• No results found

Derdenwerking van exoneratieclausules: Wordt de zelfstandige hulppersoon voldoende beschermd? 

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Derdenwerking van exoneratieclausules: Wordt de zelfstandige hulppersoon voldoende beschermd? "

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Derdenwerking van exoneratieclausules:

Wordt de zelfstandige hulppersoon voldoende beschermd?

Amadeo Dreesmann 26 juli 2019 Amsterdam

(2)

Masterscriptie Privaatrecht: 2018-2019 Amadeo Dreesmann, 12429686

amadeo.dreesmann@gmail.com

Onderwerp: Derdenwerking van exoneratieclausules Scriptiebegeleider: dhr. dr. drs. G.J.P. de Vries Meelezer: dhr. mr. A.V.T. de Bie

Woorden: 12.970 Datum: 26-07-2019

(3)

Voorwoord

Voor u ligt een scriptie ter afsluiting van de master ‘Privaatrecht: Commerciële Rechtspraktijk’ aan de Universiteit van Amsterdam.

Toen ik vorig jaar tijdens mijn stage een opdracht kreeg over derdenwerking van exoneratieclausules kon ik mij niet inbeelden dat dit leerstuk nog zo een grote invloed ging hebben op mijn dagelijkse leven. De afgelopen maanden heb ik dit onderwerp volledig proberen te doorgronden. Het is naar mijn mening een heel erg interessant leerstuk waarbij er nog een aantal vragen onbeantwoord (of onduidelijk) blijven. Een van deze vragen heb ik proberen te beantwoorden in deze scriptie. De positie van de zelfstandige hulppersoon is daarnaast bijzonder actueel gezien het toenemende aantal zelfstandigen in Nederland.

Ik wil van deze mogelijkheid ook gebruik maken om een aantal mensen te bedanken voor hun hulp bij deze scriptie. Allereerst wil ik graag mijn scriptiebegeleider, de heer de Vries, van harte bedanken voor zijn tijd en zijn constructieve advies tijdens de gehele periode van het schrijven van deze scriptie. Ik kon altijd bij hem terecht met vragen of om over bepaalde zaken te sparren. Dit heeft er mede toe geleid dat mijn scriptie een volledig geheel geworden is waar ik trots op ben. Ook wil ik graag de heer de Bie bedanken voor het meelezen van mijn scriptie.

Deze scriptie geldt tevens als afsluiting van mijn studententijd. Daarom wil ik nog een aantal mensen hartelijk danken die me de afgelopen jaren hebben ondersteund. Allereest denk ik dan aan mijn ouders. Zonder hun onvoorwaardelijke steun gedurende mijn gehele studentenijd was het mij nooit gelukt. Ten slotte wil ik mijn vriendin Noa bedanken voor haar geduld en advies het afgelopen jaar.

(4)

Abstract

Deze bijdrage heeft als doel gehad het leerstuk rondom derdenwerking van exoneratieclausules in kaart te brengen en de positie van de zelfstandige hulppersoon in dit verband te duiden. Het uitgangspunt van het contractenrecht is de relatieve werking van contracten, contracten werken slechts tussen de partijen die ze hebben afgesloten. Derdenwerking van exoneratieclausules vormt hier een uitzondering op, waarbij een derde op grond van het contract toch werking ontleent aan een bepaling in een contract. Het kan hierbij gaan om derdenwerking ten voordele en derdenwerking ten nadele van een derde.

Er is sprake van derdenwerking ten voordele van een derde wanneer een derde zich kan beroepen op een exoneratieclausule in een contract waar hij zelf geen partij bij was. Hiervan kan sprake zijn op grond van een wettelijke bepaling, het contract of door een beroep bij de rechter. Wanneer een opdrachtnemer een deel van zijn werkzaamheden uitbesteedt in een onder-overeenkomst dan kan hij gebruik maken van ondergeschikten of zelfstandige hulppersonen. Zelfstandige hulppersonen zijn in dit verband hulppersonen die een zelfstandige onderneming drijven en niet ondergeschikt zijn in de zin van art. 6:170 BW. Wanneer deze opdrachtnemer gebruik maakt van ondergeschikten in de zin van art. 6:170 BW dan worden deze beschermd door art. 6:257 BW. De wetgever heeft er bewust voor gekozen de zelfstandige hulppersoon niet dezelfde bescherming te bieden. In deze bijdrage ga ik onderzoeken of de argumentatie van de wetgever in dit verband overtuigend is en hoe de zelfstandige hulppersoon beter beschermd kan worden.

De zelfstandige hulppersoon kan ook een beroep doen op zijn eigen contractuele verweermiddelen ten opzichte van de derde wiens belang hij onrechtmatig geschonden heeft. Als dit door de rechter wordt aangenomen spreken we van een geslaagd beroep op derdenwerking ten nadele van een derde. Dit leerstuk is in de jurisprudentie ontwikkeld. De kritiek op deze rechtspraak luidt dat deze onduidelijk en casuïstisch is. Het is onzeker of het beroep van een zelfstandige hulppersoon op zijn eigen contractuele verweermiddelen zal slagen. Hierdoor blijft de mogelijkheid bestaan dat de zelfstandige hulppersoon zijn werk onbeschermd van exoneratieclausules moet verrichten. In deze bijdrage zal ik de rechtspraak, in dit verband, pogen te duiden.

(5)

Inhoudsopgave Voorwoord ... 3 Abstract ... 4 1. Inleiding ... 6 1.1. Introductie ...6 1.2. Onderzoeksmethode en opzet ...8

2. Derdenwerking van exoneratieclausules ... 9

2.1. Leerstuk in de doctrine ...9

2.1.1. Relativiteitsbeginsel ...9

2.1.2. Derdenwerking ten voordele van een derde ...10

2.1.3. Derdenwerking ten nadele van een derde ...11

2.1.4. Tussenconclusie ...12

2.2. Jurisprudentie Hoge Raad inzake derdenwerking ten nadele van een derde ...13

2.2.1. Moffenkit ...13 2.2.2. Gegaste Uien ...14 2.2.3. Securicor ...14 2.2.4. Citronas ...15 2.2.5. Gestolen Hammen ...18 2.2.6. Sungreen ...19

2.3 Jurisprudentie Hoge Raad inzake derdenwerking ten voordele van een derde ...20

2.3.1. Driessen Beheer/Edco Eindhoven ...20

2.4. Analyse rechtspraak Hoge Raad ...21

2.5. Lagere Rechtspraak ...25

3. Derdenwerking van exoneratieclausules: de positie van de zelfstandige hulppersoon 29 3.1. Introductie ...29

3.2. Ondergeschikten ...29

3.3. Zelfstandige hulppersonen ...31

3.3.1. Derdenwerking ten voordele van een derde ...31

3.3.2. Derdenwerking ten nadele van een derde ...33

3.3.3. Hoe kan de zelfstandige hulppersoon beter beschermd worden? ...34

3.4. Tussenconclusie ...37

3.5. Positie van de zelfstandige hulppersoon in de rechtspraak van de Hoge Raad en de lagere rechtspraak ...38

4. Conclusie ... 41

Literatuurlijst ... 44

(6)

1. Inleiding

1.1. Introductie

Het uitgangspunt van het contractenrecht is de relatieve werking van contracten. Dit wil zeggen dat contracten slechts werking hebben tussen de partijen die de contracten hebben afgesloten.12 Een uitzondering hierop is de derdenwerking van exoneratieclausules.3 Er zijn twee manieren waarop exoneratieclausules kunnen doorwerken ten opzichte van derden. Derdenwerking ten voordele en derdenwerking ten nadele van een derde. Bij derdenwerking ten voordele van een derde kan een derde aanspraak maken op een exoneratieclausule die is opgenomen in een contract waar hij geen partij bij was. Bij derdenwerking ten nadele moet een derde een exoneratieclausule tegen zich laten gelden die is opgenomen in een contract waarbij hij geen partij was.

Zelfstandige hulppersonen zijn in het verband van deze scriptie niet ondergeschikte hulppersonen die worden ingeschakeld bij het uitvoeren van de hoofdovereenkomst in een onder-overeenkomst. Denk bijvoorbeeld aan een zelfstandige loodgieter die ingeschakeld wordt door een aannemer om een deel van zijn overeenkomst met de opdrachtgever uit te voeren. Stel dat deze loodgieter wordt aangesproken door de opdrachtgever ter vergoeding van de door de loodgieter veroorzaakte schade op grond van onrechtmatige daad. Op welke exoneratieclausules kan de loodgieter zich dan beroepen? Of is hij dan onbeschermd? Wanneer de aannemer gebruik maakt van ondergeschikten (bijvoorbeeld werknemers) om de werkzaamheden uit te voeren dan zullen zij zich kunnen beroepen op de contractuele verweermiddelen (en dus de exoneratieclausules) in de overeenkomst tussen de aannemer en de opdrachtgever op grond van art. 6:257 BW.4 Deze bepaling geldt echter niet voor zelfstandige hulppersonen. De gedachte van de wetgever was onder meer dat de zelfstandige hulppersoon veelal als gelijkwaardig kon worden gezien aan zijn opdrachtgever en dat de zelfstandige hulppersoon bewust voor zijn eigen zelfstandigheid gekozen heeft.5

1 Du Perron 1999, §1. 2 Vranken 2002, p. 39-47.

3 Een exoneratieclausule is een contractsbepaling waarin aansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten in bepaalde situaties.

4 Dit is een voorbeeld van derdenwerking ten voordele van de derde.

5 Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 965 (eindverslag van de bijzondere commissie voor herziening van het Burgerlijk Wetboek uit de Eerste Kamer).

