• No results found

Hypothese 2: In het speelveld hebben spelers waarvan veel aanpassingen op producten en

6. Conclusie & discussie

In dit onderzoek stond de vraag centraal: Wat was de rol en invloed van brancheorganisaties tijdens het transpositieproces van de vierde anti-witwasrichtlijn in Nederland?

Hierin werd gekeken of en hoe de NOB, KNB en NVB invloed hadden tijdens het transpositieproces.

Voor de hypotheses in dit onderzoek kan worden vastgesteld dat de factor uit hypothese 2 meer meespelen in de mate van succesvolle invloed tijdens een transpositieproces dan de factor uit hypothese 1. Door het onderzoeken van diverse documenten en het houden van interviews met verschillende brancheorganisaties zijn de hypotheses onderzocht. Er werd verwacht dat een grote organisatie die dichtbij het Ministerie van Financiën stond en daarnaast veel moest aanpassen op de producten en dienstverlening van de organisatie de meeste invloed had tijdens het transpositieproces van de AMLD4. In het onderzoek werd de NVB geclassificeerd als een speler die dichterbij (insider) het ministerie stond. De NOB en KNB werden geclassificeerd als spelers die verder van het ministerie af stonden (outsiders). Vervolgens werden de reacties van de drie brancheorganisaties geanalyseerd en bekeken in hoeverre hun commentaar was doorgevoerd in de finale wetgeving. Dit werd gedaan aan de hand van de preference attainment methode, het vergelijken van de reacties van de organisaties met de finale wetgeving. De brancherorganisatie die de meeste punten terug ziet in de finale wetgeving heeft het meeste preference attained. Uit deze meting kwam naar voren dat de NVB als insider inderdaad veel punten (die zij aangaven in de reactie op de conceptwet) zag terug komen in de finale wetgeving. Naast de NVB, zag ook de NOB veel punten terug komen in de finale wetgeving. De NOB scoort uiteindelijk het hoogste met het aantal punten dat is doorgevoerd in de finale wetgeving naar aanleiding van hun reactie tijdens de consultatieronde. Tevens zijn er tijdens de parlementaire behandeling van de wet amendementen ingediend waarin een verhoging van een boete en omzetpercentage wordt gevraagd geldend voor banken, trustkantoren en andere financiële instellingen. Het ziet er daarom uit dat tijdens de parlementaire behandeling de wet iets verder af is te komen staan van de preference van de NVB. De verwachting dat spelers die insider zijn en die veel moeten aanpassen op hun producten en dienstverlening, de meeste invloed hebben tijdens het transpositieproces van de

53

AMLD is daarom deels uitgekomen. De positie van een speler in het speelveld is namelijk niet bepalend voor de mate van invloed die brancheorganisaties hebben tijdens het transpositieproces. Een speler (de NOB) die verder afstaat van het Ministerie van Financiën heeft namelijk ook veel invloed tijdens het transpositieproces. Daarom valt te concluderen dat hypothese 1 (effect van de richtlijn op de producten en dienstverlening van een organisatie) meer bepalend is voor succesvolle invloed tijdens een transpositieproces dan hypothese 2 (de positie in het speelveld).

Inzichten en aanbevelingen

Uit dit onderzoek komen een aantal inzichten naar voren. Allereerst geeft dit onderzoek een beeld hoe belangenbehartiging rond een transpositie van een Europese richtlijn gebeurt. Specifiek is gekeken naar de invloed van brancheorganisaties die allen actief zijn op het terrein van witwassen en terrorisme financiering. Dit onderzoek draagt daarom bij aan de kennis rondom dit onderwerp. Tot op heden was er namelijk weinig onderzoek verricht naar de invloed van belangengroepen rondom een transpositie van een richtlijn in nationale wetgeving. Daarnaast brengt dit onderzoek in beeld waar voor de brancheorganisaties nog iets te “winnen” valt. Met andere woorden: waar kunnen brancheorganisaties in investeren om invloed te hebben tijdens een transpositieproces van een Europese richtlijn? Hoe loopt de huidige route van beïnvloeding van brancheorganisaties die een aandeel hebben bij de transpositie van de AMLD4?

Zoals zichtbaar in het onderzoek hebben brancheorganisaties geprobeerd invloed uit te oefenen op de vorming van de wetgeving. Dit hebben zij gedaan door een reactie in te sturen tijdens de consultatieronde voor de conceptwet. Naar aanleiding van de reactie heeft het Ministerie van Financiën een samenvatting opgesteld met de punten die door brancheorganisaties werden aangehaald tijdens de consultatie. Vervolgens is de finale wetgeving naar aanleiding van de ingebrachte reacties op een aantal punten aangepast.

