• No results found

Te jong voor een waardig levenseinde? : een onderzoek naar de Nederlandse en Belgische euthanasiewetgeving inzake de rechtspositie van minderjarigen ten aanzien van euthanasie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Te jong voor een waardig levenseinde? : een onderzoek naar de Nederlandse en Belgische euthanasiewetgeving inzake de rechtspositie van minderjarigen ten aanzien van euthanasie"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TE JONG VOOR EEN WAARDIG LEVENSEINDE

?

Een onderzoek naar de Nederlandse en Belgische euthanasiewetgeving inzake

de rechtspositie van minderjarigen ten aanzien van euthanasie.

U

NIVERSITEIT VAN

A

MSTERDAM

M.G.

DE

P

OORTER

A

PRIL

2015

(2)

Een onderzoek naar de Nederlandse en Belgische euthanasiewetgeving inzake de rechtspositie van minderjarigen ten aanzien van euthanasie.

Naam: M.G. (Maaike) de Poorter Studie: Master Gezondheidsrecht

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: mr. dr. W.I. Koelewijn Tweede lezer: prof. dr. J. Legemaate Datum: 7 april 2015

(3)

Inhoudsopgave

Verklaring van afkortingen 3

1. Inleiding 4

1.1. Introductie 4

1.2. Doel en onderzoeksvraag 5

1.3. Leeswijzer 5

1.4. Methoden van onderzoek 5

2. Regelgeving omtrent euthanasie in Nederland 6

2.1. Inleiding 6

2.2. Het verbod 6

2.3. Het wettelijk kader van euthanasie en zijn totstandkoming 7

2.3.1. Een grote rol voor de rechtelijke macht 7

2.3.2. Totstandkoming van een wet 7

2.4. Zorgvuldigheidseisen 9

2.5. Minderjarigen 11

2.5.1. Uitgangspunt 11

2.5.2. Minderjarigen en euthanasie 12

2.6. Tussenconclusie 16

3. Regelgeving omtrent euthanasie in België 17

3.1. Inleiding 17

3.2. Het verbod 17

3.3. Totstandkoming van een euthanasiewet 18

3.4. Zorgvuldigheidseisen 19

3.5. Minderjarigen 21

3.5.1. De situatie voorheen 21

3.5.2. De aanloop tot een wetswijziging 23

(4)

3.6. Tussenconclusie 26

4. Discussies en knelpunten omtrent euthanasie bij minderjarigen 27

4.1. Inleiding 27

4.2. Discussie over een eventuele wetswijziging in Nederland 27

4.2.1. Wetswijziging noodzakelijk? 27

4.2.2. Standpunt kabinet 30

4.3. Onderscheid op basis van leeftijd vs. op mate van bekwaamheid 32

4.4. Tussenconclusie 34 5. Conclusie en aanbevelingen 35 5.1. Conclusie 35 5.2. Aanbevelingen 36 Literatuurlijst 39 Bijlage I 45 Bijlage II 48 Bijlage III 51

(5)

Verklaring van afkortingen

AMC Academisch Medisch Centrum (te Amsterdam)

BW Burgerlijk Wetboek

CDC Centrale deskundigencommissie

FCEC Federale Controle- en Evaluatiecommissie IGZ Inspectie voor de Gezondheidszorg

KNMG Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst MvT Memorie van Toelichting

NVK Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

OM Openbaar Ministerie

RTE Regionale toetsingscommissie euthanasie VenJ Veiligheid en Justitie

VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WGBO Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst Wlb Wet op de lijkbezorging

Wtl Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding WvS Wetboek van Strafrecht

(6)

