• No results found

Uit het onderzoek blijkt dat de wetgever voor de toepassing van art. 1:95a lid 1 BW heeft gekozen voor een open norm. In de toelichting op art. 1:95a lid 1 BW heeft de wetgever de begrippen ‘onderneming’ en ‘ondernemingsvermogen’ echter niet consequent gebruikt. Bovendien zijn de begrippen ‘winst’ en ‘arbeidsinspanningen’ niet geconcretiseerd waardoor onduidelijk is van welk begrip moet worden uitgegaan of hoe deze in verhouding tot elkaar staan. Een invulling van genoemde begrippen evenals een vaste berekeningsmethode voor de redelijke vergoeding blijft achterwege. Dit leidt ertoe dat de rechter voor de invulling van art. 1:95a lid 1 BW in elke individuele kwestie de omstandigheden van het geval moet beoordelen waardoor er geen vaste berekeningsmethode kan worden geformuleerd in de jurisprudentie. Wanneer en hoe art. 1:95a lid 1 BW moet worden toegepast op een echtgenoot-ondernemer met een voorhuwelijkse eenmanszaak is derhalve onduidelijk.

Men kan zich afvragen of de werking van art. 1:95a lid 1 BW voor de echtgenoot-ondernemer met een voorhuwelijkse eenmanszaak in de praktijk nuttig en noodzakelijk is. De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal stond luidt:

‘Wat betekent de formulering van art. 1:95a lid 1 BW voor de echtgenoot met een voorhuwelijks

opgerichte eenmanszaak en is dit vanuit het oogpunt van rechtszekerheid wenselijk voor de echtgenoot-ondernemer?’

Het antwoord op de onderzoeksvraag luidt dat de formulering van art. 1:95a lid 1 BW onduidelijkheid creëert voor de echtgenoot-ondernemer met een voorhuwelijkse eenmanszaak over wanneer en hoe art. 1:95a lid 1 BW moet worden toegepast. Dit is vanuit het oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijk. Onduidelijk is immers of de echtgenoot-ondernemer met een voorhuwelijkse eenmanszaak aan het einde van het huwelijk überhaupt toekomt aan de toepassing van art. 1:95a lid 1 BW, en indien men al toekomt aan de toepassing van het artikel, hoe de redelijke vergoeding dan moet worden vastgesteld. Dit is te wijten aan de open norm in de bepaling. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat in de toekomst hier ook geen duidelijkheid over komt, omdat het onwaarschijnlijk is dat er een vaste berekeningsmethode wordt geformuleerd in de jurisprudentie.

De bestaande onzekerheid over de juiste toepassing van art. 1:95a lid 1 BW wordt tevens gecreëerd doordat het artikel niet goed aansluit op de ondernemingsvorm in het

huwelijksvermogensrecht. Vanwege het karakter van de eenmanszaak ontbreekt het nut en de noodzaak om de echtgenoot-ondernemer aan het einde van het huwelijk een redelijke vergoeding aan de huwelijksgemeenschap te laten betalen. Het inkomen dat tijdens het huwelijk wordt gegenereerd door de eenmanszaak valt immers al in de huwelijksgemeenschap. Echtgenoten hebben feitelijk al geleefd van het inkomen dat is gegenereerd uit de eenmanszaak. De rechtsgelijkheid die de wetgever beoogd had te creëren met art. 1:95a lid 1 BW treft derhalve geen doel. Dit is niet in het belang van de echtgenoot-ondernemer.

Het gevolg van de rechtsonzekerheid die bestaat ten opzichte van art. 1:95a lid 1 BW is dat de wetsbepaling zal leiden tot discussie tussen echtgenoten over of überhaupt een redelijke vergoeding door de echtgenoot-ondernemer moet worden betaald aan de huwelijksgemeenschap en hoe de redelijke vergoeding moet worden berekend. De echtgenoot- ondernemer wordt daarmee op hoge kosten gejaagd, doordat het inschakelen van een deskundige en het voeren van een procedure praktisch onvermijdelijk is. De door de wetgever gehanteerde open norm is derhalve niet wenselijk.