Naast de reacties van de brancheorganisaties is ook gekeken of er amendementen zijn ingediend tijdens de parlementaire behandeling van de wetgeving. Er kwam naar voren dat er twee amendementen zijn ingediend (het eerste amendement is een paar dagen later gewijzigd) tijdens de parlementaire behandeling van de wet. De inhoud van de amendementen kwam niet overeen met de punten die de NOB, KNB en NVB hadden aangehaald in hun reactie tijdens de consultatieronde. Het kan mogelijk zijn dat andere brancheorganisaties, die niet zijn onderzocht in dit onderzoek, maar wel belang hadden bij de wetgeving, invloed hadden op de inhoud van

54

de amendementen. Ook is het een mogelijkheid dat brancheorganisaties geen invloed hadden in dit proces, maar dat een oplettend fractielid een amendement heeft ingediend na het lezen van de wetgeving. Desalniettemin is dit een leerpunt dat uit dit onderzoek naar voren komt. Er is in de parlementaire behandeling van een wet nog ruimte en mogelijkheid voor brancheorganisaties om invloed uit te oefenen op de wetgeving door middel van het indienen van een amendement.

Tevens creëert dit onderzoek inzicht voor brancheorganisaties op welke manier en wanneer men invloed kan uitoefenen tijdens het transpositieproces van de AMLD5. Ook geeft dit onderzoek een beeld of de brancheorganisaties überhaupt succesvol waren om invloed uit te oefenen tijdens het transpositieproces van de AMLD4 en welke lessen getrokken kunnen worden om in de toekomst “succesvoller” te zijn. Deze studie kan dus worden gebruikt als blauwdruk voor brancheorganisaties om hun positie in het speelveld van belangenbehartiging te verbeteren.

Reflectie

De theorie, gebruikt in dit onderzoek, bleek nuttig en van toepassing te zijn. Uit literatuur kwamen twee factoren naar voren die verband hielden met de mate van invloed tijdens het transpositieproces van een Europese richtlijn. De positie van een speler in het speelveld van belangenbehartiging is een belangrijke indicator of een speler invloed heeft tijdens een transpositieproces van een Europese richtlijn. Tevens is de impact van de wetgeving op de producten en dienstverlening van een organisatie ook een belangrijke indicator om invloed uit te oefenen. In dit onderzoek kwam de laatste factor, de impact op de organisatie, het sterkste naar voren. Dit was te zien doordat spelers die insider en outsider waren beide een hoog percentage in hun preference attained hadden gescoord. Voor beide organisaties had de gevormde wetgeving een impact op de producten en dienstverlening.

Een beperking van dit onderzoek is dat invloed nooit makkelijk te meten is in een onderzoek. Er kan bijna nooit 100% worden vastgesteld dat wetgeving is veranderd door toedoen van een stakeholder. Tevens is een aantal data rondom de belangenbehartiging tijdens het transpositieproces van de AMLD4 niet openbaar. Het Ministerie van Financiën heeft weliswaar een samenvatting gemaakt van de punten die naar voren kwamen tijdens de consultatieronde. Maar er is geen openbaar document met de beschrijving wat er uiteindelijk is gedaan met die punten. Ook zijn een aantal reacties die zijn ingediend tijdens de consultatieronde niet openbaar.

55

Dit is een beperking omdat er niet een duidelijk compleet beeld ontstaat welke stakeholders allemaal een reactie hebben ingediend tijdens de consultatieronde.

Uit dit onderzoek komen ook een aantal andere interessante invalshoeken naar voren. Allereerst kan het theoretische kader van dit onderzoek ook worden toegepast op een kritische gevalonderzoek. Hierbij wordt gekeken naar een set met heel veel verschillende spelers die veel moeten aanpassen op hun producten en dienstverlening. Daarna kan dan beoordeeld worden of de positie van de spelers in het speelveld van belangenbehartiging centraal of niet centraal waren. Daarnaast is een interessant vervolgonderzoek om te kijken in hoeverre alle brancheorganisaties die betrokken waren tijdens het transpositieproces invloed hadden in dit proces. Nu is ter afbakening van de studie en qua tijdslimiet gekozen om drie diverse brancheorganisaties, die allen een verschillende sector vertegenwoordigen, te kiezen als onderzoeksobject. Echter is het ook interessant om alle brancheorganisaties te onderzoeken omdat er zo een completer beeld ontstaat van de invloed van alle brancheorganisaties tijdens het transpositieproces. Een ander interessant onderzoek kan zijn om te zien in hoeverre een brancheorganisatie een meerwaarde heeft in een lobbytraject tijdens een transpositieproces van een Europese richtlijn. Dit kan worden vergeleken door het lobbytraject van een brancheorganisatie te vergelijken met één of twee leden van die brancheorganisatie en vervolgens te kijken wat de meerwaarde van een brancheorganisatie is. Dit is een andere invalshoek van belangenbehartiging tijdens een transpositieproces van een Europese richtlijn.