1. Inleiding

1.1. Introductie

Noa is tien jaar als zij en haar ouders te horen krijgen dat haar tumor terug is. Curatieve behandeling is niet meer mogelijk, dus het gezin bereidt zich voor op het onvermijdelijke, veel te vroege einde. Uitzaaiingen zorgen voor veel problemen: botpijn, incontinentie, convulsies. Als de pleura ook aangetast raakt loopt ze geleidelijk zo vol dat ze voor elke ademteug moet vechten. Pleurapuncties geven een paar uur verlichting, maar na een dag is ze terug bij af. Noa heeft het bewonderenswaardig lang volgehouden, maar ze kán niet meer. Wil niet meer. Na lang wikken en wegen vraagt ze, samen met haar ouders, om een waardig levenseinde. Om euthanasie, net zoals dat bij volwassenen kan. Helaas, zeggen de behandelaars, bij jou mag dat niet. Want volgens de wet kun jij dat zelf nog niet beslissen.1

Deze casus schetst een spanningsveld dat kan ontstaan tussen de wet en de medische realiteit. Het medisch handelen van hulpverleners wordt door de wet behelsd, maar soms ook begrensd. Euthanasie bij jonge kinderen is daar een goed voorbeeld van. Sinds 2002 kent Nederland een wettelijke regeling die euthanasie onder bepaalde voorwaarden toelaat, maar één daarvan is de voorwaarde dat de betrokkene twaalf jaar of ouder is. Voor jongere kinderen is euthanasie verboden.

De hulpverleners staan bij een situatie als deze binnen de grenzen van de wet machteloos. Palliatieve sedatie kan veel verlichting bieden, maar ook daar kan een moment aanbreken waarbij de sedatie tekort schiet en geen doel meer dient. Het kind zal komen te overlijden, maar zal moeten wachten totdat dat moment is aangebroken. Kinderen jonger dan twaalf jaar hebben niet de mogelijkheid de ‘regie’ van hun overlijden in eigen hand te nemen, zoals oudere kinderen en volwassen dat – weliswaar onder bepaalde voorwaarden – wel hebben.

De discussie omtrent het controversiële onderwerp euthanasie bij (jonge) kinderen is sinds de totstandkoming van de euthanasieregelgeving nooit echt weg geweest, maar een wetswijziging in België in 2014 heeft ook hier de discussie nieuw leven ingeblazen. Sinds de wetswijziging kent de Belgische euthanasiewet geen leeftijdsgrens meer. Een aantal kinderartsen in Nederland heeft de wetswijziging in België aangegrepen om ook hier de vraag op te werpen of jonge kinderen die ernstig ziek zijn en uitzichtloos en ondraaglijk lijden niet ook de mogelijkheid moeten krijgen om euthanasie te verzoeken. Een terechte vraag lijkt me, lijden kent toch immers geen leeftijd?

Deze discussie is de aanleiding geweest tot het schrijven van deze scriptie. De wens van kinderartsen tot een wetswijziging is begrijpelijk, maar de vraag die dient te worden gesteld, is of dit juridisch

1 Brand, Kinderarts en samenleving 2014/3, p. 12.

(7)

gezien ook uitvoerbaar is. De recente wetswijziging in België lijkt in theorie aantrekkelijk, maar hoe deze in de praktijk zal uitpakken, moet nog worden bezien. De Nederlandse wetgever zal ongetwijfeld een reden hebben gehad voor het stellen van een leeftijdsgrens op twaalf jaar.

1.2. Doel en onderzoeksvraag

Het doel van deze scriptie is vaststellen of het in Nederland wenselijk is het voor minderjarigen jonger dan twaalf jaar mogelijk te maken om euthanasie te verzoeken.

De onderzoeksvraag in deze scriptie luidt:

In hoeverre is het, mede gelet op voortschrijdende maatschappelijke opvattingen en wetgeving in de ons omringende landen, in het bijzonder België, wenselijk dat in Nederland euthanasie voor alle leeftijden wordt toegestaan?

