatry, 177(6), 486-492.
Portes, A. (1998). Social capital: Its origins and applications in modern sociology. Annual
review of sociology, 24(1), 1-24.
Prinstein, M. (2007). Moderators of peer contagion: A longitudinal examination of
depression socialization between adolescents and their best friends. Journal of Clinical
Child and Adolescent Psychology, 36, 159 –170.
Prinstein, M., Cheah, C., & Guyer, A. (2005). Peer victimization, cue interpretation, and
internalizing symptoms: Preliminary concurrent and longitudinal findings for children
and adolescents. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 34, 11–24.
Putnam, R. (1995). Bowling alone: America's declining social capital. Journal of
democracy, 6(1), 65-78.
Putnam, R. (2000). Bowling alone: The collapse and revival of the American community.
New York: Simon & Schuster.
Ripley, R., Snijders, T., & Preciado, P. (2011). Manual for RSIENA. Oxford: University of
Oxford.
Roiser, J., & Sahakian, B. (2004). Relationship between ecstasy use and depression: a study
controlling for poly-drug use. Psychopharmacology, 173(3), 411-417.
Rose, A. (2002). Co-rumination in the friendship of girls and boys. Child Development, 73,
1830 –1843.
Rosenquist, J., Fowler, J., & Christakis, N. (2011). Social network determinants of
41
Schaefer, D., Kornienko, O., & Fox, A. (2011). Misery does not love company: Network
selection mechanisms and depression homophily. American Sociological Review,
76(5), 764-785.
Schmidt, E., & Simons, M. (2013). Psychische klachten onder studenten. Utrecht: LSVB, 13.
Van Dale. (2017). Betekenis ‘welzijn’. Geraadpleegd op 10 juni 2017, via
http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=welzijn&lang=nn
Zalk, V., Walter, M., Kerr, M., Branje, S., Stattin, H., & Meeus, W. (2010). It takes three:
selection, influence, and de-selection processes of depression in adolescent friendship
networks. Developmental psychology, 46(4), 927.
Zayas, L., Rojas, M., & Malgady, R. (1998). Alcohol and drug use, and depression among
Hispanic men in early adulthood. American Journal of Community Psychology, 26(3),
42
Bijlagen Papierenversie enquête
NB De aanhef, de toestemmingsverklaring en vraag 5 van de algemene vragen werden
aangepast aan het deel van de populatie welke de enquête invulde.
LEES DIT GOED VOORDAT JE AAN DE ENQUÊTE BEGINT
Beste student Algemene Sociale Wetenschappen,
Mijn naam is Anne Groot en ik ben een derdejaars bachelorstudent Sociologie. In februari ben ik begonnen met mijn afstudeerscriptie. In mijn bacheloronderzoek onderzoek ik het verband tussen het welzijn en het sociale netwerk van eerstejaars studenten Algemene Sociale Wetenschappen, door middel van een sociale netwerkanalyse. Ook zullen er een paar vragen over je rookgedrag gesteld worden. Doordat dit onderzoek een netwerkanalyse is, kan de data niet anoniem geworven worden. Zodra de data is verzameld zal de data wel geanonimiseerd worden, door iedere naam te veranderen in een willekeurig getal. De originele data met namen zal dan worden verwijderd. Zoals hierboven beschreven gaat het onderzoek over welzijn. Hierdoor zullen persoonlijke vragen gesteld moeten worden.
Door de enquête in te vullen, bevestig je dat je bovenstaande informatie gelezen hebt, en daarmee akkoord gaat met deelname aan het onderzoek. Wanneer je binnen twee weken na het invullen van de enquête toch beslist dat je niet wilt dat jouw gegevens gebruikt worden in het onderzoek, kun je alsnog deelname weigeren. Je kunt dan contact met mij opnemen.
Alvast hartelijk bedankt voor je deelname! Met vriendelijke groet,
Anne 06-42088993
annemaritgroot@live.nl
De eerste vijf vragen zullen gaan over je contacten binnen jouw jaarlaag van de studie. Geef van de studenten de voor- en achternaam, en begin zowel de voor- en achternaam met een hoofdletter. Probeer zo goed mogelijk te antwoorden. Noem alleen de studenten die jij als antwoord van de vraag ziet. Als dit geen, of enkele studenten zijn, is dat natuurlijk ook goed.
1. Welke studenten uit jouw jaarlaag spreek je minstens een keer in de week op de universiteit, bijvoorbeeld voor of na de colleges, of tijdens de pauze? Je kunt maximaal 30 namen invullen, maar wanneer dit voor jou geen of enkele studenten zijn, is dit natuurlijk ook goed.
1
11
21
2
12
22
3
13
23
4
14
24
43
6
16
26
7
17
27
8
18
28
9
19
29
10
20
30
2. Met welke studenten uit jouw jaarlaag heb je afgelopen maand buiten de contacturen op de universiteit afgesproken om wat leuks te gaan doen of om samen te studeren terwijl dit niet per se nodig was, omdat je samen een opdracht moest maken? Je kunt maximaal 15 namen invullen, maar wanneer dit voor jou geen of enkele studenten zijn, is dit natuurlijk ook goed.
1
6
11
2
7
12
3
8
13
4
9
14
5
10
15
3. Bij welke van de studenten uit jouw jaarlaag ben je afgelopen maand thuis geweest? Je kunt maximaal 15 namen invullen, maar wanneer dit voor jou geen of enkele studenten zijn, is dit natuurlijk ook goed.