De uitkomst van dit onderzoek zou de politiek moeten bewegen het nut en de noodzaak van art. 1:95a lid 1 BW nogmaals te overwegen en daarmee of het eerste lid van art. 1:95a BW wellicht moet worden geschrapt, nu een concretere formulering van deze bepaling niet mogelijk is. Bovendien komt men vanwege het karakter van de eenmanszaak niet toe aan de toepassing van art. 1:95a lid 1 BW.

Art. 1:95a lid 1 BW is van regelend recht waardoor van deze bepaling mag worden afgeweken. Om de door de wetgever gecreëerde rechtsonzekerheid uit de weg te gaan zolang art. 1:95a lid 1 BW als geldend recht wordt geacht, is het daarom aan te bevelen dat de echtgenoot-ondernemer met een voorhuwelijkse eenmanszaak die op het punt staat te huwen, huwelijkse voorwaarden opstelt waarbij, indien men in gemeenschap van goederen trouwt, hij/zij overeenkomt dat art. 1.95a lid 1 BW buiten beschouwing blijft. Een andere mogelijkheid is om de eenmanszaak uit te sluiten bij huwelijkse voorwaarden en een verrekenbeding overeen te komen.

Bibliografie

Boeken

Arends

A.J.M. Arends, in Cursus Belastingrecht IB.5.4.1.L.d. (wordt online frequent geactualiseerd)

Asser/De Boer 1* 2010

J. de Boer, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht.

1. Personen- en familierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2010.

Breederveld 2011

B. Breederveld, de aangepaste gemeenschap van goederen in verband met echtscheiding, Deventer: Wolters Kluwer 2011.

De Bruijn, Huijgen & Reinhartz 2012

A.R. De Bruijn, W.G. Huijgen & B.E. Reinhartz, Het Nederlandse Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2012.

Buijn & Storm 2013

F.K. Buijn & P.M. Storm, Ondernemingsrecht BV en NV in de praktijk, Deventer: Wolters Kluwer 2013.

Heida e.a. 2018

A. Heida e.a. (red), EB Klassiek 2018, Deventer: Wolters Kluwer 2018

Kooger 2012

R. Kooger, Verdeling in de notariële praktijk, SDU 2012.

Kraan, Heyning & Marck 2012

C.A. Kraan in samenwerking met S.H. Heyning en Q.J. Marck, Het huwelijksvermogensrecht, Den Haag: BJU 2012.

Labohm, Veerman & Van der Zanden 2017

A.N. Labohm, W.T.M. Veerman & P.M. van der Zanden, Waardering van ondernemingen in

de juridische praktijk, Zutphen: Uitgeverij Paris 2017.

Van Mourik & Verstappen 2006

M.J.A van Mourik & L.C.A. Verstappen, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer: Wolters Kluwer 2006.

Van Mourik & Verstappen 2014

M.J.A van Mourik & L.C.A. Verstappen, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding,

Bijzonder deel B, Deventer: Wolters Kluwer 2014.

Tijdschriftartikelen

Breederveld EB 2006/14

B. Breederveld, ‘De DGA, diens aandelen en niet uitgekeerde ondernemingswinst en het (niet uitgevoerd) periodiek verrekenbeding’, EB 2006/14 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 1 februari 2006.

De Bruijn EB 2013/3

A.R.P. de Bruijn, ‘De netto waarde van de eenmanszaak’, EB 2013/3 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 09-01-2013.

Drion NJB 2017/1979

C. Drion, ‘Open normen en het belang van de waarom-vraag’, NJB 2017/1979, afl. 37, publicatiedatum: 23 oktober 2017.

Giele EB 2012/5

J.F.M. Giele, ‘Overpijzingen bij het verrekenbeding en winst’, EB 2012/5 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 19-01-2012.

Labohm EB 2006/58

A.N. Labohm, ‘Waardering van ondernemingsvermogen en de prijs van de onderneming’, EB 2006/58 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 01-01-2006.

Labohm EB 2007/27

A.N. Labohm, ‘Waarde of winst & verrekening’, EB 2007/27 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 02-04-2007.

Labohm, EB 2011/60

A.N. Labohm, ‘waardering van een onderneming in het kader van de uitwerking van een verrekenbeding, EB 2011/60 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 05-09-2011.