1.3. Leeswijzer

In hoofdstuk 2 zal aandacht worden besteed aan de huidige Nederlandse regelgeving inzake euthanasie. Om de regelgeving te kunnen begrijpen is het van belang te achterhalen hoe deze wet tot stand is gekomen en welke keuzes hebben geleid tot hoe de wet er in Nederland uitziet. Speciale aandacht wordt besteed aan de rechtspositie die minderjarigen innemen ten aanzien van euthanasie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 met een rechtsvergelijkende blik ingegaan op de Belgische euthanasiewetgeving. Ook hier wordt aandacht besteed aan de inhoud en het systeem van de wet en zijn totstandkoming. Er wordt gekeken naar de rechtspositie die de minderjarigen in België innemen, zowel vóór als na de wetswijziging, en wat ertoe heeft geleid de leeftijdsgrens uit de wet te schrappen. In hoofdstuk 4 wordt gekeken wat een wetswijziging in Nederland zal inhouden en welke knelpunten hierbij komen kijken. De wens is er, maar de vraag is of een wetswijziging ook mogelijk is. Tegen welke (juridische) problemen zal worden aangelopen? Daarbij kan ook de vraag worden gesteld of het in de praktijk wel wenselijk is te werken met een wet zonder leeftijdsgrens. Tenslotte volgt in hoofdstuk 5 een conclusie en probeer ik na verdieping in zowel de Nederlandse als de Belgische euthanasieregelgeving een antwoord te geven op de vraag welk systeem voorkeur behoeft.

1.4. Methoden van onderzoek

Ter beantwoording van de onderzoeksvraag wordt gebruik gemaakt van verschillende methoden van onderzoek. Aan de hand van een rechtsvergelijking tussen Nederland en België wordt rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de euthanasieregels die van toepassing zijn op minderjarigen. In deze scriptie wordt tevens gebruik gemaakt van een literatuuronderzoek.

(8)

2. Regelgeving omtrent euthanasie in Nederland

2.1. Inleiding

Nederland is het eerste land ter wereld met een wettelijke voorziening in euthanasie. Aan de totstandkoming van een wettelijke regeling is een lang proces voorafgegaan. De regelgeving omtrent euthanasie zit namelijk ingewikkelder in elkaar dan een wettelijke mogelijkheid tot. In dit hoofdstuk wordt kort teruggeblikt op de totstandkoming van deze bijzondere regelgeving. Ook komt een inhoudelijke behandeling van de regelgeving aan bod en wordt er ingegaan op de positie van minderjarigen.

2.2. Het verbod

Onder euthanasie wordt zowel (actieve) levensbeëindiging op verzoek als hulp bij zelfdoding verstaan. Van actieve levensbeëindiging is sprake als een arts een dodelijk middel toedient aan een patiënt. Bij hulp bij zelfdoding verstrekt de arts het dodelijke middel aan de patiënt, maar neemt de patiënt het middel zelf in.2 In Nederland bestaat geen principieel verschil tussen beide handelingen en

is de arts gebonden aan dezelfde zorgvuldigheidscriteria. Deze zorgvuldigheidseisen zijn neergelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl). De zorgvuldigheidseisen worden nader behandeld in hoofdstuk 2.4.

Artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht (WvS) stelt het opzettelijk beëindigen van het leven van een ander op diens uitdrukkelijk verzoek strafbaar. De juridische kwalificatie is moord, het uitvoeren van euthanasie valt tevens onder deze delictsomschrijving. In artikel 294 WvS is het verlenen van hulp bij zelfdoding strafbaar gesteld. Een arts die een verzoek om euthanasie inwilligt of hulp bij zelfdoding verleent, is in beginsel strafbaar. Artikel 293 lid 2 WvS bevat echter een bijzondere strafuitsluitingsgrond: een arts kan van strafbaarheid worden uitgesloten, indien hij bij de uitvoering aan alle zorgvuldigheidseisen van artikel 2 Wtl heeft voldaan en van de euthanasie mededeling deed aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7 lid 2 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb).3 Deze constructie bestaat pas sinds de totstandkoming van de Wtl in 2001, waaraan een lang

proces is voorafgegaan.

