• No results found

6. Conclusie en discussie

6.1 Conclusie

Bij het bespreken van de resultaten moet in acht worden genomen dat de onderzoeksgroep erg klein was, en dat de resultaten daarom voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. De resultaten worden besproken op basis van de geformuleerde deelvragen in hoofdstuk 3.

Welke achterliggende overtuigingen hebben jongeren met en zonder een oncologische aandoening over fysieke activiteit?

Door middel van een vragenlijst zijn de bestaande overtuigingen over fysieke activiteit bij zowel zieke en gezonde jongeren in kaart gebracht. Uit de antwoorden van de jongeren uit beide groepen kwam een lange lijst overtuigingen voort, waarin bepaalde overtuigingen een aanzienlijk groter aandeel hadden in het totaal aantal genoemde overtuigingen. Deze meest voorkomende overtuigingen werden meegenomen in de vragenlijst van hoofdonderzoek.

35 Als het ging om gedragsovertuigingen, dachten jongeren dat als ze elke week drie dagen 30 minuten zouden bewegen ze zich daar beter door zouden voelen, dat ze dachten dat ze conditie en spiermassa op zouden bouwen en er gezonder van zouden worden. Als het ging om normatieve overtuigingen, kwam naar voren dat de jongeren denken dat een arts, vader, moeder of vrienden het een goed idee zouden vinden wanneer zij drie dagen per week 30 minuten bewegen. De zelfeffectiviteitsovertuigingen die het meest werden genoemd, waren dat de jongeren door aanmoediging vanuit de omgeving zouden gaan sporten, dat ze minder vrije tijd zouden hebben wanneer ze elke week drie dagen 30 minuten zouden bewegen en dat ze minder last zouden hebben van pijn in hun lichaam als ze zoveel zouden bewegen. De bestaande overtuigingen zijn in tabelvorm terug te vinden in Tabel 1 in hoofdstuk 3.

Hoe hangen de globale percepties samen met de gedragsintentie van jongeren met en zonder een oncologische aandoening?

De attitude van jongeren met een oncologische aandoening bleek een marginaal significante en positieve samenhang te hebben met de intentie om aan fysieke activiteit te doen. Dit is in overeenkomst met het Integrated Model of Behavioral Prediction van Fishbein en Yzer (2003), waarin een rechtstreekse samenhang tussen attitude en gedragsintentie wordt verondersteld. Daarentegen bleek er voor jongeren met een oncologische aandoening geen samenhang te zijn tussen de sociale norm en gedragsintentie en tussen de zelfeffectiviteit en gedragsintentie.

De attitude van gezonde jongeren bleek een positieve samenhang te hebben met de gedragsintentie om aan fysieke activiteit te doen. Ook de ervaren sociale norm bleek een positieve samenhang te hebben met de gedragsintentie. Net als bij de jongeren met een oncologische aandoening werd er geen verband gevonden tussen zelfeffectiviteit en gedragsintentie.

Hoe hangen de achterliggende overtuigingen samen met de bij deelvraag 2 relevant gebleken globale percepties en de gedragsintentie van jongeren met en zonder een oncologische aandoening?

Op basis van de positieve samenhang tussen de attitude en gedragsintentie bij jongeren met een oncologische aandoening werd nader bekeken welke gedragsovertuigingen samenhingen met de attitude. De gedragsovertuiging ‘Als ik elke week drie dagen 30 minuten wandel, dan voel ik mij daar beter door’ bleek sterk positief samen te hangen met de attitude. Dit kan

36 betekenen dat de attitude van jongeren met een oncologische aandoening, en daarmee ook de gedragsintentie, positief versterkt wordt wanneer bij hen de overtuiging bestaat dat ze zich beter gaan voelen als zij aan fysieke activiteit doen.

Op basis van de positieve samenhang tussen attitude en gedragsintentie bij de gezonde jongeren werd nader bekeken welke gedragsovertuigingen samenhingen met de attitude van deze jongeren. Net als bij de jongeren met een oncologische aandoening hing de gedragsovertuiging ‘Als ik elke week drie dagen 30 minuten wandel, dan voel ik mij daar beter door’ significant en positief samen met de attitude, al was deze gedragsovertuiging in dit geval een matige voorspeller van de attitude. De normatieve overtuiging ‘Mijn arts vindt het een goed idee als ik elke week drie dagen 30 minuten wandel’ bleek een significante positieve voorspeller van de sociale norm en de normatieve overtuiging ‘Mijn vrienden vinden het een goed idee als ik elke week drie dagen 30 minuten wandel’ was een significante positieve voorspeller van de sociale norm. Deze resultaten laten zien dat ook de gezonde jongeren waarde hechten aan het beter of gezonder voelen wanneer ze aan fysieke activiteit doen. Daarnaast zijn de vrienden van positieve invloed op de sociale norm die de gezonde jongeren ervaren. Wanneer de arts of vrienden positief zijn over het gedrag omtrent fysieke activiteit, zal dit van positieve invloed zijn op de jongeren die aan fysieke activiteit doet.