Labohm REP 2015/3

A.N. Labohm, ‘De aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen gezien door de bril van de rechter’, REP 2015/3, publicatiedatum: 14-05-2015.

Labohm EB 2017/11

A.N. Labohm, ‘De eenmanszaak in het nieuwe huwelijksvermogensrecht’, EB 2017/11 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 07-02-2017.

Labohm & Kavelaars-Niekoop WFR 2017/92

A.N. Labohm & R.M. Kavelaars-Niekoop, ‘Enige civielrechtelijke en fiscaalrechtelijke aspecten van de onderneming in het nieuwe huwelijksvermogensrecht’, WFR 2017/92 Weekblad Fiscaal Recht, publicatiedatum: 25-04-2017.

Lieber FJR 2016/55

J.H. Lieber, ‘Een redelijke vergoeding voor de gemeenschap: een korte verkenning van artikel 1:95a BW’, FJR 2016/55, publicatiedatum: 06-10-2016

Reijnen FBN 2016/12

R.F.H. Reijnen, ‘De nieuwe gemeenschap van goederen’, FBN 2016/12, publicatiedatum: 31- 03-2016.

Van der Sangen TvOB 2012/1

Stevens, TvJ 2012/5

L.G.M. Stevens, ‘Liever een autonoom fiscaal winstbegrip?’, TvJ 2012/5, publicatiedatum: 05- 11-2012.

Subelack EB 2012/2

T.M. Subelack, ‘Verrekenbeding en ‘opgepotte winst’’, EB 2012/2 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 19-01-2012.

Subelack EB 2015/75

T.M. Subelack, ‘Opgepotte winst en periodiek verrekenbeding: wat moet er verrekend worden?’, EB 2015/75 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 24-08-2015.

Van der Zanden EB 2006/49

P.M. van der Zanden, ‘Het begrip uitkeerbare winst in het kader van een verrekenbeding’, EB 2006/49 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 01-01-2006.

Van der Zanden WPNR 2016/7119

P.M. van der Zanden, ‘Waardering van (aandelen in) ondernemingen’, WPNR 2016/7119, publicatiedatum: 24-09-2016.

Zonnenberg EB 2011/35

L.H.M. Zonnenberg, ‘verrekening van ondernemingsvermogen’, EB 2011/35 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 19-05-2011.

Zonnenberg EB 2017/60

L.H.M. Zonnenberg, ‘de gemeenschap is beperkt’, EB 2017/60 Tijdschrift voor scheidingsrecht, publicatiedatum: 14-06-2017.

Jurisprudentie

Hoge Raad:

HR 2 maart 2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB0382 (zeevisser); HR 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5827;

HR 2 september 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT4537;

HR 6 oktober 2006, CLI:NL:HR:2006:AX8847 (m.nt. L.C.A. Verstappen); HR 8 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1618;

HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6085; HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3739; HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1287.

Gerechtshof:

Hof Amsterdam 9 december 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BH5064; Hof Arnhem 13 januari 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BH5095; Hof ’s-Gravenhage 4 maart 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BH5657; Hof ’s-Gravenhage 23 februari 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6543; Hof ’s-Hertogenbosch 26 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1101; Hof Den Haag 28 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:799;

Hof Den Haag 5 november 2018, ECLI:NL:GHSGR:2008:BG4993.

Rechtbank:

Rb Zutphen 18 oktober 2006, ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ0633; Rb Dordrecht 18 juli 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BX2203.

Kamerstukken Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 200.01, 27 554, nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 2013/14, 33 987, nr. 2 (VvW). Kamerstukken II 2013/14, 33 987, nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 2014,15, 33 987, nr. 11 (NW).

Kamerstukken I 32016/17, 33 987, nr. 22, item 9 (Stemming). Kamerstukken I 2016/17, 33 987, nr. C (MvA).

Wetten en Besluiten

Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken, Stb. 2017, 177.

Besluit Minister van Financiën 8 maart 2010, DGB2010/1710M, Stcrt. 2010, 3872.

Internetconsultatie

Wetsvoorstel tegengaan huwelijkse gevangenschap van 18 oktober 2018 , Memorie van Toelichting, www.internetconsultatie.nl.

GERELATEERDE DOCUMENTEN