2 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 344; ‘Euthanasie en de wet’, Rijksoverheid, Rijksoverheid.nl, laatst

geraadpleegd op 22 januari 2015.

(9)

2.3. Het wettelijk kader van euthanasie en zijn totstandkoming

2.3.1. Een grote rol voor de rechtelijke macht

Verandering van de strafrechtelijke regeling van euthanasie en hulp bij zelfdoding was al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw in de Tweede Kamer aan de orde. Een verandering werd nodig geacht, doordat euthanasie in Nederland in brede kring werd aanvaard en dit niet meer overeenkwam met het feit dat euthanasie strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht.4 Veel

initiatiefwets-voorstellen werden ingediend, maar een meerderheid in de Tweede Kamer werd nooit gevormd. Door het uitblijven van een wettelijke regeling was er een steeds grotere rol weggelegd voor de rechterlijke macht. Rechtbanken behandelden diverse zaken over levensbeëindiging op verzoek, waardoor in de jaren zeventig en tachtig jurisprudentie zorgde voor de ontwikkeling van bepaalde maatstaven waaraan de rechter in een euthanasiezaak kon toetsen.5 Hierdoor werd tevens voor artsen duidelijk aan

welke maatstaven zij moesten voldoen om aan een strafrechtelijke veroordeling te ontkomen.

In 1984 behandelde de Hoge Raad zijn eerste euthanasiezaak, het zogenaamde Schoonheim-arrest.6

Een belangrijk arrest, aangezien de Hoge Raad bepaalde dat euthanasie in sommige gevallen niet strafwaardig is.7 De Hoge Raad accepteerde een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand ex

artikel 40 WvS.8 Het inwilligen van het verzoek om levensbeëindiging werd dan gerechtvaardigd door een conflict van plichten: het leven van de patiënt beschermen tegenover het lijden van de patiënt verlichten.9 Door het uitblijven van een wettelijke regeling stelde de Hoge Raad in 1987 definitieve zorgvuldigheidseisen vast.10 Deze maatstaven fungeerden later als leidraad bij de formulering van de

wettelijke zorgvuldigheidseisen.

2.3.2. Totstandkoming van een wet

Het beroep op overmacht leidde tot een oneigenlijk gebruik van dat artikel.11 Artikel 40 WvS is namelijk bedoeld voor uitzonderlijke noodgevallen, waarbij iemand met een onverwacht conflict van plichten wordt geconfronteerd.12 Aangezien euthanasie een ‘gangbare praktijk’ werd, is herhaaldelijk bezwaar gemaakt tegen het gebruik van artikel 40 WvS ter legitimatie van euthanasie.13 Daarnaast

waren artsen van mening dat het bestaande wettelijk euthanasieverbod ertoe leidde dat zij zich minder

4 Kamerstukken II 1997/98, 26000, 3, p. 2 (MvT).

5 Rb. Leeuwarden 21 februari 1973, NJ 1973/183 (Postma/Van Boven); Rb. Rotterdam 1 december 1981, NJ

1982/63 (Wertheim).

6 HR 27 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8615 (Schoonheim). 7 Ibid., r.o. 8.4.4.

8 Duijst 2009, p. 88-89.

9 Jochemsen, Pro Vita Humana 2011/18, p. 89.

10 HR 23 juni 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9906, r.o. 2.2 sub I onder c. 11 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 346.

12 Kamerstukken II 1997/98, 26000, 3, p. 3; Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 346-347. 13 Kamerstukken II 1997/98, 26000, 3, p. 3.

