• No results found

5.1. Conclusie

De vraag of het wenselijk is dat in Nederland euthanasie voor alle leeftijden mogelijk wordt, is vanuit verschillende perspectieven te beantwoorden. Het moge duidelijk zijn dat op basis van de medische realiteit kinderartsen een wetswijziging wenselijk achten. Daartegenover staat de onzekerheid die een wetswijziging tot gevolg heeft. Er ontstaan vraagtekens bij de rechtszekerheid van de euthanasie- wetgeving en de uitvoerbaarheid van een systeem zonder leeftijdsgrenzen in de praktijk voor artsen. Daarnaast zal een wetswijziging ook tot andere discussies leiden. Als een uitbreiding naar alle minderjarigen plaatsvindt, zal de vraag worden gesteld of uitbreiding naar andere categorieën personen die nog steeds buiten het toepassingsbereik van de Wtl vallen wenselijk is, zoals bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten en dementerenden. De afbakening van de Wtl lijkt daarom altijd onderwerp van discussie te zijn.

Uit de voorgaande hoofdstukken is middels een vergelijking tussen de wettelijke regelingen van euthanasie van Nederland en België gebleken dat beide landen een verschillend systeem hanteren. De wetgever heeft in Nederland gekozen de mogelijkheid om euthanasie te verzoeken te onderwerpen aan de leeftijd van betrokkene en heeft de lijn van de WGBO gekozen in het maken van leeftijdscategorieën. In België daarentegen is ervoor gekozen euthanasie niet te onderwerpen aan een leeftijdgrens, waardoor euthanasie is opengesteld voor meerderjarigen en alle minderjarigen die oordeelsbekwaam zijn. Ondanks de wetswijziging in België kan worden betwijfeld of de wet anders zal uitpakken dan de Wtl in Nederland al sinds de totstandkoming doet. Het criterium van oordeelsbekwaamheid zal tot gevolg hebben dat de wet in de praktijk slechts uitbreidt naar minderjarige kinderen vanaf de leeftijd van ongeveer twaalf jaar. De uitbreiding naar minderjarigen lijkt daarmee niet verdergaand dan het Nederlandse toepassingsbereik. Toch is het met een systeem van onderscheid op basis van oordeelsbekwaamheid mogelijk dat een minderjarige jonger dan twaalf jaar een legitiem verzoek om euthanasie doet, terwijl dit in Nederland naar het huidige systeem op basis van leeftijdsgrenzen altijd uitgesloten blijft. Het is onredelijk een tien- of elfjarige patiënt te moeten mededelen dat zij buiten de wet vallen wegens hun leeftijd, terwijl verder aan alle overige criteria zou zijn voldaan om tot euthanasie over te kunnen gaan. Op lijden staat immers geen leeftijd en het is naar mijn mening onmenselijk het moment van overlijden voor deze ernstig zieke kinderen waarvoor geen verbeteringsperspectief bestaat aan het lot over te laten.

De wens tot een wetswijziging afkomstig van kinderartsen kan daarom niet worden genegeerd. Zij zijn immers degenen die tijdens hun loopbaan tegen problemen van de Wtl aanlopen bij de uitvoering ervan. Het gaat niet om mankementen, de wet werkt immers goed, maar om een vacuüm: de

mogelijkheid tot actieve levensbeëindiging bij minderjarigen tussen de één en twaalf jaar oud. Een controversieel onderwerp waaromtrent veel discussie bestaat, maar waarover ik van mening ben dat een uitbreiding naar alle minderjarigen toch wenselijk is.

5.2. Aanbevelingen

De toekomst zal leren of in Nederland de Wtl zal worden aangepast. Er zijn (grofweg) drie opties te bedenken, namelijk:

1. Er zal geen wetswijziging komen, de Wtl blijft zoals hij is;

2. De leeftijdsgrenzen van de Wtl worden geschrapt, zoals in België is gebeurd;

3. Het vacuüm van de wet voor minderjarigen in de leeftijd één tot twaalf jaar wordt opgevuld. Aangezien vooralsnog geen beslissing is genomen over het al dan niet aanpassen van de Wtl en dus nog geen wetsontwerpen of andere constructies zijn uitgebracht, overhandig ik mijn persoonlijke aanbeveling ten aanzien van een eventuele wetswijziging. Zoals eerder vermeld ben ik van mening dat een verandering wenselijk is. Na verdieping in de Belgische Euthanasiewet ben ik echter van mening dat het schrappen van de leeftijdsgrenzen niet de aangewezen methode is, omdat dit mijns inziens het risico bevat tot willekeur te leiden of verschillen in opvattingen over oordeelsbekwaamheid. België had bij zijn wetswijziging op zijn minst een systeem moeten ontwikkelen ter beoordeling van de oordeelsbekwaamheid. Om die reden beveel ik het volgende aan:

Aanbeveling I: jonge kinderen die door de gehanteerde leeftijdsgrenzen (net) buiten het toepassingsbereik van de Wtl vallen

Mijn voorstel zou zijn om de huidige leeftijdsgrenzen in de Wtl te hanteren. Uit de evaluatie van de Wtl blijkt namelijk dat de wet goed functioneert, waardoor het mij niet verstandig lijkt deze aan te passen. De leeftijdsgrenzen bieden rechtszekerheid, een beginsel dat naar mijn mening altijd dient te worden nagestreefd. Mijns inziens zou het beter zijn in de Wtl een uitzonderingsclausule op te nemen, in de vorm van een extra lid bij artikel 2, waarin de mogelijkheid wordt geboden af te wijken van dit artikel indien de behandelend arts van een minderjarige patiënt jonger dan twaalf jaar van mening is dat er sprake is van een gevorderde wilsbekwaamheid van zijn patiënt. In dat geval kan aan de hand van een instrument ter beoordeling van de wilsbekwaamheid bij kinderen worden getoetst of in het individuele geval inderdaad sprake is van wilsbekwaamheid bij de minderjarige patiënt jonger dan twaalf jaar. Er moet worden gedacht aan een instrument als momenteel in ontwikkeling is bij het AMC. Indien een instrument is ontwikkeld, moet deze landelijk worden toegepast en daarvoor zijn goedgekeurd door de overheid en het OM en eventueel bestempeld als richtlijn of protocol zodat zorgvuldigheidseisen zijn gewaarborgd. De behandelend arts en een tweede persoon – in de vorm van het behandelend team of een (kinder- en jeugd)psycholoog – zullen het instrument gebruiken om te beoordelen of sprake is van een wilsbekwame minderjarige jonger dan twaalf jaar. Indien tot de

conclusie wordt gekomen dat de betrokkene wilsbekwaam is, geldt voor hem dezelfde procedure als van toepassing is op minderjarige patiënten in de leeftijd van twaalf tot en met vijftien jaar. De betrokkene is immers wilsbekwaam en kan dus onder het toepassingsbereik van de Wtl worden geplaatst. Toetsing van de zorgvuldigheidseisen kan om die reden dan ook door de RTE’s plaatsvinden. Indien geconcludeerd wordt dat de patiënt niet wilsbekwaam is, kan geen gebruik worden gemaakt van de uitzondering en zal geen rechtsgeldig verzoek tot euthanasie kunnen worden gedaan of worden ingewilligd.

Aanbeveling II: heel jonge kinderen die (net) buiten het Groningen Protocol vallen of nog te jong zijn om wilsbekwaam te kunnen zijn, en kinderen die nooit wilsbekwaam zullen worden (wegens hun aandoening)

Voor die patiënten waarbij geen sprake is van ‘vroegtijdige’ wilsbekwaamheid zal een ander systeem van toepassing zijn. Patiënten die wilsonbekwaam zijn, kunnen immers nooit onder het toepassingsbereik van de Wtl vallen. Hier zal dan altijd sprake zijn van levensbeëindiging zonder verzoek.

Het gaat in dit geval om wilsonbekwame patiënten die zo jong zijn dat er nog geen sprake van wilsbekwaamheid kan zijn, bijvoorbeeld een kind van vijf jaar oud, of minderjarige patiënten die nooit wilsbekwaam zullen worden vanwege de progressieve ziekte waaraan zij lijden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een ernstig lijdende patiënt die lijdt aan een progressieve stofwisselingsziekte. Deze, maar ook andere ziektes hebben tot gevolg dat het kind in de loop van zijn leven alle vermogens die hij heeft, verliest en uiteindelijk zal overlijden. Het gaat weliswaar om zeldzame aandoeningen, maar ze komen desondanks in de praktijk wel voor. Het gaat om kinderen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden, maar waarvoor geen andere manier bestaat het lijden weg te nemen en levensbeëindiging een optie zou moeten zijn. Voor hen zal een systeem moeten worden ontwikkeld dat actieve levensbeëindiging bij de minderjarige patiënt mogelijk maakt indien de ouders dat wensen.