(7)

Het is echter zeer de vraag of deze argumentatie van de wetgever overtuigend is. Zeker wanneer we deze bezien vanuit de huidige flexibele arbeidsmarkt waarbij zelfstandige hulppersonen vaak niet geheel vrijwillig gekozen hebben voor hun eigen zelfstandigheid. Zo gaf Maarten Post, voorzitter van Stichting ZZP Nederland, in een interview in september 2018 aan dat er twee typen zzp’ers zijn: “Echte ondernemers, met liefde voor vakmanschap, verstandig en kien, die zelfstandig voor het ondernemerschap hebben gekozen en gedwongen zelfstandigen, veelal oudere, afgeserveerde bouwvakkers, die noodgedwongen voor zichzelf beginnen en niet te verzekeren zijn. Te duur bevonden door hun oud-werkgevers. Te risicovol.” Post had het over zo’n 50.000 gedwongen zzp’ers.6 Uit een recent onderzoek van dr3data is zelfs gebleken dat bijna 10% van de zzp’ers in Nederland ‘gedwongen’7 zzp’er zijn, dit zou dan gaan om zo’n 90.000 zzp’ers.8 Het is moeilijk vast te houden aan het argument van gelijkwaardigheid met betrekking tot deze gedwongen zelfstandigen.

Naast dit socio-economische argument dient zich nog een argument aan. Wanneer de opdrachtgever de zelfstandige hulppersoon (onbeschermd) kan aanspreken dan profiteert hij van het feit dat zijn opdrachtnemer met zelfstandige hulppersonen werkt en komt hij mogelijk onder de contractuele risicoverdeling met zijn opdrachtnemer uit.9 Wanneer de opdrachtgever en de aannemer bijvoorbeeld afspreken dat de aannemer niet aansprakelijk is voor vertragingsschade dan kan de opdrachtgever deze vertragingsschade mogelijk verhalen op de loodgieter. Dit lijkt niet geheel rechtvaardig mede gezien het feit dat de exoneratieclausules vaak onderdeel van de onderhandelingen zijn en derhalve verdisconteerd zijn in de prijs.10

Hierdoor dringt de volgende vraag zich op ten aanzien van derdenwerking van exoneratieclausules: Wordt de zelfstandige hulppersoon voldoende beschermd?

6https://www.zzp-nederland.nl/nieuws/de-keerzijde-van-100000-zzpers-in-de-bouw

7 ‘Het starten om negatieve redenen noemen we ‘gedwongen’; iemand wordt zzp’er maar zou liever in vaste (loon)dienst willen werken. … negatieve redenen zoals het niet verlengd worden van het contract, ontslag en wanneer het vinden van een geschikte baan vervolgens te lang uitbleef.’

8https://www.dr3data.nl/artikel/90-000-gedwongen-zzpers/ 9 Salome 2017, §5.2.

(8)

1.2. Onderzoeksmethode en opzet

Allereerst wil ik het leerstuk van derdenwerking van exoneratieclausules volgens de doctrine toelichten (§2.1.). Vervolgens ga ik de rechtspraak van de Hoge Raad uiteenzetten, ten eerste wat betreft derdenwerking ten nadele van een derde (§2.2.) en ten tweede omtrent derdenwerking ten voordele van een derde (§2.3.). Aansluitend zal ik pogen de rechtspraak van de Hoge Raad te analyseren (§2.4.). Dan volgt het bespreken van de recente ontwikkelingen in de lagere rechtspraak (§2.5.). Hierbij zal ik mij baseren op het onderzoek van van Gulijk.11 Het primaire doel van deze scriptie (en het doel van dit hoofdstuk) is om het leerstuk van derdenwerking van exoneratieclausules duidelijk in kaart te brengen.

Daarna volgt de positie van de zelfstandige hulppersoon met betrekking tot derdenwerking van exoneratieclausules. Deze positie wil ik onderzoeken aan de hand van de doctrine en de rechtspraak. Hierbij wordt eerst de positie van de (beter beschermde) ondergeschikten besproken (§3.2.). Vervolgens wordt de positie van de zelfstandige hulppersoon besproken (§3.3.) wat betreft derdenwerking ten voordele van een derde (§3.3.1.) en derdenwerking ten nadele van een derde (§3.3.2.) om te eindigen met de vraag hoe de zelfstandige hulppersoon beter beschermd kan worden (§3.3.3.). Aan de hand van de rechtspraak wil ik vervolgens onderzoeken en uiteenzetten hoe de Hoge Raad en de lagere rechterspraak omgaat met de positie van de zelfstandige hulppersoon (§3.5.). Om uiteindelijk tot een antwoord op de vraag te komen of de zelfstandige hulppersoon voldoende beschermd wordt (§4.).

Voor deze scriptie zal ik gebruik maken van de wetenschappelijke literatuur (doctrine) en de Nederlandse jurisprudentie (rechterlijke uitspraken).

(9)

2. Derdenwerking van exoneratieclausules

2.1. Leerstuk in de doctrine 2.1.1. Relativiteitsbeginsel

Zoals ik al aangaf gaat het contractenrecht nog steeds uit van de relativiteit van overeenkomsten. Dit beginsel volgt uit het autonomiebeginsel. Het autonomiebeginsel kan men uitleggen als het beginsel dat rechtssubjecten vrij zijn overeenkomsten te sluiten met wie ze willen en om deze overeenkomsten vervolgens naar eigen wil in te vullen. Daarnaast zijn rechtssubjecten vrij om zelf te bepalen met wie ze geen overeenkomst willen aangaan.12 Partijen worden bij het invullen van hun overeenkomsten natuurlijk begrensd door normen als de goede zeden en de openbare orde ex. 3:40 BW of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ex. 6:248 BW. Dit geeft aan dat deze autonomie niet absoluut is.

Het relativiteitsbeginsel houdt in dat een overeenkomst slechts verbintenissen schept ten aanzien van de partijen die de overeenkomst zijn aangegaan.13 Vroeger was de relativiteit van overeenkomsten gecodificeerd in ons wetboek in artikel 1376 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van 1838:

“overeenkomsten zijn alleen van kracht tusschen de handelende partijen. Dezelve kunnen aan derden niet ten nadeele verstrekken; zij kunnen aan derden geen voordeel aanbrengen, dan alleen in het geval voorzien bij artikel 1353.”

Deze bepaling is echter niet meer opgenomen in het huidige Burgerlijk Wetboek omdat hier bepaalde uitzonderingen op zijn, ‘waarvan de werking in het huidige recht in vele opzichten door rechtspraak en doctrine nader wordt bepaald’.1415 Een van deze uitzonderingen is de derdenwerking van exoneratieclausules.

12 Du Perron 1999, §8. 13 Salome 2017, §1.

14 C.J. van Zeben & J.W. du Pon, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 6: Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981, p. 917 (memorie van antwoord aan de Tweede Kamer).

15 S.C.C.J. Kortmann, Res inter alios acta, aliis neque nocere, neque prodesse potest, in: M.E. Frank e.a. (red.), Beginselen van het vermogensrecht. BW-krant jaarboek 1993, Arnhem: Gouda Quint 1993, p. 137.

(10)

Het relativiteitsbeginsel bepaalt dus dat overeenkomsten slechts verbindende werking hebben tussen de partijen die de overeenkomst zijn aangegaan. Het zorgt er echter niet voor dat er aan de hand van de overeenkomst geen rechten en verplichtingen ten opzichte van derden in het leven kunnen worden geroepen. Wel zorgt het ervoor dat er een behoefte ontstaat voor een alternatieve grondslag, naast de overeenkomst.16 Er zijn twee mogelijke (alternatieve) grondslagen voor derdenwerking, de wettelijke en de buitenwettelijke. Deze grondslagen kunnen ervoor zorgen dat er aan de hand van de overeenkomst toch rechten en verplichtingen in het leven worden geroepen ten opzichte van contractuele derden. Hieronder zal ik voorbeelden van beide grondslagen noemen.

2.1.2. Derdenwerking ten voordele van een derde

Zoals ik in de introductie al aangaf is er sprake van derdenwerking ten voordele van een derde wanneer deze zich kan beroepen op een contractuele bepaling in een contract waar hij geen partij bij was. Derdenwerking ten voordele kan bewerkstelligd worden door een derdenbeding of door wettelijke bepalingen. Ten slotte is het nog mogelijk om tot derdenwerking ten voordele van een derde te komen doordat de rechter een beroep op de contractuele bepalingen in een andere overeenkomst (tussen twee andere partijen) aanvaardt.

Een voorbeeld van een wettelijke grondslag voor derdenwerking van exoneratieclausules ten voordele van een derde is het in de introductie genoemde art. 6:257 BW. Dit artikel stelt dat de ondergeschikte bij de uitvoering van haar werkzaamheden een beroep kan doen op dezelfde verweermiddelen als degene van wie zij de ondergeschikte is. Deze wettelijke bepaling zorgt ervoor dat er aan de hand van de overeenkomst toch rechten en verplichtingen in het leven worden geroepen ten opzichte van derden. In §3.2. ga ik hier uitgebreid op in waar de positie van de ondergeschikten wordt besproken.

Partijen kunnen ook een derdenbeding opnemen in hun overeenkomst, hetgeen is geregeld in art. 6:253 en 6:254 BW. Dit is een beding in een overeenkomst waarin bepaald wordt dat een derde aanspraak kan maken op bepalingen in een overeenkomst. Om werking te hebben dient de derde dit beding vervolgens wel te aanvaarden.17 In §3.3.1.2. bespreek ik het meest relevante derdenbeding in verband met derdenwerking van exoneratieclausules uitgebreid.