(10)

konden verenigen met de algemene acceptatie van euthanasie nu zij bij het uitvoeren ervan automatisch in een strafrechtelijke positie terechtkwamen, met een lage meldingsbereidheid tot gevolg.14

Bij de kabinetsformatie in 1998 werd de wens tot het wettelijk vastleggen van euthanasie verankerd in het regeerakkoord.15 Het kabinet nam het standpunt in dat niet de jurisprudentie, maar de wet de ‘ruimte’ tot euthanasie en de rol van de arts moest weergeven.16 Na een geschiedenis vol ingediende –

en afgewezen – initiatiefwetsvoorstellen kwam het toen zittende kabinet (Kok II) met een wetsvoorstel dat uiteindelijk zou leiden tot de definitieve wettelijke euthanasieregelgeving die wij anno nu nog hebben.17

De wetgever besloot in het Wetboek van Strafrecht een strafuitsluitingsgrond op te nemen die bepaalt dat een arts niet strafbaar is wanneer hij aan bepaalde zorgvuldigheidseisen én de meldingsplicht heeft voldaan.18 De zorgvuldigheidseisen werden in een afzonderlijke wet neergelegd, op grond van het feit

dat deze zorgvuldigheidscriteria specifieke gezondheidsrechtelijke onderwerpen omvatten en daardoor niet thuishoren in het Wetboek van Strafrecht dat in beginsel slechts verbodsbepalingen bevat.19 De zorgvuldigheidscriteria bieden artsen en tegelijkertijd ook patiënten rechtszekerheid. Het vastleggen van een wettelijk kader omtrent levensbeëindigend handelen biedt immers houvast: niet alleen op het handelen an sich, maar ook op de handhaving en sanctionering. Rechtszekerheid draagt daarnaast bij aan de meldingsbereidheid van artsen, dat weer leidt tot een toename in de toetsbaarheid van meldingen. Voorstel was dat een arts zich slechts op de bijzondere strafuitsluitingsgrond kan beroepen nadat hij melding heeft gedaan bij de gemeentelijke lijkschouwer van zijn handelen en daarbij een gemotiveerd verslag overlegt betreffende de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen.20 Op deze

manier kon worden verzekerd dat dit handelen in alle gevallen aan toetsing achteraf is onderworpen.21 Het kabinet besloot echter de toetsing achteraf in eerste instantie, voordat het Openbaar Ministerie (OM) beslist over al dan niet vervolgen, op te dragen aan regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s).22 In de Wlb werd een wijziging aangebracht die ertoe strekt dat alle gemelde gevallen van

levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, na melding aan de gemeentelijke lijkschouwer, ter toetsing worden doorgezonden aan een van de RTE’s.23 De RTE’s kregen bij wet de taak te

14 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 347. 15 Kamerstukken II 1997/98, 26024, 10. 16 Ibid., p. 47. 17 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 1-2. 18 Kamerstukken II 1997/98, 26024, 10, p. 47. 19 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 2 (MvT). 20 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 2 (MvT). 21 Ibid.

22 Zie de regeling van de Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 mei 1998,

Stcrt. 1998, 698972/98/6.

(11)

beoordelen of de arts zorgvuldig heeft gehandeld, waarna zij hun oordeel ten gehore brengen aan het OM.24 Door deze toetsing achteraf kan naast de zorgvuldigheid van de levensbeëindiging op verzoek

tevens de kwaliteit en de werkzaamheid van de wet worden vastgesteld.25 Ook wordt zo transparantie in de praktijk en maatschappelijke controle vergroot. Bijna twintig jaar na het eerste initiatiefwets-voorstel (1984) was de wettelijke euthanasieregelgeving in Nederland een feit.

2.4. Zorgvuldigheidseisen

Euthanasie en hulp bij zelfdoding zijn strafbaar, maar de strafbaarheid vervalt indien de arts aan alle zorgvuldigheidseisen van artikel 2 Wtl én aan de meldingsplicht van artikel 7 Wlb heeft voldaan. Het uitvoeren van de euthanasie of verlenen van hulp bij zelfdoding is een voorbehouden handeling die slechts door een arts kan worden uitgevoerd.26 De zorgvuldigheidseisen waaraan achteraf wordt getoetst zijn cumulatief en houden in dat de arts:

a. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt;

b. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt;

c. de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten;

d. met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was;

e. ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen; f. de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.