56

Literatuurlijst

Alemann, U. V. (n.d.). Pluralist Interest Intermediation. International Encyclopedia of Political Science. doi:10.4135/9781412959636.n434

Böszörmenyi, J., & Schweighofer, E. (2015). A review of tools to comply with the Fourth EU anti-money laundering directive. International Review of Law, Computers & Technology, 29(1), 63-77. doi:10.1080/13600869.2015.1016276

Bouwen, P. (2002) ‘Corporate lobbying in the European Union: the logic of access’, Journal of European Public Policy 9(3): 365–90.

Caporaso, J. and Jupille, J. (2001) ‘The Europeanization of gender equality policy and domestic structural change’, in M.G. Cowles, J. Caporaso and T. Risse (ed.), Transforming Europe, Ithaca: Cornell University Press, pp. 21–43.

Carpenter D. P. and Esterling K. M. et al. (2003) The Strength of Strong Ties. A Model of Contact-Making in Policy Networks with Evidence from US Health Politics. Rationality and Society 15(4): 411–440.

Castillo, M. del P., & Balbinotto N., G. (2017). A model of desertion. From av36n70.44316. principal-agent theory perspective. Cuadernos de Economía, 36(70), 19-47

Crable, R.E. en S.L. Vibbert. 1985. ‘Managing issues and influencing public policy’, Public Relations Review 11, 3-1

Dür, Andreas & De Bièvre, Dirk. (2007). The Question of Interest Group Influence. Journal of Public Policy. 27. 10.1017/S0143814X07000591.

Factsheet KNB (2019) Retrieved from https://www.knb.nl/stream/factsheet-leden-en- medewerkers

Forum, I. A. (n.d.). Europe. Retrieved from https://www.anti- moneylaundering.org/Europe.aspx

Haverland, M., Steunenberg, B., & Waarden, F. V. (2010). Sectors at Different Speeds: Analysing Transposition Deficits in the European Union*. JCMS: Journal of Common Market Studies, 49(2), 265-291. doi:10.1111/j.1468-5965.2010.02120.x

Haegens, K.(2018) De Volkskrant. Retrieved from https://www.volkskrant.nl/nieuws- achtergrond/hoogste-boete-ooit-voor-ing-winst-bank-ging-boven-controle-op-

witwassen~ba845cd1/

Gewijzigde veldcode

57

Kanol, D. (2015). Pluralism, corporatism and perception of corruption. Journal of Public Affairs, 15(3), 243-251.

Lampinen, R., & Uusikylä, P. (1998). Implementation Deficit? Why Member States do not Comply with EU directives? Scandinavian Political Studies, 21(3), 231-251. doi:10.1111/j.1467-9477.1998.tb00014.x

Mahoney, C. (2008) Brussels versus the Beltway. Advocacy in the United States and the European Union, Washington, DC: Georgetown University Press.

Mastenbroek, E. (2003) ‘Surviving the Deadline: The Transposition of EU Directives in The Netherlands’, European Union Politics 4(4): 371–95.

Mastenbroek, E., 2007, Doctoral thesis, Leiden University

Matland, R. E. (1995). Synthesizing the Implementation Literature: The Ambiguity-Conflict Model of Policy Implementation. Journal of Public Administration Research and Theory, 145- 174. doi:10.1093/oxfordjournals.jpart.a037242

Mazmanian, D.A., Sabatier, P.A. (1983). Implementation and Public Policy, Glenview:NOB: Scott, Foresman and Company

Nagel, Jack H. (1975) The Descriptive Analysis of Power. New Haven, CT: Yale University Press.

Neuman, W.L. (2014). Social Research Methods: Qualitative and Quantitative Approaches (7th

edition). Harlow:NOB: Pearson Education Limited.

Principal-Agent Theory” in Morlino L., Badie B., Birg-Schollosse D., (eds) IPSA Encyclopaedia of Political Science, (forthcoming) London, Sage Publications, forthcoming.