Bij deze gevallen zou getoetst kunnen worden aan dezelfde voorwaarden die gelden voor actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen en als in het Groningen Protocol staan vermeld. Pasgeborenen kunnen immers ook niet om actieve levensbeëindiging verzoeken en bij hen is het verzoek ook afkomstig van de ouders. Dit systeem lost zo ook het probleem op dat bestaat voor kinderen (net) ouder dan één jaar en dus buiten het toepassingsbereik van het Groningen Protocol vallen. Toetsing zal plaatsvinden door de CDC. Het toepassingsbereik van het Groningen Protocol beslaat dan alle wilsonbekwame minderjarigen tot twaalf jaar.

Het is een moeilijke beslissing om ouders van wilsonbekwame kinderen, die niet (goed) in staat zijn te oordelen over hun eigen toekomst of hun eigen behandeling, in de gelegenheid te stellen die rol voor hen in te vullen. Je kunt je afvragen of van buitenaf wel te beoordelen is of iemand echt lijdt, en of er

niet sprake is van een mentale en emotionele uitputting bij de ouders. Toch ben ik van mening dat ervan uit moet worden gegaan dat ouders het beste met hun kind voorhebben en zij niet zomaar tot het besluit zullen komen om actieve levensbeëindiging te vragen. Juist zij hebben onafgebroken te maken met een ziek kind en zien het kind hieraan lijden of zelfs aan onderdoor gaan, waardoor zij zeker tot een moment kunnen komen waarop zij besluiten dat hun kind verder laten doorleven mensonwaardig is.

Literatuurlijst

Wet- en regelgeving

Nederland

Burgerlijk Wetboek Boek 1 Burgerlijk Wetboek Boek 7 Wet op de lijkbezorging

Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding Wetboek van Strafrecht

Besluit van 19 november 1997, Stb. 1997, 550. Besluit van 11 mei 1998, Stb. 1998, 280.

Regeling van de Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 mei 1998,

Stcrt. 1998, 698972/98/6.

Regeling van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 februari 2007, Stcrt. 2007, 5471313/07.

België

(Belgisch) Burgerlijk Wetboek Strafwetboek

Wet betreffende de euthanasie

Wet betreffende de rechten van de patiënt

Kamerstukken Nederland Kamerstukken II 1991/92, 21561, 11. Kamerstukken II 1997/98, 26000, 3 (MvT). Kamerstukken II 1997/98, 26024, 10. Kamerstukken II 1998/99, 26691, 1-2. Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3 (MvT). Kamerstukken II 1999/00, 26691, 5. Kamerstukken II 2012/13, 31036, 7. Kamerstukken II 2013/14, 33750-XVI, 10. Kamerstukken II 2013/14, 32647, 25. Aanhangsel Handelingen II 2013/14, 2813.

België159

Belgische Senaat 1999/00, 2-244/1 (Wetsvoorstel betreffende de euthanasie). Belgische Senaat 2000/01, 2-244/3, 2 (amendement 6).

Belgische Senaat 2000/01, 2-244/8, 6 (amendement 115). Belgische Senaat 2000/01, 2-244/22.

Belgische Senaat 2000/01, 2-244/24.

Belgische Senaat 2001/02, 2-1250/3 (Wetsvoorstel betreffende de rechten van de patiënt). Belgische Senaat (BZ) 2003, 3-220/1.

Belgische Senaat 2012/13, 5-1919/1 (Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 28 mei 2002

betreffende de euthanasie).

Belgische Senaat 2013/14, 5-2170/4.

Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers 2001/02, 1488/009.

Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers 2001/02, 1642/001 (Wetsontwerp betreffende de

rechten van de patiënt).

Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers 2013/14, 3245/004 (Wetsontwerp tot wijziging van de

wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken).

Federaal Regeerakkoord van 7 juli 1999, ‘De brug naar de eenentwintigste eeuw’.

Jurisprudentie

Rb. Leeuwarden 21 februari 1973, NJ 1973/183 (Postma/Van Boven). Rb. Rotterdam 1 december 1981, NJ 1982/63 (Wertheim).

HR 27 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8615 (Schoonheim). HR 21 oktober 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9531.

