• No results found

Om een antwoord te vinden op de vraag of de zelfstandige hulppersoon voldoende beschermd wordt in verband met derdenwerking van exoneratieclausules is het allereerst van belang om een duidelijk beeld te krijgen van het leerstuk omtrent derdenwerking van exoneratieclausules. Het uitgangspunt van het contractenrecht blijft de relatieve werking van contracten. Een uitzondering hierop is de derdenwerking van exoneratieclausules. Er zijn twee vormen van derdenwerking, derdenwerking ten voordele- en ten nadele- van een derde.

Derdenwerking ten voordele van een derde kan zijn grondslag vinden in de wet, het contract of de jurisprudentie. Het duidelijkste voorbeeld van een wettelijke grondslag voor derdenwerking ten voordele van een derde is art. 6:257 BW op basis waarvan ondergeschikten zich op dezelfde verweermiddelen kunnen beroepen als hun wederpartij. Een voorbeeld van een contractuele grondslag voor derdenwerking ten voordele van een derde is het derdenbeding. Een derdenbeding is een bepaling in een overeenkomst op basis waarvan een derde aanspraak maakt ten opzichte van een partij of een bepaling in de overeenkomst. In de jurisprudentie van de Hoge Raad is er slechts één keer een beroep gedaan op derdenwerking ten voordele van een derde, dit beroep is overigens niet geslaagd. Er is te onvoldoende jurisprudentie om hier veel conclusies uit te trekken, we kunnen echter wel concluderen dat hier bijna geen beroep op gedaan wordt.

Derdenwerking ten nadele van een derde is, daarentegen, uitsluitend ontwikkeld in de jurisprudentie. Deze jurisprudentie is zeer casuïstisch en biedt, derhalve, weinig rechtszekerheid. Er zijn echter wel enkele richtlijnen gegeven door de Hoge Raad die vervolgens in de lagere rechtspraak verder zijn verbreed zijn ontwikkeld. De Hoge Raad houdt hierbij vast aan het toedoen-vereiste waarbij het van belang is, dat het vertrouwen dat bij de wederpartij in het leven geroepen is, terug te voeren is op een gedraging van de derde die de exoneratie in redelijkheid tegen zich moet laten gelden. Deze grond volgt uit het Gegaste-Uien arrest. In dit arrest is tevens het criterium van het geven van de vrije hand in het leven geroepen. Dit is, getuige de lagere rechtspraak, de meest voorkomende grond waarop een beroep op derdenwerking ten nadele van een derde slaagt. Wanneer er sprake is van het geven van de vrije hand is echter niet duidelijk. Naast de grond van het Gegaste-Uien arrest is er in het Securicor arrest nog een grond in het leven geroepen die derdenwerking ten nadele

van een derde kan rechtvaardigen. Deze grond is de aard van de overeenkomst en het beding in relatie met de verhouding tussen de partijen. Hierop is echter dezelfde kritiek als op het criterium uit het Gegaste-Uien arrest mogelijk. Er blijft de nodige onduidelijkheid bestaan wanneer hier precies sprake van is. Al worden de normen van de Hoge Raad in de lagere rechtspraak verbreed en worden er nieuwe gezichtspunten in het leven geroepen, kunnen we toch stellen dat een geslaagd beroep op derdenwerking van exoneratieclausules ten nadele van een derde onzeker blijft.

In de context van deze scriptie heeft de term zelfstandige hulppersoon een specifieke betekenis. Het gaat om hulppersonen die zelfstandig zijn in dat ze hun eigen onderneming drijven. Daarnaast gaat het niet om ondergeschikten in de zin van art. 6:170 BW. Wanneer het over ondergeschikten gaat, is het antwoord op de beschermingsvraag duidelijk. Deze worden voldoende beschermd door het eerder genoemde art. 6:257 BW. Zelfstandige hulppersonen worden hier echter met opzet niet dezelfde bescherming geboden door de wetgever. In de introductie gaf ik al aan dat de redenering van de wetgever niet geheel waterdicht is. Zo is een vrijwaringsclausule niet veel waard bij insolventie van de wederpartij van de zelfstandige hulppersoon en rust er geen verplichting op deze wederpartij een derdenbeding op te nemen ten gunste van de zelfstandige hulppersoon. Daarnaast zien we een steeds grotere groep gedwongen zelfstandigen waardoor het ‘gelijkwaardigheidsargument’ van de wetgever naar mijn mening ook niet meer opgaat. Ten slotte creëert een onbeschermde zelfstandige hulppersoon een mogelijkheid voor de derde wiens belang geschonden is om onder de contractuele risicoverdeling uit te komen.