Rasmussen, A., Mäder, L. K., & Reher, S. (2018). With a Little Help From The People? The Role of Public Opinion in Advocacy Success. Comparative Political Studies, 51(2), 139–164. https://doi.org/10.1177/0010414017695334

Richtlijn (EU) nr. 2015/849/EC. 20 mei 2015. Geraadpleegd op 24 april 2018, van

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34808-3.html

Schmitter PC. 1974. Still the Century of Corporatism? The Review of Politics36(1): 85–131. Schneider, Gerald and Konstantin Baltz (2003) ‘The Power of Specialization: How Interest Groups Influence EU Legislation’, Rivista di Politica Economica 93(1–2): 253–83

58

Schneider, Gerald and Konstantin Baltz (2005) ‘Domesticated Eurocrats: Bureaucratic Discretion in the Legislative Pre-Negotiations of the European Union’, Acta Politica 40(1): 1– 27

Simmonis & Simmonis Elexica, (2017) 4AMLD implemented across Europe

Smith, M.J. (1990). Pluralism, Reformed Pluralism and Neopluralism: the Role of Pressure Groups in Policy-Making. Political Studies

Stessens, G. (2008). Money laundering: A new international law enforcement model. Cambridge: Cambridge University Press.

Truman, D., 1971[1951]. The Governmental Process: Political Interests and Public Opinion, second ed. Knopf, New York

Van Meter, D. S., & Van Horn, C. E. (1975). The Policy Implementation Process. Administration and Society , pp. 445-488.

Van Uden, M (2009). De bijdrage van gemeenten aan vertraagde toepassing van Europese

regels geanalyseerd retrieved from

http://essay.utwente.nl/60283/1/MA_thesis_M_van_Uden.pdf

Woldendorp, J. J. (2005). The Polder Model: From Disease to Miracle? Dutch Neo-corporatism 1965- 2000. Amsterdam: Thela Thesis.

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/TXT/?uri=CELEX:52005DC0474

Yackee, S. (2006) ‘Sweet-talking the fourth branch: the influence of interest group comments on Federal Agency rulemaking’, Journal of Public Administration Research and Theory 16(1): 103–24.

Zwager, D. (2015) De 4e Anti-Witwasrichtlijn (“AMLD4”) retrieved from

https://www.dirkzwager.nl/kennis/artikelen/de-4e-anti-witwas-richtlijn-amld4/

Gewijzigde veldcode

59

Bijlage A

Interview commissielid NOB

P: Ik heb het consultatieverslag van de NOB doorgelezen en daar gaven ze een aantal punten aan, en ook een aantal punten wilt u die nader toelichten, wat bedoel je van PEP etc. Ik heb eigenlijk voor mezelf punten eruit gehaald van dat is echt iets voor de NOB. De eerste is dat in de Wwft staat dan identificatie en verificatie van de UBO aangescherpt wordt. Ik las dat dit voor belastingadviseurs een knelpunt was.

W:NOB: Het is een zinloze actie, je kunt het ook zien, want het geldt niet alleen voor ons maar voor

iedereen. Ik heb nog nooit een UBO nodig had om een melding te doen, die UBO had ook nooit wat met een transactie te maken. Ik ben nog nooit teruggevraagd, ik ontdekte dat ik jarenlang nooit de UBO erbij had gezet, en dat is nooit teruggevraagd door de FIU-Nederland. Ze hebben er niks mee te

maken, het is een totaal compliance issue. Mijn stelling is al vrij lang, als we de wet MOTot

haddenebben gehad dan hadden we diezelfde verificatie niet nodig. Ik zeg niet dat identificatie en

verificatie geen enkele waarde heeft, maar het heeft een zeer beperkte waarde want wij willenleren onze klanten toch wel kennen. En die kennen we ook, vervolgens kennen we heel veel problemen met de UBO’s en vertegenwoordigers, die staan er nog niet eens bij. Want dat is een Nederlands feestje, wat dat staat niet in de richtlijn.

Het kost ons heel veel inspanning en je hebt er eigenlijk geen fluit aan. Niemand heeft mij kunnen vertellen wat het nutervan is om dat op te voeren. Ik heb het ook gevraagd aan de wetgever en commissie meldplicht. Het komt bij de FATF vandaan maar dat is het ook een beetje. Het is leuk voor landen die geen KVvK hebbeneft en voor landen waar de bedrijfsleider zich verstopt achter de klanten, wat een virtuele situatie is. Het is enorme inspanning en we hebben er niks aan.