HR 23 juni 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9906.

HR 21 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2122 (Chabot). HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1493.

Literatuur

Bussche e.a. 2012

F. Bussche, Een goede dood. 2002-2012: tien jaar ‘controversiële’ euthanasiewet?, Brussel: Uitgeverij VUBPRESS 2012.

Cornelis 2010

G.C. Cornelis, Een zijden draadje. Kinderen, jongeren en beslissingen rond het levenseinde, Brussel: Uitgeverij VUBPRESS 2010.

Duijst 2009

W.L.J.M. Duijst, Gezondheidsstrafrecht, Deventer: Kluwer 2009.

Leenen, Gevers & Legemaate 2011

H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I Rechten van

mensen in de gezondheidszorg, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2011.

Legemaate 2006

J. Legemaate, Medisch handelen rond het levenseinde, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2006.

MELC Consortium 2011

MELC Consortium, Palliatieve zorg en euthanasie in België. Evaluatie van de praktijk en de wetten, Brussel: Uitgeverij ASP 2011.

Menten & Van Orshoven 2004

J. Menten & A. Van Orshoven, Palliatieve zorg, stervensbegeleiding, rouwbegeleiding, Leuven: Uitgeverij Acco 2004.

Nys 2003

H. Nys, Nieuwe wetgeving inzake euthanasie, Mechelen: Kluwer 2003.

Nys 2005

H. Nys, Geneeskunde: Recht en medisch handelen, Mechelen: Wolters Kluwer België 2005.

Weyers 2004

H. Weyers, Euthanasie. Het proces van rechtsverandering, Amsterdam: Amsterdam University Press 2004.

Witmer & De Roode 2004

J.M. Witmer & R.P. de Roode, Van wet naar praktijk. Implementatie van de WGBO. Deel 2

Informatie en toestemming, Utrecht: KNMG 2004.

Artikelen

M. Adams & G. Geudens, ‘De regulering van euthanasie in België. Principiële beschouwingen naar aanleiding van een aantal recente wetsvoorstellen’, Rechtskundig Weekblad 2000/24, p. 793-817.

E.S.J.M. de Bont & A.A.E. Verhagen, ‘Ethische dilemma’s als medisch handelen zinloos is.

Beslissingen rond het levenseinde in de praktijk’, Kinderarts en samenleving 2014/3, afl. 2, p. 14-16. P.L.P. Brand, ‘Kinderen hebben recht op een waardig levenseinde’, Kinderarts en samenleving 2014/3, afl. 2, p. 12-13.

I. Hein, ‘Jonge kinderen kunnen ook wilsbekwaam zijn’, Kinderarts en samenleving 2014/3, afl. 2, p. 18-19.

H. Jochemsen, ‘Het KNMG-standpunt “De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde”’, Pro Vita

Humana 2011/18, afl. 3/4, p. 89.

C. Kelk, ‘De praktijk van de euthanasie. Het einde van het rijpingsproces?’, Nederlands Juristenblad 1997/72, afl. 3, p. 101-108.

J. Legemaate, ‘Vergelijkbaar maar niet hetzelfde’, Medisch Contact 2002/50, Medischcontact.artsennet.nl (zoek op vergelijkbaar maar niet hetzelfde).

S. Paauw, ‘Regeling late zwangerschapsafbreking aangepast’, Medisch Contact 2014, afl. 29/30. P.J.J. Sauer & A.A.E. Verhagen, ‘The Groningen Protocol – Euthanasia in Severely Ill Newborns’, N

Engl J Med 2005, afl. 352, p. 959-962, DOI: 10.1056/NEJMp058026.

C. Spreeuwenberg, ‘Euthanasie: ‘in belang’ naast ‘op verzoek’’, Medisch Contact 1991/46, afl. 37, p. 1067.

B. Vanderhaegen, ‘De onbedoelde pijnlijke bijwerkingen van de Belgische wet betreffende de euthanasie. Twee voorstellen om het tij te keren’, Ethische Perspectieven 2008/18, afl. 1, p. 101-109, DOI: 10.2143/EPN.18.1.2028886.

L.M. Veny & P. Goes, ‘Een wereldprimeur: de uitbreiding van de Euthanasiewet naar niet-ontvoogde minderjarigen’, Rechtskundig Weekblad 2014, afl. 5, p. 163-172.

