• No results found

In deze rapportage hebben we onderzocht hoe de samenwerking tussen wijkprofessionals en informele partijen in Purmerend vorm wordt gegeven en wat er nodig is om dit te verbeteren. In de rapportage worden drie perspectieven van elkaar onderscheiden: dat van stakeholders, professionals en informele partijen. Bij de stakeholders lag de nadruk op de voorkeuren en verwachtingen omtrent de samenwerking. Bij professionals en informele partijen stonden de praktijken centraal.

Het perspectief van de stakeholders biedt inzicht in de koers die de gemeente Purmerend is ingeslagen sinds de invoering van de decentralisaties in het sociale domein. Uit interviews met stakeholders wordt duidelijk dat er vanuit de gemeente en Clup Welzijn beoogt wordt om de scheiding tussen formele en informele partijen te vervagen. Hybridisering, een toestand waarbij tegenstrijdige elementen worden samenbracht, is een bekend fenomeen in het maatschappelijk middenveld (zie Van de Donk en Brandsen 2005). De verbinding en vermenging binnen formeel en informeel is in Purmerend dan ook niet uniek. Vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties die verzakelijken en institutionaliseren, of professionals die zich gedragen als vervangende vrienden om het vertrouwen te winnen van cliënten/bewoners, is een dominant beeld dat vaker terugkeert. De beoogde hybridisering in Purmerend is echter iets uitzonderlijker van aard. In vergelijking met andere onderzochte steden, zoals Hoorn en Amsterdam, kiest de gemeente in Purmerend voor een radicale koers: zij zetten in op een samensmelting van beide werelden die plaatsvindt binnen het informele circuit. Deze hybridisering zien we terug in de taal (het vermijden van terminologieën die de scheidslijn weergeven), de rol van professionals (als ondersteuner die zijn beroepsidentiteit zoveel mogelijk maskeert) en de verwachting dat wijkbewoners idealiter allemaal lid worden van het ‘sociale wijknetwerk’. Uit de gesprekken die wij met stakeholders, professionals en informele partijen hebben gevoerd ontmoetten we veel enthousiasme over de nieuwe koers en de in elkaar gevlochten ‘netwerksamenwerking’, maar er kwamen ook enkele kwesties naar boven. Enerzijds zijn het obstakels in de praktijk die professionals belemmeren om deze nieuwe werkwijze goed uit te voeren. Anderzijds zijn het tegengestelde behoeften waaruit blijkt dat het ideaalbeeld van de gemeente en Clup Welzijn niet door iedereen als zodanig wordt ervaren. Uit onze analyse komen drie thema’s naar voren die aandacht verdienen omdat zij de verschillen en overeenkomsten in opvattingen zichtbaar maken. Hieronder zetten we ze uiteen.

Samenwerkingsrelaties en hybridisering

In de praktijk zien we de vorm van hybridisering die uitgedragen wordt door de meeste stakeholders terug bij enkele professionals van Club Welzijn. Bij deze informele samenwerkingsvorm wordt ingezet op het bevorderen van persoonlijke relaties en ‘korte lijnen’ tussen bewoners en sociaal professionals. De focus ligt niet op het samenwerken met vrijwilligers(organisaties), maar op het versterken van onderlinge zorgzaamheid waarbij de professional zich informeel tot buurtbewoners verhoudt. De voorkeur gaat dus uit naar een samenwerking ‘van mens tot mens’, in plaats van organisatie tot organisatie.

Tegenover deze losse vorm van samenwerken wijzen de praktijkperspectieven uit dat er ook een tegenovergestelde behoefte bestaat, namelijk een behoefte aan een georganiseerde vorm van samenwerken op formeel-institutioneel niveau. Formele en informele partijen fungeren hierbij als twee tamelijk los van elkaar parallelle werelden. De informele partijen zijn hybride vrijwilligersorganisaties en streven naar het behoud van identiteit en bestaansrecht. Binnen deze samenwerking heeft de vrijwilligerscoördinator een cruciale rol omdat zij de schakel vormt tussen vrijwilligers en formele partijen. De vrijwilligers staan zelf niet in contact met professionals en hechten waarde aan het behouden van een strikte scheiding tussen formele en informele ondersteuning. De ‘aanvullende vrijwilligers’ bieden dat extra beetje ondersteuning. De informele inzet mag, volgens beide partijen, geen vervanging zijn voor professionele capaciteit. De verantwoordelijkheid en deskundigheid ligt bij de professionals. Volgens respondenten is deze vorm van samenwerken verbeterd sinds de invoering van de sociale wijkteams, maar blijft het tot op heden beperkt en willekeurig omdat de intensiteit afhankelijk is van het netwerk van de professionals. Professionals geven aan dat zij meer zouden willen samenwerken, maar dat kennis over het informele aanbod nog ontbreekt.

Naast de ‘informele professional’ en het bestaan van hybride vrijwilligersorganisaties, zien we ook een derde vorm van hybridisering in de praktijk. Namelijk, vrijwilligers die door hun deskundigheid de houding van een professional aannemen. Zij fungeren als gids voor bewoners die uit onwetendheid of wantrouwen geen contact hebben met de formele instanties. Zij werken vaak autonoom, maar weten formele instanties te vinden als dit nodig is. De ‘linkende vrijwilligers’ vormen de schakel tussen beide werelden en nemen vaak een actieve en mobiliserende houding aan. Opvallend aan dit type vrijwilliger is dat zij zich, door hun ervaring en vakkennis, kritisch uiten tegenover de houding en deskundigheid van sommige professionals.