Hoe kan de zelfstandige hulppersoon dan beter beschermd worden? Er zou gedacht kunnen worden aan een bepaling van regelend recht die de zelfstandige hulppersoon dezelfde contractuele verweermiddelen biedt als haar wederpartij wanneer er sprake is van eenheid van prestatie. Dit zou ertoe leiden dat zelfstandige hulppersonen in bepaalde gevallen dezelfde bescherming genieten als ondergeschikten. Partijen blijven echter vrij om onderling andere afspraken te maken omtrent de contractuele risicoverdeling. Het is in dit verband wel zaak om duidelijkheid te creëren omtrent het begrip ‘eenheid van prestatie’. Hier is in ieder geval sprake van wanneer de zelfstandige hulppersoon een deel van de hoofdovereenkomst uitvoert zoals bij ons voorbeeld van Verdonk die voor BAM een deel van de werkzaamheden voor de gemeente op zich neemt.

Daarnaast ben ik van mening dat de Hoge Raad van het toedoen-vereiste uit het Gegaste-Uien arrest moet afstappen bij de vraag of een derde een exoneratieclausule tegen zich moet laten gelden. Wanneer degene die zich op zijn exoneratieclausule wil beroepen geen reden had om aan de bevoegdheid van zijn wederpartij te twijfelen en van deze bevoegdheid mocht uitgaan dan zou hij zich op zijn eigen exoneratieclausules moeten kunnen beroepen. Het vertrouwensbeginsel prevaleert dan boven het autonomiebeginsel. Dit zou ertoe leiden dat wanneer een zelfstandige hulppersoon niet onder de hierboven besproken wettelijke bepaling valt en derhalve geen beroep kan doen op de contractuele verweermiddelen in het contract van zijn formele en zijn materiële opdrachtgever, hij zich kan beroepen op zijn eigen contractuele verweermiddelen. Op deze manier wordt de zelfstandige hulppersoon beter beschermd.

Een eenduidig antwoord op de vraag of de zelfstandige hulppersoon voldoende beschermd wordt, is er niet. We kunnen wel vaststellen dat ondanks het feit dat de onduidelijke normen van de Hoge Raad in de lagere rechtspraak verbreed worden en er nieuwe gezichtspunten in het leven geroepen worden, er onzekerheid blijft bestaan. Daarnaast zijn er actuele ontwikkelingen die een herziening van het huidige kader in dit verband rechtvaardigen. Gezien de veranderingen op de arbeidsmarkt waarbij steeds meer zelfstandigen gedwongen zelfstandig zijn pleit ik voor een betere bescherming van deze kwetsbare groep. Een bepaling van regelend recht bij eenheid van prestatie en een duidelijke uitspraak van de Hoge Raad waarin een beroep op de eigen algemene voorwaarden mogelijk is (behoudens tegenbewijs), zijn hierbij mogelijke manieren om deze groep betere bescherming te bieden.