Elektronische bronnen

‘Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde. De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in de praktijk’, KNMG 2002, Knmg.artsennet.nl (zoek op Euthanasie zorgvuldig van

begin tot einde).

A. Vandekerckhove, ‘Advies ‘Euthanasie en minderjarigen’’, Kinderrechtencommissariaat 2002, Kinderrechtencommissariaat.be.

B. Schampers, ‘Belgische euthanasiewet ‘door parlement gejaagd’’, Trouw 16 mei 2002, Trouw.nl (zoek op Belgische euthanasiewet).

Nationale Raad, ‘Advies betreffende palliatieve zorg, euthanasie en andere beslissingen omtrent het levenseinde’, Orde der Geneesheren 2003, Ordomedic.be.

‘Standpunt Federatiebestuur KNMG inzake euthanasie 2003’, KNMG 2003, Knmg.artsennet.nl. ‘Zorgvuldigheidseisen rond actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen met een ernstige aandoening. Het Gronings protocol’, NVK 2005, geactualiseerd op 3 november 2014, Nvk.nl, p. 6.

‘Gronings protocol nu landelijk’, Medisch Contact 2005, Medischcontact.artsennet.nl.

‘Handreiking voor de beoordeling van wilsbekwaamheid (voor de hulpverlener)’, Rijksoverheid 2007, Rijksoverheid.nl.

Onwuteaka-Philipsen e.a., ‘Evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’, Den Haag: ZonMw 2007, Zonmw.nl.

Van der Heide e.a., ‘Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’, Den Haag: ZonMw 2012, Zonmw.nl.

E. de Diesbach e.a., ‘Euthanasie in België: 10 jaar toepassing van de wet van 28 mei 2002’, Europees

Instituut voor Bio-ethiek 2012, Ieb-eib.org.

H. Nys, ‘Wilsbekwaamheid is belangrijker dan leeftijd bij euthanasie’, De Tijd 28 november 2012, Tijd.be (zoek op wilsbekwaamheid euthanasie).

J.H. Hubben e.a., ‘Gecombineerd Jaarverslag van de Commissie Late Zwangerschapsafbreking en Levensbeëindiging bij Pasgeborenen over de jaren 2011 en 2012’, Centrale deskundigencommissie

late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen 2013, Lzalp.nl (zoek op jaarverslag).

Van de Vathorst e.a., ‘Evaluatie Regeling centrale deskundigencommissie late

zwangerschapsafbreking in een categorie-2 geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen’, Den Haag: ZonMw 2013, Zonmw.nl.

‘Standpunt Medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen’, KNMG 2013, Knmg.artsennet.nl.

Werkgroep Metaforum KU Leuven, ‘Visietekst ‘Euthanasie en menselijke kwetsbaarheid’’,

Metaforum KU Leuven 2013, Kuleuven.be/metaforum.

‘Advies. Levensbeëindiging en euthanasie van minderjarigen’, Kinderrechtencommissariaat 2012- 2013/4, Kinderrechten.be.

E.I. Schippers, ‘Beantwoording Kamervragen over euthanasie bij kinderen’, Rijksoverheid 16 januari 2014, Rijksoverheid.nl.

E.I. Schippers, ‘Beantwoording Kamervragen over euthanasie bij kinderen’, Rijksoverheid 28 augustus 2014, Rijksoverheid.nl.

E.I. Schippers, ‘Stand van zaken brief over euthanasie’, Rijksoverheid 11 april 2014, Rijksoverheid.nl. E. van Steenbergen, ‘Ook een kind kan wilsbekwaam zijn’, NRC 21 juli 2014, Nrcreader.nl (zoek op

kind wilsbekwaam).

W. De Bondt e.a., ‘Zesde verslag aan de wetgevende kamers (2012-2013)’, Federale Controle- en

Evaluatiecommissie euthanasie 2014, Health.belgium.be/euthanasie.

‘Standpunt kinderrechtencoalitie euthanasie en minderjarigen 2013’, Kinderrechtencoalitie

Vlaanderen 2012, Kinderrechtencoalitie.be (laatst bijgewerkt op 13 februari 2014).

‘Euthanasie en de wet’, Rijksoverheid, Rijksoverheid.nl (zoek op euthanasie).

‘Kan mijn praktijkgenoot consulent (2e arts) zijn bij een euthanasie-aanvraag?’, KNMG,

Knmg.artsennet.nl (zoek op praktijkgenoot consulent).