Over de rol van de professional

De van bovenaf gestuurde hybridisering waarbij professionals zich langzaam in sociale en informele netwerken verweven raken wordt geïnspireerd vanuit de filosofie van het contextgedreven werken. De kerngedachte van deze praktische theorie is dat specifieke context het handelen van professionals moet bepalen, en niet vooraf gestelde methodieken, vaste werkwijzen of macrokennis. Uitgangspunten hierbij zijn dat de kennis en expertise bij bewoners ligt, dat professionals hierop vertrouwen, duurzame relaties met bewoners opbouwen en dat de ondersteuning die zij bieden gebaseerd op ervaringskennis boven professionele en bureaucratische logica. Doordat de situatie bepalend is en niet ‘de norm’ van professionals moeten professionals zich bescheiden opstellen, niet hulpverlenen maar ‘verwachtingsloos werken’ en zoveel mogelijk hun beroepsidentiteit maskeren. Van hen wordt verwacht dat zij zich in het informele circuit begeven, ‘in het sociale raken’ en informele relaties aangaan met bewoners. Zij nemen hierbij slechts een faciliterende rol aan; plegen kleine interventies wanneer nodig, maar ‘liever doen ze niets.’

Professionals zijn enthousiast, maar ervaren ook obstakels bij het stimuleren van onderlinge zorgzaamheid tussen bewoners. Volgens sommige professionals missen buren soms de bereidwilligheid om elkaar te ondersteunen, door tijdgesprek of andere bezwaren. Daarnaast ontbreekt het cliënten/bewoners die professionals ondersteunen vaak juist aan een (sterk) sociaal netwerk. Of hebben zij moeite om naasten in te schakelen voor hulp. Een aantal professionals vertelden ons dat zij in dergelijke situaties toch zelf ondersteuningstaken gaan uitvoeren door gebrek aan tijd, of dat ze het moeilijk vinden om de hulpverlenersrol los te laten. We zien ook dat sommige professionals netwerkvorming niet als hun taak zien en verwijzen naar hun collega sociaal werkers van Clup Welzijn. Professionals, met name uit de tweede schil, hebben bovendien te maken met vereisten vanuit hun organisatie en geven prioriteit aan hun caseload. Zij komen uren te kort om aan netwerkvorming te doen.

Naast de obstakels die professionals in de praktijk ervaren zijn er ook twijfels geuit over de nieuwe terughoudende rol van de professional die uitsluitend vraaggericht werkt. Van burgers wordt verwacht dat zij zelf bij hen aankloppen met een initiatief als zij iets willen doen.16 De kritiek van verschillende respondenten is dat er genoeg plek is voor de mondige burgers in Purmerend, maar dat de kwetsbaren niet gehoord worden. Want wat als burgers wel willen, maar niet kunnen omdat de drempel voor hen te hoog is om aan te kloppen? Dezelfde aarzeling zien we terug bij informele partijen die zeggen meer samen te willen werken met professionals, maar in plaats dat ze erop afstappen, wachten ze op een telefoontje dat niet komt.

Tot slot uiten sommige vrijwilligers zich kritisch tegenover de werkwijze van professionals. Zij merken bijvoorbeeld op dat er door professionals te weinig wordt geregistreerd. Zij missen een uniforme werkwijze en sommige vinden bovendien dat professionals zich daadkrachtiger en zichtbaarder op moeten stellen. Professionals zouden volgens enkelen van hen door middel van projecten en onderzoeken structurele problemen aan moeten kaarten en een kritische houding aan moeten nemen tegenover de politiek. Vanuit deze zienswijze zou de professional op moeten treden als spreekbuis van de (kwetsbare) burger. Dit tegenover de heersende discours die juist de zeggenschap en verantwoordelijkheid aan burgers teruggeeft en waarbij de professionals slechts als ondersteuner fungeren.

Spontane organisatie versus sturing

Gemeente Purmerend laat de sociale wijkteams in Weidevenne en Centrum & Gors vrij en kiest voor een organische groei. De gemeente laat organisaties en professionals zelf bepalen hoe zij vormgeven aan de samenwerking.

De voorkeur gaat uit naar ‘netwerkend werken’, professionals nemen slechts contact op met elkaar (formeel of informeel) als een bepaalde casus daarom vraagt. De sociale wijkteam fungeren in Purmerend niet als instituut, maar als ‘een manier tot werken en samenwerken’.

Een nadeel van ‘netwerkend werken’ is dat de ondersteuning, formeel of informeel, sterk afhangt van het netwerk van de professionals en de inzet die zij tonen in het verbreden van hun netwerk. Van alle drie de perspectieven komt het beeld naar voren dat er behoefte is aan sturing van bovenaf om de sociale wijkteams beter te laten functioneren en samenwerking met formele en informele partijen te stimuleren. De veranderingen die nodig zijn om tot een betere samenwerking te komen zijn houvast en structuur (meer organisatie), zichtbaarheid en bereikbaarheid, en faciliteren van mogelijkheden om te verbinden (door middel van sleutelfiguren en fysieke plekken om binding aan te gaan).

Concluderend kunnen we stellen dat de aanpak en werkwijze van de gemeente Purmerend te vergelijken is met het streven van de overheid naar een doe-democratie waarbij ‘loslaten’ het nieuwe credo is. Tonkens en collega’s (2015) die dit type democratie onderzochten, zien overeenkomsten met het Montessori onderwijs; leerlingen worden vrij gelaten om zich in eigen tempo te ontwikkelen en worden hierbij gesteund door docenten die zich opstellen als procesbegeleiders. Een van hun conclusies geldt ook voor ons onderzoek: ‘Soms gaat het goed, maar soms ook helemaal niet omdat sommige leerlingen, maar ook burgers, behoefte hebben aan meer sturing en houvast’ (Tonkens et al., 2015: 8).