16 Du Perron, §74. 17 Du Perron, §364.

(11)

Ten slotte is het ook mogelijk om een beroep op derdenwerking ten voordele van een derde te doen bij de rechter, dit is een voorbeeld van een buitenwettelijke grondslag. Dit gebeurde bijvoorbeeld in de zaak Driessen Beheer/Edco Eindhoven bij de Hoge Raad.18 Dit arrest zal uitvoerig worden besproken onder §2.3.1..

2.1.3. Derdenwerking ten nadele van een derde

Er is sprake van derdenwerking ten nadele van een derde wanneer een derde een contractuele bepaling tegen zich moet laten gelden uit een contract waar hij geen partij bij was. Als er geen wettelijke grondslag is voor derdenwerking zal er moeten worden gezocht naar een buitenwettelijke grondslag, zoals de jurisprudentie. Het leerstuk rondom derdenwerking ten nadele van een derde is vooral ontwikkeld in de jurisprudentie. Deze rechtspraak zal ik uitvoering behandelen onder §2.2..

Voor het moment wil ik volstaan met een summiere samenvatting van de beschouwingen van de Hoge Raad inzake derdenwerking van exoneratiesclausules ten nadele van een derde. In het Citronas-arrest19 formuleerde de Hoge Raad dat er een uitzondering kan worden gemaakt op de relatieve werking van contracten zodat een derde een contractsbepaling in redelijkheid tegen zich zal moeten laten gelden. Hiertoe zal dan voldoende rechtvaardiging gevonden moeten worden in de omstandigheden van het geval. Vervolgens noemt de Hoge Raad drie gezichtspunten die van invloed kunnen zijn bij deze beoordeling:

1. ‘op gedragingen van de derde terug te voeren vertrouwen van degene die zich op het beding beroept dat hij dit beding zal kunnen inroepen ter zake van hem door zijn wederpartij toevertrouwende goederen’,

2. ‘de aard van de overeenkomst en van het betreffende beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat tot degene die zich op het beding beroept’, 3. ‘het stelsel der wet, in het bijzonder indien de wet aan bepaalde daarin geregelde

overeenkomsten binnen zekere grenzen werking jegens derden toekent en het betreffende geval in dit stelsel moet worden ingepast’.

18 HR Edco Eindhoven. 19 HR Citronas; ro. 3.4.

(12)

Deze drie gezichtspunten blijven tot op heden beslissend bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van derdenwerking ten nadele van een derde of niet.20 Naast deze gezichtspunten probeert de lagere rechtspraak andere gezichtspunten te ontwikkelen die dit leerstuk verder inkleuren aangezien er veel kritiek is op de onduidelijkheid van het leerstuk rondom derdenwerking ten nadele van een derde. Ik zal dit bespreken onder §2.2., §2.3. en §2.4. waarbij ik de jurisprudentie van de Hoge Raad wil analyseren en de interpretatie en verdere ontwikkeling van deze rechtspraak door de lagere rechtspraak in kaart zal pogen te brengen. 2.1.4. Tussenconclusie

Het uitgangspunt van het contractenrecht is nog steeds de relatieve werking van contracten. De wetgever heeft er echter voor gekozen dit niet meer in het huidige BW op te nemen. Er zijn namelijk uitzonderingen op dit beginsel die in de wet, de rechtspraak en de doctrine verder uitgewerkt worden. Een van deze uitzonderingen is de derdenwerking van exoneratieclausules.

Er zijn twee manieren waarop exoneratieclausules kunnen doorwerken ten opzichte van derden, ten voordele- en ten nadele- van een derde. Bij derdenwerking ten voordele van een derde zal een derde die geen partij was bij de overeenkomst zich kunnen beroepen op exoneraties in de overeenkomst. De grondslagen voor deze vorm van derdenwerking kunnen worden gevonden in de wet, het contract en de rechtspraak. Bij derdenwerking ten nadele van een derde zal een derde die geen partij was bij de overeenkomst een bepaling uit die overeenkomst tegen zich moeten laten gelden. Grondslag van deze derdenwerking zal gevonden moeten worden in de jurisprudentie.

Hieronder wil ik eerst de jurisprudentie van de Hoge Raad wat betreft derdenwerking ten nadele van een derde en vervolgens wat betreft derdenwerking ten voordele van een derde bespreken. Aansluitend zal ik pogen te analyseren hoe de lagere rechtspraak met dit leerstuk omgaat. In hoofdstuk 3 kom ik toe aan de positie van de zelfstandige hulppersoon.

(13)

2.2. Jurisprudentie Hoge Raad inzake derdenwerking ten nadele van een derde 2.2.1. Moffenkit

Het eerste relevante arrest van de Hoge Raad over derdenwerking van exoneratieclausules is gewezen op 25 maart 1966, het betrof schade aan een riool door een ondeugdelijk product.

HIM is een bedrijf die moffenkitten produceert waarmee riolen afgedicht kunnen worden. Afgaande op een reclame van HIM over haar moffenkitten schrijft de gemeente Haarlem haar aannemer het gebruik van deze moffenkit voor. In deze reclame worden de moffenkitten aangeprezen als een geschikt rioolafdichtingsmiddel. Vervolgens koopt de aannemer de moffenkit en gebruikt het deze om de riool mee te dichten. De moffenkit blijkt echter ondeugdelijk en de gemeente moet de riool weer laten repareren waardoor het schade oploopt. De gemeente spreekt HIM aan tot vergoeding van deze schade. HIM verdedigt zich onder meer door te stellen dat de gemeente op de hoogte was van de verkoopvoorwaarden waarin staat dat HIM niet verder aansprakelijk kan worden gesteld dan het verkoopbedrag.

De Hoge Raad oordeelt dat HIM is tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die haar jegens de gemeente in het maatschappelijk verkeer betaamt. HIM kon niet alleen verwachten dat aannemers op grond van de reclame haar product zouden kopen maar dat ook opdrachtgever hierdoor schade zouden kunnen leiden. Wat betreft de exoneratieclausule oordeelt de Hoge Raad dat hier in de gegeven omstandigheden geen uitzondering gemaakt wordt op het relativiteitsbeginsel. Het feit dat het algemeen bekend was, dat bouwmaterialen onder deze exoneratieclausule worden geleverd en dat de gemeente hiervan op de hoogte was, doet hier niet aan af.21

In dit arrest neemt de Hoge Raad derdenwerking niet aan. De raad geeft in zijn oordeel geen algemene bewoordingen maar spitst dat specifiek toe op de verhouding fabrikant-aannemer-aanbesteder. Over die verhouding zegt hij dat het in deze verhouding niet uitmaakt dat de verkoopvoorwaarden algemeen bekend zijn. De Hoge Raad zegt daarnaast dat er op HIM een zorgplicht rust ten opzichte van de gemeente door het opgewekte vertrouwen.

(14)

2.2.2. Gegaste Uien

Het tweede relevante arrest rondom derdenwerking van exoneratieclausules is gewezen op 7 maart 1969, het betrof een lading uien die door het laten gassen moesten worden vernietigd.

De Klerk hield een lading uien van Noordermeer. Deze uien waren aangetast door larven, de Klerk hield deze lading van Noordermeer samen met zijn eigen lading in zijn stenen cellen. Toen bleek dat de uien aangetast waren vroeg de Klerk aan Noordermeer of hij de uien mocht laten gassen bij Roteb (een bedrijf van de gemeente Rotterdam). Noordermeer gaf hier toestemming voor. Vervolgens heeft de Klerk opdracht gegeven aan Roteb om de uien te laten gassen. De uien raken beschadigd tijdens dit proces en moeten zodoende vernietigd worden op bevel van de keuringsdienst. Noordermeer vordert schadevergoeding van Roteb omdat de gasbehandeling onzorgvuldig, ondeskundig en/of roekeloos zou zijn verricht. Roteb had een exoneratieclausule afgesproken met de Klerk waarbij hij zijn aansprakelijkheid had uitgesloten voor alle mogelijke schade als gevolg van het gassen van de uien.

De Hoge Raad oordeelde dat gezien het feit dat Noordermeer de Klerk de toestemming had gegeven haar uien door Roteb te laten gassen, daarmee de Klerk de vrije hand heeft gelaten bij het regelen van de opdracht aan Roteb. Dit heeft een situatie in het leven geroepen waarbij de gemeente (Roteb) erop mocht vertrouwen dat haar exoneratie van toepassing was op alle uien die de Klerk ter behandeling had gegeven aan Roteb.22

In dit arrest nam de Hoge Raad derdenwerking van de exoneratieclausule aan, waarbij het van cruciaal belang was dat Noordermeer de vrije hand had gegeven aan de Klerk om de uien te laten gassen. Hiermee heeft Noordermeer een situatie in het leven geroepen waarbij Roteb erop mocht vertrouwen dat ze haar beding ook tegen Noordermeer kon inroepen.

2.2.3. Securicor

Het derde relevante arrest over derdenwerking van exoneratieclausules is gewezen door de Hoge Raad op 12 januari 1979, het betrof een overval tijdens een geldtransport.