Literatuurlijst

Kortman 1977

S.C.J.J. Kortmann, 'Derden'-werking van aansprakelijkheidsbedingen (diss. Nijmegen 1977), Deventer 1977

Brunner 1985

C.J.H. Brunner, Het beroep op contractuele exoneratiebedingen door en tegen derden, WPNR 5733-5734 (1985)

Schoordijk 1991

H.C.F. Schoordijk, Paardesprongen in en buiten het handelsrecht, in: Verspreid werk van Prof. mr. H.C.F. Schoordijk, Deventer 1991, p. 541-568 [oorspronkelijk in: Handelsrecht tussen 'koophandel' en Nieuw BW Opstellen van de Vakgroep Privaatrecht van de Katholieke Universiteit Brabant bij het 150-jarig bestaan van het WvK, Deventer 1988, p. 189-215

Beukering-Rosmuller 1992

E.J.M, van Beukering-Rosmuller, De expeditie-overeenkomst (diss. Nijmegen 1992), Arnhem 1992

Vranken 1997

J.B.M. Vranken, ‘De derde in het overeenkomstenrecht II’, WPNR 1997/6289, p. 738-739 Du Perron 1999

Du Perron, C.E., Overeenkomst en derden, Universiteit van Amsterdam 1999, Deventer: Kluwer 1999

Vranken 2002

J.B.M. Vranken, ‘Overeenkomst een derden tien jaar nieuw BW: een kritische evaluatie’, WPNR (2002), p. 39-47

Cahen 2004

J.L.P. Cahen, Overeenkomst en derden, Serie Monografieën Nieuw BW, B57, Deventer: Kluwer 2004

Schoordijk 2010

H.C.F. Schoordijk, ‘Drion en de derde in het recht’, in: NJB 2010 Van Gulijk 2015

van Gulijk, S., Derdenwerking van exoneratiebedingen: een analyse van recente rechtspraak en enige opmerkingen over de ontwikkeling van dit leerstuk vanuit het bouwcontractenrecht, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2015/7057, p. 320-326

Spanjaard 2015

J.H.M. Spanjaard, Toepasselijkheid van algemene voorwaarden in een meerpartijenverhouding: veel is onduidelijk in De meerpartijenovereenkomst; C.G. Breedveld-de Voogd, A.G. Castermans, M.W. Knigge, T. van der Linden, J.H. Nieuwenhuis, H.A. ten Oever (red.); Kluwer, 2015

Salome 2017

Mr. P.F. Salome, ‘Derdenwerking van exoneratiebedingen: een inkadering van het redelijkheidsoordeel’, Contracteren september 2017

Jurisprudentielijst

Hoge Raad

• HR Moffenkit

HR (Civiele kamer) 25-3-1966, ECLI:NL:HR:1966:AC4642 (Moffenkit), NJ 1966/279 [Navigator]

• HR Gegaste Uien

HR (Civiele kamer) 7-3-1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7416 (Gegaste uien), NJ 1969/249 [Navigator]

• HR Securicor

HR 12-1-1979, ECLI:NL:HR:1979:AC2298 (Securicor), m.nt. Bloembergen, A.R., NJ 1979, 362. [Navigator]

• HR Haviltex

HR 13-03-1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex), NJ 1981/635 [Navigator] • HR Citronas

HR 20-6-1986, ECLI:NL:HR:1986:AD5694, m.nt. van der Grinten, W.C.L. (Khaly/Freezer, Deka-Hanno/Citronas), NJ 1987/35 [Navigator]

• HR Vojvodina/ECT

HR 09-06-1989, ECLI:NL:HR1989:AC0927 (Vojvodina/ECT), NJ 1990, 40 [Navigator] • HR ODS/Curacao

HR 21-01-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA4429, m.nt. J.B.M. Vranken (ODS/Curacao Port Services), NJ 2000, 553 [Navigator]

• HR Edco Eindhoven

HR 26-11- 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM9757 (Driessen Beheer/Edco Eindhoven), NJB 2010, 2236 [Navigator]

Lagere rechtspraak

• Rechtbank Haarlem, 1-9-2010, LJN: BQ6292 (tussenvonnis) [www.rechtspraak.nl]

• Rechtbank Haarlem, 1-6-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ6292

[www.rechtspraak.nl]

• Rechtbank Rotterdam 30-11-2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BW4442

[www.rechtspraak.nl]

• Rechtbank Rotterdam 2-1-2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BY8135

GERELATEERDE DOCUMENTEN