P: Deze verandering is voor alle meldplichtige instellingen maar ik neem aan dat het voor de kleinere groepen nog extra belastende is dan de grotere.

W:NOB: Ja daar moet je een beetje mee oppassen. Ik heb daar een genuanceerd beeld over.

Voordeel van grote kantoren UBO’s halen we niet uit het systeem he. Een andere grote ergernis is

dat het UBO registerUBO-register er is en dat wij daar geen gebruik van mogen maken. En dat wat er stond wij er geen gebruik van mochten maken in ons werk. Dat lijkt op instelling pesten. We hebben er niks aan en dan moeten we ook nog iets gaan opvoeren. Dan hebben we een UBO registerUBO-

register en dan mogen we dat niet eens gebruiken. Uhhh wWat was je vraag?

P: het ging over de kleine en grote instellingen

W:NOB: oja het feit dat wij een grotere instelling zijn of middelgroot, ik heb ontdekt dat de banken

hebben meerdere klanten, het is heel moeilijk om vast te stellen wie/wat nou een klant is. De afstand tot de klant is ook groter. Wij noemen een klant waar nog engagement van open staan in onze systemen en kunnen dat snel zijn. Stel dat we 5000 actieve klanten hebben en onze systeem 20000 die niet actief zijn. Wij zijn niet zo groot want er zijn grotere. Hoe dan ook de nationale Nederlanden kunnen het allemaal niet aankopen dus wij moeten gaan navragen bij cliënten. Dus in die zin is het voor de grotere instellingen niet makkelijker want in die zin de kleinere instellingen bij ons dat wij meer geld hebben, wij gebruiken multi WorldcComplaince enzo om onze cliënten te laten scannen, matchen etc. Het na gaan of iemand een PEP statusPEP-status heeft gaat wellicht makkelijker voor ons omdat we een kleine ondernemer zijn, dan is je afstand tot je klant kleiner en heb je meer mogelijkheid om daar meer onderzoek op te doen. Wij geven ook trainingen maar mensen onthouden dat gewoon niet. Dus de stelling, ik weet niet of het voor grotere instellingen makkelijker is, voor kleinere staan dichterbij de klant en kunnen dus meer navragen. Maar het nadeel dat de

Met opmaak: Nederlands (standaard)

Met opmerkingen [GW1]: Deze zin klopt niet of loopt

niet, ik betwijfel of ik dit zo gezegd heb. Stel voor te schrappen.

Met opmerkingen [GW2]: Deze zin loopt niet, ik twijfel of

60

know how beperkter is. Al is wel het niveau van de regelgeving ontzettend moeilijk te begrijpen. Als je naar een advocaat gaat dan zeggen ze wat nou niet goed is. Wij hebben het zo bedacht van hoe kunnen wij er chocolade van maken.

P: Er staat dat de WID de voorloper van de wWwft die was sterk rule based. Nu is het zo dat in de AMLD sterk rule based is. Wat is het verschil tussen principle based en rule based, ik neem aan dat het voor een belastingadviseur lastig is?

W:NOB: het idee was dat de Wwft meer rule based gingen inregelen dus je moet zelf maar bepalen

hoe je de verificatie doet. Dat hou je niet droog, wat het eerste wat mensen zeggen wil je precies aangeven wat ik dan moet doen. Er is een enorme drang om het rule based te maken want dat is makkelijker. En de politici zegt ook van dan gaan we dat precies opschrijven en dat is ook gebeurd want in de AMLD4 gaan ze zover dat ze hebben opgeschreven hoe we onze interne systemen moeten inregelen. Waarvan ik denk bedoel je er niet mee wat dat regelen we intern wel. Zelfde met het kennen van je klanten, wat ook dat stelt niks voor want dat deden we allemaal al. Dus je moet je afvragen rule based is fijner want dat heb je een solide wet, maar dat is het niet want vervolgens is er weer onduidelijkheid wat je weet niet wanneer je het moet toepassen. Bijvoorbeeld de client is niet fysiek aanwezig. Dit kan niet voor de rechtspersoon gelden want die kan nooit fysiek aanwezig zijn, maar zo staat het wel in de wet.

P: kan je het transpositieproces van de AMLD4 kort samenvatten? De consultatie is in augustus 2016, werden jullie als belanghebbende actief betrokken door de ministerie?

W:NOB: Dat moet ik nagaan, de consultatiedocument komt op de website die krijgen we dan vanzelf

GERELATEERDE DOCUMENTEN