(15)

Vlaer & Kol CV (hierna: V&K) waren de bankiers van Makro Zelfbedieningsgroothandel CV (hierna: Makro). V&K komen met Makro overeen dat zij na elke werkdag een door hun in te schakelen vervoerder bij alle vestigingen van Makro laten langsgaan om alle kasontvangsten op te halen. V&K sluit hiertoe een overeenkomst met Securicor waarin bepaalt worden dat zij deze transporten zullen uitvoeren. Tijdens een van deze transporten zijn de werknemers van Securicor overvallen en is er meer dan 400.000 gulden gestolen. De verzekeraar van Makro vordert schadevergoeding, na het uitkeren van de schade aan Makro, als diens gesubrogeerde rechtsopvolger op grond van onrechtmatige daad. Ze stellen dat de werknemers van Securicor ernstig tekort zijn geschoten in de zorgvuldigheid die ze jegens Makro betaamt. Securicor heeft in de overeenkomst met V&K aansprakelijkheid voor het geld dat hij transporteert uitgesloten.

De Hoge Raad stelt vervolgens dat onder deze omstandigheden Makro de in de vervoersvoorwaarde afgesproken aansprakelijkheidsbeperking tegen zich moet laten gelden ook al was Makro geen partij bij deze overeenkomst. Het is hierbij van belang dat Securicor haar bedrijf maakt van het transporteren van geld, dat volgens het contract het geld elke dag moest worden opgehaald en dat in overeenstemming daarmee, op de dag van de overval meer dan 400.000 gulden vervoerd werd. De Hoge Raad merkt verder op dat het oordeel slechts anders had kunnen zijn als de exoneratieclausule van dien aard was dat Makro er in de gegeven omstandigheden geen rekening mee had hoeven houden of als er omstandigheden waren geweest (gedragingen van Securicor of omstandigheden die haar bekend waren) die rechtvaardigden dat Makro erop mocht vertrouwen dat de aansprakelijkheidsclausule niet tegen haar gold.23

In dit arrest nam de Hoge Raad eveneens aan dat er sprake was van derdenwerking, hierbij was het doorslaggevend dat er bijzondere omstandigheden waren waaronder een partij die niet betrokken was bij het tot stand komen van een overeenkomst bepaalde bedingen tegen zich moet laten gelden als er geen omstandigheden zijn die het tegendeel rechtvaardigen.

2.2.4. Citronas

Het vierde relevante arrest van de Hoge Raad over derdenwerking van exoneratieclausules is gewezen op 20 juni 1986, het betrof schade aan een lading sinaasappelen.

(16)

Citronas wordt eigenaar van 80.000 kisten sinaasappelen die met een schip in Rotterdam zijn aangekomen. De zeevervoerder van Citronas spreekt met Heinrich Hanno BV af dat zij ervoor zorgen dat de kisten worden opgeslagen. Heinrich Hanno BV laat de kisten opslaan in de loodsen van Deka-Hanno aan de Maashaven in Rotterdam. Citronas verkoopt in de tussentijd een aantal dozen aan derden en wil deze dozen uit de loods laten wegvoeren. Dit is echter niet mogelijk omdat er gestaakt wordt in de haven van Rotterdam. Alle loodsen worden afgezet en de kisten kunnen geen niet worden weggehaald. Begin september vraagt Citronas toestemming aan Deka-Hanno om een deel van de lading af te mogen voeren. Hierbij stelden zij Deka-Hanno aansprakelijk voor alle schade welke zij tengevolge van een eventuele weigering zouden ondervinden. Deka-Hanno weigert vervolgens toestemming te verlenen. Eind september eindigt de staking, Citronas laat de kisten wegvoeren en verkoopt ze, de sinaasappelen blijken echter beschadigd te zijn. Citronas stelt Deka-Hanno aansprakelijk voor deze schade op grond van ‘een onrechtmatig, immers onzorgvuldig en opzettelijk, althans aan grove schuld te wijten, handelen van Deka-Hanno’. Omdat Deka-Hanno in strijd met haar verplichting daartoe, en wetend dat de sinaasappelen aan bederf onderhevig waren en dat daaraan dus schade zou kunnen ontstaan, heeft geweigerd de sinaasappelen te laten wegvoeren. Deka-Hanno heeft zich tegenover Citronas beroepen op een aantal bepalingen van de Algemene Voorwaarden van de Vereniging van Rotterdamse Stuwadoors (de RSC). In deze voorwaarden staat onder meer een bepaling die de aansprakelijkheid van de stuwadoor uitsluiten, behoudens in geval van opzet of grove schuld.

De Hoge Raad oordeelt allereerst dat het uitgangspunt van het contractenrecht nog steeds de relatieve werking van contracten is. Maar, zo voegt de Hoge Raad daar direct aan toe: ‘In bepaalde gevallen kan wel een uitzondering op dit beginsel worden aanvaard in dier voege dat een derde een contractueel beding in redelijkheid tegen zich moet laten gelden, maar daartoe zal dan een voldoende rechtvaardiging moeten kunnen gevonden worden in de aard van het betreffende geval.’ Vervolgens geeft de Hoge Raad twee gezichtspunten weer die een rol spelen bij de vraag of in een concreet geval derdenwerking kan worden aangenomen, onder verwijzing naar het Gegaste Uien-arrest en het Securicor-arrest. 24 Vervolgens gaat de Hoge Raad deze 2 gezichtspunten toepassen op de casus van Citronas.

(17)

1. Allereerst kan iemand een exoneratieclausule inroepen tegen een derde wanneer degene die zich op het beding beroept er op mocht vertrouwen dat hij dit beding tegen de derde mocht inroepen door een gedraging of verklaring van die derde, dit was het geval in het Gegaste Uien-arrest. De Hoge Raad concludeert in het geval van Citronas dat niet zonder meer kan worden geoordeeld dat Citronas de cargadoor (Henrich Hanno BV) de vrije hand heeft gelaten om met Deka-Hanno overeenkomsten te sluiten waarvan de desbetreffende algemene voorwaarden (RSC) onderdeel waren. Van belang is hier dat Deka-Hano is ingeschakeld door de cargadoor. Deze cargadoor handelt deels voor de zeevervoerder en deels op eigen naam, de achterliggende overeenkomst is hier de vervoerovereenkomst tussen de afzender en de zeevervoerder. De enkele betrokkenheid van Citronas bij deze vervoerovereenkomst, kan niet het vertrouwen bij Deka-Hanno gewekt kan hebben dat zijn algemene voorwaarden (en dus de exoneratieclausule uit de RSC) ook tegenover Citronas zouden gelden.25

2. Daarnaast kan iemand een exoneratie inroepen tegen een derde wanneer de aard van de overeenkomst en van het betreffende beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat tot degene die zich op het beding beroept dit toelaat. Dit was het geval bij het Securicor-arrest. De Hoge Raad oordeelt in het Citronas arrest dat de enkele omstandigheid dat Deka-Hanno haar bedrijf maakt van stuwadoorswerkzaamheden en daarbij altijd gebruik maakt van de RSC-voorwaarden nog niet wil zeggen dat Citronas deze algemene voorwaarden tegen zich moet laten gelden. Het is ook niet genoeg dat Citronas eveneens bedrijfsmatig handelt en het in de kring van Citronas en Deka-Hanno algemeen bekend is dat deze algemene voorwaarden worden gebruikt.26

Ten slotte gaf de Hoge Raad aan dat rekening moet worden gehouden met het stelsel van de wet bij een beroep op derdenwerking van exoneratieclausules, in het bijzonder indien de wet aan bepaalde overeenkomsten werking jegens derden toekent.27 Als we dit stelsel (boek 8 BW28) toepassen op deze casus dan concludeert de Hoge Raad dat er met opzet voor gekozen is om ondergeschikten wél te beschermen en zelfstandige derden (zoals de stuwadoor in kwestie) niet.2930 25 HR Citronas; ro. 3.6. 26 HR Citronas; ro. 3.5. 27 HR Citronas; ro. 3.4. 28 Art. 8:72 BW en 8:365 BW.

29 Toelichting op het voorontwerp van Boek 8, p. 1284. 30 HR Citronas; ro. 3.6.

(18)

In dit arrest nam de Hoge Raad derdenwerking niet aan, wel werden de criteria van het Gegaste Uien-arrest en het Securicor-arrest duidelijk toegepast op deze casus en geeft de Hoge Raad aan dat het stelsel van de wet ook meespeelt bij de beoordeling van een beroep op derdenwerking van exoneratieclausules.

2.2.5. Gestolen Hammen

Het vijfde relevante arrest van de Hoge Raad over derdenwerking van exoneratieclausules is gewezen op 9 juni 1986, het betrof een lading gestolen hammen.

ECT is de terminal operator van USL, tussen hen gelden de RSC-voorwaarden. Op het terrein van ECT staat een container, beladen met dozen ham, die is geleverd door Vollenberg BV. Eind maart blijkt de container verdwenen en wordt hij leeg teruggevonden. De container is met medewerken van een werknemer van ECT weggehaald van het terrein. De dozen ham waren door Emona (gevestigd te Ljubljana) verkocht aan Impex Agricultural Commodities (gevestigd te New York). Emona had de goederen verzekerd bij Vojvodina. Impex lijdt schade door het verlies van de lading ham omdat het voor zijn risico was, Vojvoda betaalt ongeveer 40 duizend dollar uit en treedt vervolgens in de rechten van Impex. Vojvoda vordert schadevergoeding van ECT. ECT verweert zich onder meer door een beroep te doen op de RSC en de daarin vervatte exoneraties.

De Hoge Raad begint haar betoog wederom door te stellen dat het uitgangspunt van het contractenrecht nog steeds de relatieve werking van contracten is. Vervolgens geeft hij aan dat hier uitzonderingen mogelijk zijn die gevonden moeten worden in de aard van het specifieke geval of het stelsel van de wet. Van uitzonderingen op grond van het opgewekte vertrouwen (zoals in het Gegaste Uien-arrest) of de bijzondere relatie ten opzichte van de derde (zoals in het Securicor-arrest) was hier volgens de Hoge Raad geen sprake. Over het stelsel van de wet zegt de Hoge Raad dat er geen aanknopingspunten zijn die derdenwerking rechtvaardigen in de situatie waarin goederen in afwachting van (door-)vervoer over zee zijn toevertrouwd aan een stuwadoor of opslagbedrijf. 31 Hij droeg hier dezelfde redenen aan als in het Citronas-arrest (opzet van de wetgever om zelfstandigen niet te beschermen en ondergeschikten wel).