Wanneer er wordt gekeken naar het rechtstreekse verband tussen de overtuigingen en de gedragsintentie van de jongeren, blijkt dat geen van de achterliggende overtuigen een directe invloed had op de gedragsintentie bij jongeren met een oncologische aandoening. Bij gezonde jongeren bleek dat er wel een positief voorspellend verband bestond tussen de achterliggende overtuigingen ‘beter voelen’, ‘conditie opbouwen’, ‘vrienden’ en ‘minder last van pijn’ en de gedragsintentie.

De gedragsovertuigingen ‘beter voelen’ en ‘conditie opbouwen’ bleken positief samen te hangen met gedragsintentie. Daarnaast bleek er ook een positief voorspellend verband te zijn tussen de normatieve overtuiging ‘vrienden’ en de gedragsintentie. Een opvallend verband was het negatief voorspellend verband tussen de zelfeffectiviteitsovertuiging ‘minder last van pijn’ en de gedragsintentie. De resultaten laten zien dat zich beter voelen, opbouwen van conditie en de invloed van vrienden rechtstreekse en positieve voorspellers zijn van de gedragsintentie om aan fysieke activiteit te doen. Minder last hebben van pijn is juist een negatieve voorspeller voor gedragsintentie bij de gezonde jongeren. Dit is een logische

37 uitkomst, aangezien gezonde jongeren over het algemeen geen last hebben van pijn in het lichaam, terwijl jongeren met een oncologische aandoening dat wel hebben.

Hoe hangen de distale variabelen geslacht, leeftijd en sportfrequentie samen met de bij deelvraag 3 relevant gebleken achterliggende overtuigingen van jongeren met en zonder een oncologische aandoening?

Er was positieve samenhang tussen de gedragsovertuiging ‘beter voelen’ en de attitude bij jongeren met een oncologische aandoening. Als vervolgstap werd gekeken of de achtergrondvariabelen geslacht, leeftijd en sportfrequentie een positieve samenhang hadden met deze gedragsovertuiging bij jongeren met een oncologische aandoening. Dit bleek niet zo te zijn.

Op basis van de positieve samenhang tussen de gedragsovertuiging ‘beter voelen’ en de attitude en de positieve samenhang tussen de normatieve overtuigingen ‘arts’ en ‘vrienden’ en de sociale norm bij de gezonde jongeren, werd er gekeken of de achtergrondvariabelen geslacht, sportfrequentie en leeftijd een samenhang vertoonden met de bijbehorende overtuigingen. Alleen leeftijd bleek hierbij een significante, zwakke samenhang te hebben met de normatieve overtuiging ‘vrienden’. Dit kan betekenen dat de leeftijd van jongeren een rol speelt in de sociale norm die zij ervaren van door hun vrienden.

Welke overtuigingen zouden aangesproken moeten worden in de voorlichting voor jongeren met een oncologische aandoening en welke overtuigingen zouden aangesproken moeten worden bij gezonde jongeren?

De verkregen resultaten suggereren dat het versterken van de attitude de meest positieve invloed zou hebben op de gedragsintentie om aan fysieke activiteit te doen als het gaat om jongeren met een oncologische aandoening. Hun attitude tegenover fysieke activiteit zou positief versterkt kunnen worden wanneer voorlichtingsboodschap zich zou richten op het aspect dat ze zich beter gaan voelen door fysieke activiteit.

Bij de gezonde jongeren bleek dat er, net als bij de zieke jongeren, een positief verband bestond tussen de attitude tegenover fysieke activiteit en gedragsintentie, wat impliceert dat het ook hier van belang kan zijn om de attitude positief te beïnvloeden. Ook bij deze jongeren kan dit ook worden bereikt door de voorlichtingsboodschap te richten op het aspect dat ze zich beter gaan voelen door fysieke activiteit.

38 Ook de sociale norm bleek positief gerelateerd te zijn met de gedragsintentie. De sociale norm zou positief versterkt kunnen worden wanneer de voorlichtingsboodschap zich richt op wat de arts en vrienden vinden van fysieke activiteit. Daarnaast zou ook de achterliggende overtuiging dat iemand conditie opbouwt kunnen worden aangesproken, omdat deze achterliggende overtuiging ook een rechtstreeks positief verband had met de gedragsintentie. Minder last hebben van pijn zou juist niet naar voren moeten komen in een eventuele voorlichtingsboodschap, omdat deze overtuiging een onverwacht negatief voorspellend verband vertoonde met de gedragsintentie.

Al met al komen de resultaten van de jongeren met en zonder een oncologische aandoening op het gebied van de attitude in belangrijke mate met elkaar overeen. Het verschil tussen de zieke en de gezonde groep doet zich vooral voor bij de sociale norm. Dit verschil zou kunnen komen doordat zieke jongeren minder waarde hechten aan de sociale norm en juist meer waarde aan het beter worden. De gezonde jongeren kennen deze zorgen niet, of in mindere mate, en zouden daarom meer waarde kunnen hechten aan de sociale norm. Wanneer een voorlichtingsboodschap zich alleen zou richten op het versterken van attitude, hoeft er daarom geen onderscheid gemaakt te worden tussen de twee groepen. Pas als het aankomt op de sociale norm, zou er een onderscheid gemaakt kunnen worden.

GERELATEERDE DOCUMENTEN