1
6
11
2
7
12
3
8
13
4
9
14
5
10
15
4. Met welke van de studenten uit jouw jaarlaag zal je persoonlijke problemen bespreken? Je kunt maximaal 15 namen invullen, maar wanneer dit voor jou geen of enkele studenten zijn, is dit natuurlijk ook goed.
1
6
11
2
7
12
3
8
13
4
9
14
44
5. Welke studenten uit jouw jaarlaag beschouw jij als goede vrienden? Je kunt maximaal 15 namen invullen, maar wanneer dit voor jou geen of enkele studenten zijn, is dit natuurlijk ook goed.
1
6
11
2
7
12
3
8
13
4
9
14
5
10
15
6. Hoeveel goede vrienden heb je buiten de jaarlaag van je studie om, zowel binnen als buiten de universiteit?
Een goede vriend is iemand met wie je tijd doorbrengt, iemand die je helpt als je iets nodig hebt of in de problemen zit, iemand die je beschermt, iemand met wie je problemen bespreekt van jou zelf, of tussen jou en je vriend en iemand met wie je je gelukkig voelt.
……….
De volgende 20 vragen gaan over je welzijn. Denk niet te lang na bij elke vraag, maar antwoordt met je eerste ingeving. Zet een kruisje bij wat het meest van toepassing is.
Tijdens de afgelopen week:
Zelden of nooit (minder dan 1 dag per week) Soms of weinig (1 of 2 dagen per week) Regel-matig (3 of 4 dagen per week) Meestal of altijd (5 tot 7 dagen per week) 1 Stoorde ik me aan dingen die me
normaal niet storen.
2 Had ik geen zin in eten, was mijn eetlust slecht.
3 Bleef ik maar in de put zitten, zelfs als mijn familie of vrienden me probeerden eruit te halen.
4 Voelde ik me evenveel waard als ieder ander.
5 Had ik moeite met gedachten bij mijn bezigheden te houden.
6 Voelde ik me gedeprimeerd.
7 Had ik het gevoel dat alles wat ik deed me moeite kostte.
8 Had ik goede hoop voor de toekomst. 9 Vond ik mijn leven een mislukking. 10 Voelde ik me bang.
11 Sliep ik onrustig. 12 Was ik gelukkig.
13 Praatte ik minder dan gewoonlijk. 14 Voelde ik me eenzaam.
45 15 Waren de mensen onaardig.
16 Had ik plezier in mijn leven. 17 Had ik huilbuien.
18 Was ik treurig.
19 Had ik het idee dat mensen me niet aardig vonden.
20 Kon ik maar niet op gang komen.
De laatste 18 vragen zijn algemene vragen. 1. Wat is jouw voor- en achternaam?
………. 2. Wat is je geslacht?
() Man () Vrouw
() Anders, namelijk……….. 3. In welk jaar ben je geboren?
……….
4. Hoeveel jaar studeer je al Algemene Sociale Wetenschappen aan de UvA? ...
5. In welke werkgroep van het vak Mondialisering zit je? () Werkgroep 1
() Werkgroep 2 () Werkgroep 3 () Werkgroep 4
6. Wat is de hoogst afgemaakte opleiding van je vader? () Geen/basisonderwijs () VMBO/MAVO/LBO () MBO () HAVO/VWO () HBO () Universitaire bachelor () Universitaire master () PhD () Anders, namelijk:……….
7. Wat is de hoogst afgemaakte opleiding van je moeder? () Geen/basisonderwijs () VMBO/MAVO/LBO () MBO () HAVO/VWO () HBO () Universitaire bachelor
46
() Universitaire master () PhD
() Anders, namelijk:……….
8. Zijn je ouders nog bij elkaar? () Ja
() Nee, m’n ouders zijn gescheiden toen ik …. jaar oud was. () Nee, een of beiden ouders zijn overleden.
() Anders, namelijk………
9. Wat is het gemiddelde cijfer dat je het huidige studiejaar hebt behaald? ………..
10. Vind je het belangrijk om een van de hoogste cijfers van je jaarlaag te halen? () Helemaal niet belangrijk
() Een beetje onbelangrijk () Neutraal
() Een beetje belangrijk () Heel belangrijk
11. Hoeveel dagen per week gemiddeld drink je alcohol? ………..
12. Hoeveel glazen alcohol drink je gemiddeld op een dag dat je alcohol drinkt? ………..
13. Heb je de afgelopen maand drugs gebruikt? Zo ja, welke? () Nee
() Ja, namelijk……….
14. Heb je wel eens sigaretten of sjekkies gerookt, ook al was dit maar 1 sigaret/sjekkie of een paar trekjes?
() Ik heb nooit gerookt
() Ik heb 1 of 2 keer gerookt
() Ik rook af en toe, maar niet elke dag
() Ik heb vroeger gerookt, maar ik ben helemaal gestopt () Ik rook elke dag
15. Op een dag dat je rookt, hoeveel sigaretten/sjekkies rook je dan? () Ik rook nooit
() Ik rook dan minder dan 1 sigaret () Ik rook dan ……….. sigaretten per dag 16. Rookte je aan het begin van je studie?
() Ja () Nee
47
17. Rookt je vader? () Ja
() Nee, maar hij heeft vroeger wel gerookt () Nee, en hij heeft ook nooit gerookt