(19)

In dit arrest nam de Hoge Raad derdenwerking niet aan, er is geen bijzondere relatie die derdenwerking rechtvaardigt zoals in Securicor, geen opgewekt vertrouwen zoals in Gegaste Uien en ten slotte geeft het stelsel van de wet ook geen grond om derdenwerking te rechtvaardigen.

2.2.6. Sungreen

Het laatste relevante arrest van de Hoge Raad over derdenwerking van exoneratieclausules is gewezen op 21 januari 2000, het betrof een lading buizen die beschadigd is geraakt in Curaçao.

ODS verkoopt een lading buizen aan Kodela NV, gevestigd in Curaçao. ODS regelt het transport met ECJ naar Curaçao. De buizen worden vervoerd op het schip de Sungreen. Op Curaçao geeft scheepsagent Anthony Veder NV de opdracht aan stuwadoor CPS om de buizen te lossen en op te slaan en vervolgens op vrachtauto’s te laden die de buizen bij Kodela afleveren. Bij aflevering blijkt een deel van de buizen beschadigd. ODS stelt dat de schade ontstaan is door een foutieve lossing van CPS. ODS vordert vergoeding voor de geleden schade. CPS verweert zich onder meer door een beroep te doen op haar algemene voorwaarden, waarin een exoneratieclausule is opgenomen.

De Hoge Raad stelt eerst dat ook in Curaçao het relativiteitsbeginsel het uitgangspunt is maar dat een uitzondering mogelijk is onder omstandigheden waarbij een derde een contractueel beding in redelijkheid tegen zich moet laten gelden. Voor zo een uitzondering moet er voldoende rechtvaardiging gevonden worden in de aard van het desbetreffende geval. Daarnaast speelt het wettelijk stelsel ook een rol. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat het wettelijk stelsel in deze omstandigheden, evenals in Gestolen hammen-arrest, geen aanknopingspunten geeft die doorwerking naar derden rechtvaardigen.32 Wel is in dit geval sprake van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen. Zo heeft ODS ECJ geen instructies gegeven om geen contracten met CPS te mogen sluiten. Op grond van het ontbreken van deze instructies gaat het hof er vervolgens vanuit dat aan ECJ de vrije hand is gegeven om via Verder met CPS te contracteren De Hoge Raad gaat hier in mee. Daarnaast heeft ODS zich intensief met het transport bemoeid en is er van meet af aan supervisie geweest van ODS en hebben ODS en CPS overleg gehad over de manier van lossen.

(20)

Zodoende heeft ODS ermee ingestemd dat CPS als stuwadoor optrad. Daarnaast concludeert het hof dat er een bijzondere relatie is die derdenwerking rechtvaardigt, deze grond voor derdenwerking is bepaald in het Securicor arrest.33 Al deze feiten hebben tot de conclusie geleid dat door toedoen van ODS het gerechtvaardigd vertrouwen bij CPS is ontstaan dat zij zich op haar algemene voorwaarden mag beroepen.34

In dit arrest neemt de Hoge Raad wel derdenwerking aan. Hij geeft hier een casuïstisch oordeel, hij stelt dat het wettelijk stelsel in de verhouding opdrachtgever – zee vervoerder – stuwadoor geen aanknopingspunten geeft om derdenwerking aan te nemen zonder bijzondere omstandigheden zoals in het Gegaste Uien-arrest en Securicor-arrest. Volgens de Hoge Raad was hier sprake van bijzondere omstandigheden die derdenwerking rechtvaardigden.

2.3 Jurisprudentie Hoge Raad inzake derdenwerking ten voordele van een derde 2.3.1. Driessen Beheer/Edco Eindhoven

In het enige arrest gewezen door de Hoge Raad omtrent derdenwerking van exoneratieclausules ten voordele van een derde, ging het om schade veroorzaakt door het instorten van een dak in een opslaghal.

X is de eigenaar van een opslaghal die ze heeft verhuurd aan haar dochterbedrijf A. Edco heeft op basis van een opslagovereenkomst spullen gestald bij A. Op deze opslagovereenkomst zijn bepaalde exoneraties van toepassing. Op een gegeven moment stort het dak van de opslaghal in en ontstaat er schade aan de spullen van Edco. Edco spreekt vervolgens X aan tot vergoeding van de schade op grond van art. 6:174 BW. X doet vervolgens een beroep op een exoneratie ten behoeve van Edco in de overeenkomst tussen A en Edco. Daarnaast stelde X hulppersoon te zijn van A waardoor ze beschermd moest worden. Dit is een beroep op de analoge toepassing van art. 6:257 BW.

De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van een naar buiten toe kenbare keuze om de bedrijfsmatige activiteiten en de exploitatie van de onderneming onder te brengen bij A en de eigendom van de opslaghal bij X. Daarnaast was X niet zodanig bij de uitvoering van de

33 HR ODS/Curacao; ro. 3.6.1. 34 HR ODS/Curacao; ro. 3.6.2.

(21)

opslagovereenkomst betrokken dat doorwerking van de exoneratieclausule voor de hand lag.35 Ten slotte kan X niet als hulppersoon van A worden aangemerkt. De omstandigheid dat X, als eigenaar van de opslaghal, deze verhuurde aan A, maakt haar niet tot onderbewaarnemer of onderexpediteur van A.36

In dit arrest neemt de Hoge Raad derdenwerking niet aan en worden er geen nieuwe gezichtspunten in het leven geroepen. Wel kan een a contrario uitleg van overwegingen van de Hoge Raad tot een interessant inzicht leiden. Zo stelt de Hoge Raad dat X niet zodanig bij de uitvoering van de opslagovereenkomst betrokken was dat derdenwerking van de exoneratieclausule voor de hand lag. Hieruit kunnen we opmaken dat nauwe betrokkenheid derhalve een mogelijke factor is bij een beroep op derdenwerking van exoneratieclausules. Dit blijkt ook uit de analyse van de recente rechtspraak die ik onder §2.5. bespreek.

2.4. Analyse rechtspraak Hoge Raad

In de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn er twee beginselen die een rol spelen, het eerder besproken autonomiebeginsel en het vertrouwensbeginsel. Het vertrouwensbeginsel is onlosmakelijk verbonden met het autonomiebeginsel. Wanneer rechtssubjecten zich in het juridische verkeer begeven moeten zij rekening houden met de interpretatie die anderen aan hun verklaring mogen of kunnen geven in de omstandigheden van het geval. Het vertrouwen dat de wederpartij heeft naar aanleiding hiervan, dient beschermd te worden om de functie van het contractenrecht in het maatschappelijke verkeer te waarborgen. Partijen worden pas gebonden wanneer hun wederpartij erop mag vertrouwen dat ze gebonden worden.37 Ook wat betreft de uitleg van de inhoud van overeenkomsten speelt het opgewekte vertrouwen een belangrijke rol, dit is bepaald in het Haviltex-arrest.38

Uit de arresten van de Hoge Raad kunnen we 2 gronden afleiden die, alleen of gezamelijk, derdenwerking van exoneratieclausules en derhalve een uitzondering op het relativiteitsbeginsel kunnen rechtvaardigen. Deze gronden moeten worden gevonden in de aard van het desbetreffende geval.

35 HR Edco/Eindhoven; r.o. 3.2.3. 36 HR Edco/Eindhoven; r.o. 3.2.4. 37 Du Perron, §9.

(22)

1. “Het op gedragingen van de derde terug te voeren vertrouwen van degene die zich op het beding beroept, dat hij dit beding zal kunnen inroepen terzake van hem door zijn wederpartij toevertrouwde goederen”

Dit criterium volgt uit het Gegaste Uien-arrest39 waarbij het van cruciaal belang was dat de derde de vrije hand had gegeven bij het aangaan van de overeenkomst. Met het geven van de vrije hand wordt bedoeld dat een partij aan een andere partij de vrijheid geeft om met een derde een overeenkomst te sluiten over zijn bezit of belang. We zien hier duidelijk het autonomie- en het vertrouwensbeginsel in terug. Noordermeer had in deze casus expliciet toestemming verleend aan De Klerk om haar uien te laten gassen bij Roteb. Daarbij werd aan De Klerk de vrije hand gelaten bij het regelen. Door het geven van deze vrije hand heeft Noordermeer bij Roteb het vertrouwen gewekt dat ze haar exoneraties ook ten opzichte van Noordermeer kon inroepen. Door de bewoordingen van de Hoge Raad is men geneigd te denken dat het opgewekte vertrouwen hier tot derdenwerking geleid heeft. Ik volg in dit verband echter de redenering van Du Perron die stelt dat derdenwerking hier mede is gebaseerd op de autonomie van partijen. Het vertrouwen is namelijk gewekt door de keuze van Noordermeer om toestemming te verlenen tot het gassen.40 Derdenwerking steunt in geval van toestemming mede op het autonomiebeginsel waardoor er geen sprake is van strijd met het relativiteitsbeginsel.41