‘Wat kunt u van SCEN verwachten?’, KNMG, Knmg.artsennet.nl (zoek op SCEN).

Overig

Bijlage I

Zorgvuldigheidseisen bij levensbeëindiging pasgeborene

De arts heeft ingeval van levensbeëindiging bij een pasgeborene zorgvuldig gehandeld, indien:

a. er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van het kind naar heersend medisch inzicht, hetgeen onder andere betekent dat de beslissing tot abstineren gerechtvaardigd moet zijn, d.w.z. dat naar medisch wetenschappelijke inzichten vaststaat dat medisch ingrijpen zinloos is en naar heersend medische inzicht geen twijfel bestaat over de diagnose en de daarop gebaseerde prognose;

b. de ouders hebben ingestemd met de levensbeëindiging;

c. de arts de ouders volledig op de hoogte heeft gesteld van de diagnose en de daarop gebaseerde prognose; dit houdt onder andere in dat de arts met de ouders tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin het kind zich bevond geen redelijke andere oplossing was; d. de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd die het kind heeft gezien

en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen; in de plaats van het oordeel van één andere onafhankelijke arts kan worden gesteld het oordeel van een behandelteam;

e. de levensbeëindiging medisch zorgvuldig is uitgevoerd.

De zorgvuldigheidseisen die in 2004 in het Groningen protocol werden genoemd beschrijven meer stapsgewijs de uitwerking van de bovengenoemde zorgvuldigheidscriteria:

1. Er moet vastgelegd worden wie de eerstverantwoordelijke behandelend arts is.

2. De behandelend arts moet alle diagnostiek verrichten welke kan bijdragen tot het stellen van de diagnose en het maken van de prognose.

3. De diagnose en de prognose moeten niet alleen gebaseerd zijn op de ervaring en kennis van de arts maar mede op gegevens uit de literatuur.

4. De arts moet zijn mening over de prognose betreffende de (latere) gezondheidstoestand primair baseren op de bestaande afwijkingen bij de pasgeborene.

5. De aard en de ernst van de aandoening van de pasgeborene, de aard en de ernst van de te voorziene handicaps alsmede de levensverwachting bij het instellen of continueren van een behandeling moeten door de behandelend arts zo zorgvuldig mogelijk worden omschreven. 6. De diagnose en de prognose moeten door de behandelend arts binnen het team, waaronder de

verpleegkundigen, besproken worden. Binnen het team dient consensus te bestaan over diagnose en prognose.

7. De behandelend arts moet ruim aandacht aan de begeleiding van de ouders geven, en moet ervoor zorgen dat zij vanaf het begin goed en volledig worden ingelicht over het ziektebeeld/beloop van hun kind.

8. Beide ouders moeten instemmen met de levensbeëindiging. Hun instemming moet goed in de medische status worden gedocumenteerd.

9. Heeft de arts principiële bezwaren tegen levensbeëindigend handelen, dan dient hij duidelijkheid te geven inzake zijn standpunt en patiëntje te verwijzen naar een collega die wel bereid is levensbeëindigend handelen toe te passen.

10. Levensbeëindigend handelen dient zorgvuldig en op een medisch-technisch verantwoorde wijze door de behandelend arts persoonlijk te worden uitgevoerd. De zorg voor patiëntje berust bij de behandelend arts. Hij/zij dient in de nabijheid van patiëntje te blijven tot en met het moment dat de dood ingetreden is.

11. Er dient geen verklaring van natuurlijke dood te worden afgegeven.

12. Het accepteren van levensbeëindigend handelen als mogelijkheid mag nooit leiden tot het achterwege laten van vereiste hulp en zorg voor patiëntje tot en met het moment van overlijden.

Bij de procedures na late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen worden de volgende stappen doorlopen:

1. De behandelende arts die de late zwangerschap heeft afgebroken of de levensbeëindiging bij de pasgeborene heeft uitgevoerd maakt geen verklaring van overlijden op, maar meldt de zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging aan de gemeentelijke lijkschouwer door het invullen van een meldingsformulier.

2. De gemeentelijke lijkschouwer verricht de lijkschouw, verzamelt de benodigde gegevens en neemt contact op met de officier van justitie. Als er geen onregelmatigheden zijn geeft de officier van justitie toestemming tot cremeren of begraven.

Vervolgens stuurt de lijkschouwer de verzamelde stukken door naar het secretariaat van de