Volgens de wetgever is de essentie van een gerechtvaardigde levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding het uitdrukkelijk verzoek daartoe van de patiënt.27 Een verzoek hoeft niet schriftelijk te zijn vastgelegd, de wet stelt geen vormvereiste.28

Vrijwillig en weloverwogen verzoek

Een verzoek om euthanasie is vrijwillig geuit wanneer de patiënt in staat was zijn wil volledig vrij te bepalen en het verzoek niet is ingegeven door druk van derden.29 De arts moet de overtuiging hebben

24 Besluit van 19 november 1997, Stb. 1997, 550; Besluit van 11 mei 1998, Stb. 1998, 280. 25 Kamerstukken II 2012/13, 31036, 7, p. 3.

26 De wetgever spreekt zowel in het WvS als in de Wtl specifiek over ‘arts’ en niet over ‘hulpverlener’. 27 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 8.

28 Ibid.

(12)

gekregen dat de patiënt wilsbekwaam was op de momenten dat hij het verzoek heeft geuit.30 Wilsbekwaamheid houdt in dat de patiënt in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Een patiënt kan slechts een weloverwogen verzoek doen indien hij een goed beeld heeft van zijn ziekte, zijn medische situatie, de prognoses en eventuele alternatieve behandelmogelijkheden.31 De

arts is verantwoordelijk voor het volledig informeren van de patiënt over al deze gegevens.

Uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Er is sprake van uitzichtloos lijden als naar heersend medisch inzicht objectief kan worden beoordeeld dat het behandel- en zorgperspectief van de patiënt niet meer verbetert en er slechts verdergaande verslechtering in het vooruitzicht ligt.32 Het is voor de arts lastig te beoordelen of sprake is van ondraaglijk lijden. Lijden omvat veel meer dan pijn en kan ook psychisch zijn of zelfs een toekomstig vooruitzicht.33 Bij het beoordelen van het lijden van de patiënt steunt de arts enerzijds op de medische diagnose en prognose en anderzijds op de beleving van het (actuele) lijden door de patiënt zelf.34

Geen redelijke andere oplossing

Aan het criterium van het uitzichtloos lijden ligt al gedeeltelijk ten grondslag dat voor de patiënt geen reële behandelingsopties meer bestaan. Er is sprake van een reële behandelingsoptie als die naar medisch inzicht uitzicht geeft op het verbeteren van de situatie van de patiënt, binnen een afzienbare termijn en met een redelijke verhouding tussen het resultaat en de belasting voor de patiënt.35 Het

betekent niet dat de patiënt iedere bestaande mogelijkheid moet benutten.36 Volgens artikel 7:450 BW staat het iedere patiënt vrij elke behandeling te weigeren. De Hoge Raad heeft hierover tevens bepaald: “indien een patiënt verdere behandeling of verzorging weigert, doch overigens verkeert in

een situatie van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, dan staat de afwijzing in volle vrijheid door de patiënt van die behandeling of verzorging niet aan inwilliging van een verzoek om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding van die patiënt in de weg”.37

30 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 349; ‘Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde. De Wet toetsing

levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in de praktijk’, KNMG 2002, Knmg.artsennet.nl, p. 8.

31 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 9; ‘Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde. De Wet toetsing

levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in de praktijk’, KNMG 2002, Knmg.artsennet.nl, p. 8.

32 ‘Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde. De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij

zelfdoding in de praktijk’, KNMG 2002, Knmg.artsennet.nl, p. 9.

33 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 350.

34 ‘Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde. De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij

zelfdoding in de praktijk’, KNMG 2002, Knmg.artsennet., p. 9.