Maar wat als De Klerk geen toestemming had van Noordermeer om met Roteb de overeenkomst tot het gassen van zijn uien aan te gaan? Het zal in dat geval afhangen van Roteb of hij zijn contractuele verweermiddelen ten opzichte van Noordermeer kan laten doorwerken wanneer hij schade veroorzaakt. Als Roteb wist dat De Klerk niet bevoegd was, dan werken zijn contractuele verweermiddelen niet door. Roteb mocht hier niet op vertrouwen en Noordermeer heeft er niet mee ingestemd. Wist Roteb niet van de onbevoegdheid van De Klerk, dan zal het afhangen van het vertrouwen dat bij Roteb gewekt is omtrent de bevoegdheid van De Klerk. Hierbij zal de uitkomst afhangen van de omstandigheden van het geval.42

39 HR Gegaste Uien. 40 Du Perron, §380. 41 Du Perron, §381. 42 Du Perron, §385.

(23)

Het vertrouwen dat Roteb heeft in de bevoegdheid van De Klerk was dus doorslaggevend om te bepalen of zijn exoneratieclausules gelden ten opzichte van de derde, Noordermeer. De meeste juristen stellen dat je in beginsel van bevoegdheid uit mag gaan als degene in bezit is van het goed, tenzij er een reden is om hier aan te twijfelen.434445 Het past in het wettelijke stelsel om degene die ter uitvoering van een overeenkomst een zaak onder zich neemt, te beschermen qua derdenwerking van zijn exoneratieclausules, mits hij van de bevoegdheid van zijn wederpartij mocht uitgaan.46 Het verkeersbelang eist dit evenzeer.47 Voorwaarde is dat hij op de bevoegdheid van zijn wederpartij mocht vertrouwen (er geen reden is om hieraan te twijfelen). Het vertrouwensbeginsel prevaleert in dat geval boven het autonomiebeginsel.

De Hoge Raad wijkt hier echter van af. In het Citronas-arrest was enkel het vertrouwen op de bevoegdheid van zijn wederpartij niet voldoende om derdenwerking aan te nemen. De Hoge Raad hield vast aan het toedoen-vereiste48, waarbij het van belang is dat het vertrouwen terug te voeren is op een verklaring of gedraging van de derde. Hierbij blijft het geven van de vrije hand dus van doorslaggevende betekenis.

Het is mij echter niet duidelijk wanneer precies sprake is van het geven van de vrije hand. Zo werd er in het Sungreen-arrest geoordeeld dat er sprake was van het geven van de vrije hand omdat ‘gesteld noch gebleken is dat ODS haar vervoerder ECJ bijzondere instructies heeft gegeven om zich niet jegens CPS te verbinden volgens de gebruikelijke voorwaarden’. Terwijl in het Citronas-arrest geoordeeld werd dat hier geen sprake van opgewekt vertrouwen was, terwijl ook hier niets bekend was omtrent bijzondere instructies om zich niet jegens Deka-Hanno te verbinden. In het Citronas-arrest werd van belang geacht dat de enkele betrokkenheid van Citronas bij de overeenkomst niet het vertrouwen kan hebben gegeven aan Deka-Hanno dat haar exoneratieclausule ook jegens Citronas zou gelden. Wat heeft de Hoge Raad tot het oordeel gebracht dat dit vertrouwen in het Sungreen-arrest wel gewekt was bij CPS? Waarschijnlijk is het vertrouwen in dat geval gewekt omdat ODS zich intensief

43 H. Dion: Handelingen NJV 1957, p. 254-259, i.h.b. p. 257-259. 44 Asser-Van der Grinten I (De vertegenwoordiging) (1990), nr. 138. 45 Schoordijk, Paardensprongen (1988), in: Verspreid werk, p. 546-548. 46 Du Perron, §394.

47 Brunner 1985, p. 232.

(24)

bemoeide en hierdoor impliciet had ingestemd met CPS als stuwadoor. Het geven van de vrije hand kan dus ook impliciet gebeuren.

2. “De aard van de overeenkomst en van het desbetreffende beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat, tot degene die zich op het beding beroept”

Dit criterium volgt uit het Securicor-arrest waarbij het van belang was dat Securicor handelde in de uitoefening van beroep of bedrijf en dat deze handeling dagelijks gebeurde. Onduidelijk is waarom deze omstandigheden hier nu derdenwerking rechtvaardigen. In het Citronas-arrest bepaald de Hoge Raad namelijk dat enkel het bedrijfsmatige handelen en algemene bekendheid met de voorwaarden niet voldoende zijn om derdenwerking te rechtvaardigen. In de annotatie bij het Securicor-arrest probeert A.R. Bloembergen dit te duiden. Hij stelt dat wanneer men met professionele partijen handelt, er van uit mag worden gegaan dat deze exoneratieclausules zullen laten opnemen en dat wanneer men dagelijks zijn goederen toevertrouwt aan een derde, men later niet kan beweren niks met die derde te maken te hebben.49 De Hoge Raad acht in dit verband ook van belang dat de exoneratieclausule niet dusdanig mag zijn geformuleerd dat de wederpartij hier geen rekening mee had kunnen houden of dat er omstandigheden zijn dat de wederpartij terecht mocht vertrouwen dat de exoneratie niet tegenover hem gold.

In het Sungreen-arrest nam de Hoge Raad deze grond aan omdat de wederpartij zich intensief bemoeide met de situatie en impliciet de ‘derde’ erkend had. Waarom dit precies derdenwerking rechtvaardigt is mij niet geheel duidelijk.50

Ten slotte kan het stelsel van de wet ook een rol spelen. Hierbij is het van belang om naar de bedoeling van de wetgever te kijken. Deze grond heeft echter nog niet tot derdenwerking geleid. Zo is gebleken in het Citronas-, Gestolen Hammen- en Sungreen-arrest dat het stelsel van de wet derdenwerking in dat geval niet rechtvaardigt omdat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt wat betreft derdenwerking van de algemene voorwaarden ten opzichte van derden in het zeevervoer (boek 8 BW). Zo mag de ondergeschikte van de vervoerder zich beroepen op de algemene voorwaarden van de vervoerder maar, mag de zelfstandige

49 HR Securicor; NOOT A.R. Bloemenbergen; §3.

(25)

hulppersoon (in vele gevallen de stuwadoor) zich niet beroepen op deze algemene voorwaarden. Omdat de zelfstandige hulppersoon geen beroep mag doen op de algemene voorwaarden van zijn opdrachtgever bepaalt het stelsel van de wet volgens de Hoge Raad eveneens dat hem geen beroep op zijn eigen algemene voorwaarden toekomt ten opzichte van een derde.51 Over de zelfstandige hulppersoon later meer.

Wat betreft de jurisprudentie van de Hoge Raad omtrent derdenwerking ten voordele van een derde heb ik maar één arrest besproken. Hierin werd derdenwerking niet aangenomen. De nauwe betrokkenheid tussen X en A werd niet voldoende geacht om, zonder verdere aanwijzing aan te nemen dat de exoneratieclausule mede ten behoeve van X was bedongen. Dit beroep op vereenzelviging faalde. Daarnaast werd het beroep op derdenwerking van de exoneratieclausule van de hand gewezen omdat er een bewuste keuze gemaakt was om de bedrijfsonderdelen op te splitsen. X was ook niet zodanig bij de uitvoering van de opslagovereenkomst betrokken dat doorwerking van de exoneratieclausule voor de hand lag.

Concluderend kunnen we stellen dat de Hoge Raad geen algemene regels geeft wanneer er sprake is van derdenwerking van exoneratieclausules. Wel geeft de Hoge Raad bepaalde criteria aan de hand waarvan, in samenhang met de omstandigheden van het geval en het stelsel van de wet, hij bepaald heeft of er sprake is van derdenwerking. Duidelijk is wel dat deze uitspraken heel casuïstisch52 zijn waardoor nogal wat onduidelijkheid blijft bestaan.53 2.5. Lagere Rechtspraak

De vraag is nu hoe de lagere rechtspraak de jurisprudentie van de Hoge Raad interpreteert op dit punt. In de lagere rechtspraak zijn enkele interessante gezichtspunten ontwikkeld die een rol kunnen spelen bij derdenwerking van exoneratieclausules. Wat betreft de lagere rechtspraak baseer ik mij op een onderzoek van Mw. mr. dr. S. van Gulijk54. Van Gulijk bespreekt 4 gezichtspunten in de lagere rechtspraak die een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van doorwerking van exoneratieclausules: nauwe verbondenheid, eenheid van concern, gangbaarheid van de exoneratieclausule en bekendheid met de exoneratieclausule. Hieronder zal ik de (naar mijn mening) drie belangrijkste gezichtspunten bespreken.

51 Salome 2017, §3.2. 52 Cahen 2004, p. 17. 53 Schoordijk 2010, p. 1213 54 Van Gulijk, p. 320-326.

(26)

Nauwe verbondenheid: bij de rechtbank in Haarlem5556 werd derdenwerking ten nadele van een derde aangenomen in een zaak omtrent de exploitatie van een garagebedrijf. Wester exploiteerde dit bedrijf en verhuurde een deel van de grond aan Sakko. Sakko exploiteerde een brandstofverkooppunt op deze grond. Sakko liet brandstoftanks vervangen door Gado. Wester had Sakko toestemming gegeven om de brandstoftanks te vervangen hierbij had hij Sakko de vrije hand gegeven om met Gado te contracteren. Bij het vervangen van de brandstoftanks liep Wester schade op. Wester sprak vervolgens Gado aan om tot vergoeding van zijn schade te komen. Gado beriep zich op de exoneratieclausules in zijn overeenkomst met Sakko. Doorwerking werd hier aangenomen op grond van het geven van de vrije hand door Wester aan Sakko om met Gado te contracteren. Gado kon zich dus beroepen op zijn exoneratieclausule in zijn contract met Sakko ten opzichte van Wester. Hierbij speelde de nauwe verbondenheid van Wester bij de overeenkomst een rol maar was dit op zichzelf niet doorslaggevend. Het feit dat Wester Sakko de vrije hand had gelaten was hier doorslaggevend (Gegaste-Uien criterium).

Eenheid van concern: bij de rechtbank in Rotterdam57 speelde eenheid van concern een rol bij een beroep door een medewerker van een schoonmaakbedrijf op haar exoneratie in een overeenkomst met een het facilitair bedrijf van een medisch centrum. Het ging om schade veroorzaakt door de schoonmaker aan scanapparatuur in het MC Baarn. Ze werd hiervoor aangesproken door de eigenaars van de scanapparatuur. De medewerker deed een beroep op derdenwerking van haar exoneratieclausules ten opzichte van deze twee verwante bedrijven. Hierbij was het van belang dat het voor de schoonmaker van meet af aan onduidelijk was welk bedrijf precies haar opdrachtgever was. In het contact met de schoonmaker zijn verschillende partijen als opdrachtgever genoemd. De rechtbank oordeelde dat uit de gedragingen van de partijen (de drie verwante vennootschappen) inderdaad een zekere eenheid van concern kon worden afgeleid waardoor de schoonmaker erop mocht vertrouwen dat ze haar exoneratieclausule ook jegens de andere twee bedrijven in kon roepen. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de exoneratie precies bedoeld is voor deze schade en dat deze exoneratie nutteloos zou zijn wanneer de eigenaar van de zaken en de opdrachtgever in verschillende vennootschappen ondergebracht zijn, waardoor de schoonmaker zijn werk

55 Rechtbank Haarlem 1 september 2010, LJN: BQ6290 (tussenvonnis). 56 Rechtbank Haarlem 1 juni 2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ6292. 57 Rechtbank Rotterdam 2 januari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BY8135.

(27)

eigenlijk onbeschermd verricht. De billijkheid vergt dat de schoonmaker zijn exoneratie ook tegen de andere bedrijven, die immers ook van de werkzaamheden genieten omdat hun apparatuur wordt schoongemaakt, kan inroepen.58

Gangbaarheid van de exoneratieclausule: bij de rechtbank in Rotterdam 59 werd derdenwerking van een exoneratieclausule aangenomen bij schade door het aanbrengen van coating aan een schip. Opdrachtgever Coolwater BV had een aannemingsovereenkomst gesloten met Breko, die vervolgens een onder-overeenkomst sloot met APC over het aanbrengen van een coating. APC schakelde Delta Heat in voor uitvoering van de heat curing (een onderdeel van de coating) in een onder-onder-overeenkomst. Tijdens de werkzaamheden van Delta Heat ontstond er schade aan het schip door toedoen van Delta Heat. Coolwater sprak vervolgens Delta Heat aan tot vergoeding van deze schade. Delta Heat beriep zich op de exoneratieclausule die het had opgenomen in haar overeenkomst met APC. De rechtbank was van oordeel dat de aard van het beding en de verhouding van de partijen, in het licht van de omstandigheden van het geval, voldoende waren om doorwerking te rechtvaardigen. Derdenwerking werd hierbij onder meer aangenomen omdat het om een redelijke exoneratieclausule gaat die in de branche gebruikelijk is. Daarnaast zouden onder-onder-aannemers de betreffende werkzaamheden nooit kunnen verrichten zonder deze clausule. Het vertrouwen speelde in deze casus ook een rol. Coolwater gaf namelijk aan erop te vertrouwen dat APC deze werkzaamheden zou gaan verrichten en niet Delta Heat. De rechtbank verwerpt dit verweer echter en stelt dat Breko en APC weldegelijk vertrouwen hadden gesteld in Delta Heat. Daarnaast had Coolwater een contractueel beding op kunnen nemen wanneer Coolwater het essentieel vond om de identiteit van het bedrijf te weten die de heat curing ging uitvoeren, dit heeft Coolwater niet gedaan en heeft aldus, in zoverre, aan Breke de vrije hand gelaten.60

Concluderend kunnen we stellen dat er in de lagere rechtspraak geen baanbrekende uitspraken gegeven zijn. Wel trachten rechters een antwoord te geven op de kritiek in de literatuur omtrent de onduidelijkheid van het leerstuk rondom derdenwerking van exoneratieclausules.61 Dit doen ze door gezichtspunten te geven die ervoor moeten zorgen dat er duidelijkheid ontstaat over de vraag wanneer derdenwerking gerechtvaardigd is. Daarnaast duidt de lagere rechtspraak erop dat rechters weinig problemen ondervinden met de rechtspraak van de Hoge

58 Rechtbank Rotterdam 2 januari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BY8135; r.o. 4.19. 59 Rechtbank Rotterdam, 30 november 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BW4442. 60 Rechtbank Rotterdam, 30 november 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BW4442; r.o. 5.8 61 Zie onder meer: HR Edco/Eindhoven; §11.

(28)

Raad.62 Ze verbreden de normen uit het Gegaste Uien- en het Securicor-arrest om ervoor te zorgen dat degene die het derdenbelang onder zich krijgt niet onbeschermd blijft.

(29)

3. Derdenwerking van exoneratieclausules: de positie van de zelfstandige

hulppersoon

3.1. Introductie

Stel de gemeente Amsterdam (hierna: gemeente) gaat een overeenkomst aan met de Koninklijke BAM Groep NV (hierna: BAM) met betrekking tot het aanleggen van een nieuwe weg in Amsterdam Noord. BAM kan vervolgens onder-overeenkomsten sluiten met zelfstandige hulppersonen om dit werk uit te laten voeren. Daarnaast kan BAM er ook voor kiezen ondergeschikten hiervoor in te schakelen. We kunnen in dit verband ook spreken van een formele en een materiële opdrachtgever, waarbij de gemeente de ‘materiële’ opdrachtgever is en BAM de ‘formele’ opdrachtgever. Stel dat er vervolgens schade veroorzaakt wordt aan de leidingen van de gemeente en de zelfstandige hulppersoon dan wel de ondergeschikte hiervoor aansprakelijk is o.g.v. art. 6:162 BW. Op welke contractuele verweermiddelen kunnen ze zich in dat geval beroepen? Of komt hun geen beroep op enige contractuele verweermiddelen toe?

3.2. Ondergeschikten

Het begrip ondergeschikten gaat in dit verband verder dan enkel de werknemer, ook zelfstandigen kunnen ondergeschikten zijn. Het gaat om ondergeschikten in de zin van art. 6:170 BW. Er is sprake van een ondergeschikte wanneer de opdrachtgever te allen tijde instructies kan geven over de wijze waarop de ondergeschikte zijn werkzaamheden dient te verrichten.6364 In deze paragraaf gebruik ik het voorbeeld van de werknemer maar een arbeidsovereenkomst is niet vereist om als ondergeschikte aangemerkt te kunnen worden.

Wanneer een werknemer van BAM de schade veroorzaakt kan de gemeente wellicht deze werknemer aanspreken voor de veroorzaakte schade. De gemeente kan bij een succesvolle claim op de werknemer potentieel vermijden dat de exoneraties in de overeenkomst van de gemeente met BAM gelden, door de werknemer direct aan te spreken. 65 Deze ‘paardensprong’ is echter per wet verboden in artikel 6:257 BW. Dit artikel stelt:

63 Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, Blokkering van de 'paardensprong' bij: Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 257 [Blokkering ‘paardensprong’]; 2. b.

64 Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, Blokkering van de 'paardensprong' bij: Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 170 [Aansprakelijkheid voor ondergeschikten]; 2. b.

(30)

“Kan een partij bij een overeenkomst ter afwering van haar aansprakelijkheid voor een gedraging van een aan haar ondergeschikte aan de overeenkomst een verweermiddel jegens haar wederpartij ontlenen, dan kan ook de ondergeschikte, indien hij op grond van deze gedraging door de wederpartij wordt aangesproken, dit verweermiddel inroepen, als ware hijzelf bij de overeenkomst partij.”

De ondergeschikte van BAM kan zich dus verweren met dezelfde verweermiddelen als haar werkgever.66 Dit is een voorbeeld van derdenwerking ten voordele van een derde. De ondergeschikte is hierbij de derde die zich kan beroepen op een exoneratieclausule in een overeenkomst waarbij hij zelf geen partij was. Met deze bepalingen wil de wetgever voorkomen dat de opdrachtgever de risicoverdeling uit de overeenkomst ontspringt door direct de ondergeschikte aan te spreken. Daarnaast wil de wetgever de, vaak zwakkere, ondergeschikte beschermen.67 Dogmatisch valt deze derdenwerking ten voordele van de ondergeschikte binnen het autonomiebeginsel. Als de gemeente bereid is onder de afgesproken voorwaarden met BAM de overeenkomst aan te gaan, dan ligt het voor de hand dat deze ook gelden voor de ondergeschikten van BAM. Dit eist de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ook.6869

Nog een voorbeeld van wettelijke bescherming van ondergeschikten is art. 8:72 BW. Wanneer de ondergeschikte van een expediteur schade veroorzaakt is deze ten opzichte van derden nooit verder aansprakelijk dan zijn werkgever. Deze bepaling en de bedoeling van de wetgever70 om alleen ondergeschikten te beschermen heeft tot de conclusie van de Hoge Raad geleid dat derdenwerking van de exoneraties van zelfstandige hulppersonen van een expediteur ten opzichte van derde niet in het stelsel van de wet past. Dit is een van de gronden geweest om in bepaalde gevallen derdenwerking niet aan te nemen bij zelfstandige hulppersonen. 71

66 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/582 e.v. 67 Du Perron, §398.

68 Du Perron, §399.

69 Asser-Hartkamp 4-II (1997), nr. 434 e.v.

70 Toelichting op het voorontwerp van Boek 8, p. 1284 71 Zie bijvoorbeeld: HR Citronas; ro. 3.6.

(31)

3.3. Zelfstandige hulppersonen

Zelfstandige hulppersonen zijn niet ondergeschikt aan de opdrachtgever maar zijn wel personen die de schuldenaar helpen bij de uitvoering van zijn verbintenis.72 Ze zijn zelfstandig in de zin dat ze hun eigen onderneming drijven. Als we weer teruggaan naar het voorbeeld van de weg in Amsterdam Noord dan kan BAM bij de uitvoering van haar opdracht voor de gemeente er ook voor kiezen onderaannemer Verdonk BV (hierna: Verdonk) in te schakelen om (een deel van) de werkzaamheden te verrichten. Als BAM ten allen tijde instructies kan geven aan Verdonk over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden voor BAM moet uitvoeren dan zal Verdonk aangemerkt worden als ondergeschikte. Verdonk zal zich dan kunnen beroepen op art. 6:257 BW. In deze paragraaf beperk ik mij tot het onderzoeken van de positie van de zelfstandige, niet ondergeschikte, hulppersoon. Elke keer dat ik het heb over een zelfstandige hulppersoon heb ik het over een zelfstandige die niet onder het bereik van 6:257 BW valt.

Als Verdonk onrechtmatig schade veroorzaakt ten behoeve van de gemeente dan is de vraag of Verdonk zich op contractuele verweermiddelen kan beroepen en zo ja op welke. Kan Verdonk zich ten opzichte van de gemeente verweren met haar eigen exoneraties? Of kan Verdonk zich wellicht verweren met een beroep op de exoneraties die BAM en de gemeente overeengekomen zijn zoals bij ondergeschikten het geval is? Ten slotte is het nog mogelijk dat Verdonk zich niet met enig contractueel verweermiddel kan verweren.

3.3.1. Derdenwerking ten voordele van een derde 3.3.1.1. Wettelijke grondslagen

De wetgever heeft er duidelijk voor gekozen om niet dezelfde bescherming ten gunste van zelfstandige hulppersonen op te nemen als ten opzichte van ondergeschikten. In bepaalde specifieke gevallen wordt de zelfstandige hulppersoon echter wel beschermd door een op dat geval toegesneden wettelijke bepaling. Ten eerste wordt de onder-bewaarnemer op grond van art. 7:608 lid 1 BW beschermd tegen een aanspraak van de bewaargever. Dit artikel stelt dat de onder-bewaarnemer niet verder aansprakelijk is dan ze zou zijn geweest als de wederpartij

(32)

van de bewaargever. Hieruit volgt dat de onder-bewaarnemer een beroep kan doen op de exoneraties uit het contract van de bewaarnemer en de bewaargever.

Naast de bewaarneming wordt in het zeevervoer ook het een en ander geregeld qua derdenwerking. Neem hier als voorbeeld een afzender van bepaalde goederen die schade lijdt aan zijn lading. Wanneer de vervoerder met wie hij een overeenkomst heeft gesloten failliet is zal de afzender de reder kunnen aanspreken voor vergoeding van de schade op grond van onrechtmatige daad. Art. 8:363 BW bepaalt dat de reder zich in dit geval mag beroepen op dezelfde verweermiddelen als de vervoerder. Wanneer de eigenaar van de lading geheel buiten enigerlei vervoerovereenkomst staat en de reder wil aanspreken op grond van onrechtmatige daad voor de door hem geleden schade dan kan de reder zich beroepen op contractuele verweermiddelen in de overeenkomst tussen de afzender en de vervoerder. Dit laatste volgt uit art. 8:364 BW.

3.3.1.2. Buitenwettelijke grondslagen

Terug naar het voorbeeld van Verdonk, de gemeente en BAM. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die derdenwerking van een contractueel verweermiddel regelt. De vraag is dan nog steeds: wordt Verdonk beschermd als hij schade veroorzaakt ten opzichte van de gemeente? En zo ja, op welke contractuele verweermiddelen kan hij zich dan beroepen: op zijn eigen contractuele verweermiddelen met BAM of kan hij zich wellicht beroepen op de contractuele verweermiddelen afgesproken tussen de gemeente en BAM?

Allereerst bespreek ik de mogelijkheid dat Verdonk zich op de contractuele verweermiddelen kan beroepen die BAM heeft afgesproken met de gemeente. Dit kan middels het opnemen van een derdenbeding. Verdonk zal dit moeten afdwingen bij BAM. BAM neemt dan een bepaling op in zijn contract met de gemeente waarin gesteld wordt dat alle hulppersonen zich kunnen beroepen op dezelfde contractuele verweermiddelen als BAM.

Een voorbeeld van een derdenbeding dat vaak gebruikt wordt is de Himalaya-clausule. Deze clausule is door juristen in het leven geroepen na een ongeval op het schip de Himalaya en het daarop volgende arrest van de Engelse rechter.73 Ene mevrouw Adler liep hierbij verwondingen op door een verkeerd geplaatste loopplank. Ze sprak vervolgens niet de reder

(33)

van het schip aan maar de bemanning en de kapitein (de reder had zijn aansprakelijkheid namelijk uitgesloten). Het beroep slaagde en de reder moest uiteindelijk, via een omweg, alsnog de door hem uitgesloten aansprakelijkheid vergoeden. Om dit te vermijden werd de Himalaya-clausule in het leven geroepen. Deze clausule bepaalt dat alle hulppersonen van de contractuele wederpartij zich op dezelfde contractuele verweermiddelen mogen beroepen als haar opdrachtgever. In het zeevervoer wordt deze clausule vaak gebruikt. Deze clausule biedt vooral bescherming aan de stuwadoor. Wanneer deze stuwadoor bij het lossen schade veroorzaakt aan bepaalde goederen en hij door de cognossementhouder op grond van schadevergoeding wordt aangesproken, dan kan hij zich beroepen op de exoneraties in het cognossement.74 Dit is een voorbeeld van derdenwerking ten voordele. De Himalaya-clausule wordt overigens niet uitsluitend in het vervoersrecht gebruikt.7576

3.3.2. Derdenwerking ten nadele van een derde

Naast een mogelijk beroep op de contractuele verweermiddelen van BAM en de gemeente is het ook mogelijk dat Verdonk, als zelfstandige hulppersoon, een beroep op zijn eigen verweermiddelen toekomt ten opzichte van de gemeente. In beginsel is zo een beroep slechts mogelijk als BAM als vertegenwoordiger voor de gemeente was opgetreden bij het tot stand komen van de overeenkomst met Verdonk. Daarnaast zal Verdonk zich ook op zijn contractuele verweermiddelen mogen beroepen ten opzichte van de gemeente als hij erop mocht vertrouwen dat BAM als gevolmachtigde voor de gemeente optrad.77

Naast deze gevallen zal de gemeente ook, in bepaalde omstandigheden, de contractuele verweermiddelen van Verdonk - in redelijkheid - tegen zich moeten laten gelden. Dit is het geval wanneer de gemeente de vrije hand heeft gelaten aan BAM om met andere, in haar belang te contracteren. Daarnaast is dit ook het geval als Verdonk erop mocht vertrouwen dat BAM de vrije hand was gelaten bij het contracteren over het belang van de gemeente. Het geven van de vrije hand als grond voor derdenwerking is door de Hoge Raad in het leven geroepen in het Gegaste Uien-arrest.78 Wanneer er precies sprake is van derdenwerking ten nadele van een derde is uitvoerig besproken onder §2.1.3. en aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad onder §2.2..

74 Toelichting op de Algemene Vervoerscondities (AVC), art. 26 AVC. 75 Beukering-Rosmuller 1992, p. 208.

76 Spanjaard 2015, §5.2.1. 77 Du Perron, §413. 78 HR Gegaste Uien.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De sterke stijging in 2003 voor vrouwelijke zelfstandigen, door het opnemen van de meewerkende echtgenoten bij de verzekeringsplichtigen, is niet in alle sectoren

Als uw onderneming alleen activiteiten uitoefent die vrijgesteld zijn door artikel 44 van het Btw- Wetboek en als voldaan is aan bepaalde voorwaarden (bv. bepaalde

Tenslotte is onderzocht hoe het aantal appartementen voor 2020 nog verruimd kan worden.. Het is mogelijk het aantal eenkamerappartementen te verminderen met 2, en het

3/10 momenteel beperkt tot huisartsen (in het kader van het steunprogramma Impulseo, beheerd door de GGC) en zou moeten worden uitgebreid tot andere zelfstandige

Niet altijd is de cliënt van goede adviezen gediend (al zoude hij ermee „gediend” zijn!) en het risico van concurrentie leidt er al te vaak toe, dat te zeer

Deze vragenlijst moet ingevuld worden als uw zelfstandige activiteit nog actief is op moment van aanvang arbeidsongeschiktheid1. Indien uw statuut gewijzigd is, gelieve dan contact

Indien het gehuurde niet op de overeengekomen datum aan huurder ter beschikking kan worden gesteld doordat het gehuurde niet tijdig gereed is gekomen of indien het gehuurde

7.3 James is zoals vermeld geen partij bij deze overeenkomst van opdracht en mede om die reden niet aansprakelijk voor de kwaliteit van het werk dat de Zelfstandige opdrachtnemer