35 ‘Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde. De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij

zelfdoding in de praktijk’, KNMG 2002, Knmg.artsennet.nl, p. 9; Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 352.

36 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 9.

(13)

Consultatie

De arts is verplicht in ieder geval één andere arts te raadplegen over het voornemen levensbeëindiging op verzoek toe te passen of hulp bij zelfdoding te verlenen.38 Bij de consultatie van een andere arts is het van groot belang dat de onafhankelijkheid en deskundigheid van de tweede arts zoveel mogelijk zijn gewaarborgd.39 De consulent zal een goed beeld moeten krijgen van de patiënt en de situatie waarin deze zich bevindt. Om die reden wordt ook vereist dat de consulent de patiënt ziet. Het rapport van de consulent is niet leidend, maar bevat een advies.

Vervolg van de procedure

Indien de arts meent aan alle zorgvuldigheidseisen te voldoen, gaat hij over tot levensbeëindigend handelen. Na het levensbeëindigend handelen is de arts verplicht aan de gemeentelijke lijkschouwer een melding te doen volgens de procedure van artikel 7 lid 2 Wlb indien hij een beroep wil doen op de strafuitsluitingsgrond. De arts doet mededeling van een niet-natuurlijke dood en voegt daarbij een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen. De gemeentelijke lijk-schouwer stuurt het verslag aan een van de vijf RTE’s.40 Oordeelt de toetsingscommissie dat de

uitvoering conform de zorgvuldigheidseisen is gegaan, dan is de zaak daarmee afgedaan. Bij niet-naleving van (één van) de zorgvuldigheidseisen wordt de zaak doorgestuurd naar het OM en de IGZ en zal een onderzoek worden gestart. Opvallend is dat in de afgelopen jaren de wet niet voor verruiming heeft gezorgd, maar de oordelen van de toetsingscommissies hier wel toe hebben geleid. Uit cijfers blijkt dat de meldingsbereidheid onder artsen groot is en het aantal meldingen per jaar stijgt.41 De zorgvuldigheidseisen worden goed nageleefd en de Wtl lijkt dus goed te werken.

2.5. Minderjarigen

2.5.1. Uitgangspunt

In artikel 1:233 BW is bepaald dat een minderjarige een persoon is die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. Over de handelingsbekwaamheid van een minderjarige is als uitgangspunt genomen het in artikel 1:234 lid 1 BW bepaalde dat een minderjarige slechts bekwaam is rechtshandelingen te verrichten indien hij handelt met toestemming van zijn wettelijke vertegen-woordiger, en voor zover de wet niet anders bepaalt. Dat laatste is het geval.

38 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 10; zie ook Rb. Rotterdam 1 december 1981, NJ 1982/63.

39 ‘Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde. De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij

zelfdoding in de praktijk’, KNMG 2002, Knmg.artsennet.nl, p. 9.

40 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 356; zie ook Euthanasiecommissie.nl.

41 Onwuteaka-Philipsen e.a., ‘Evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’, Den

Haag: ZonMw 2007, Zonmw.nl; Van der Heide e.a., ‘Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’, Den Haag: ZonMw 2012, Zonmw.nl.

(14)

In Boek 7, titel 7, afdeling 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: WGBO) is (immers) een afwijkende bepaling opgenomen voor overeenkomsten inzake geneeskundige behandeling. In artikel 7:447 lid 1 BW is bepaald dat een minderjarige patiënt die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt bekwaam is tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst ten behoeve van zichzelf. Hiermee maakt de wet dus een uitzondering op de gebruikelijke leeftijd van achttien jaar als uitgangspunt voor de handelingsbekwaamheid. Dit heeft tot gevolg dat iedereen van zestien jaar of ouder bekwaam is tot het aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst zonder dat daarvoor toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger is vereist.

2.5.2. Minderjarigen en euthanasie

Bij de totstandkoming van de euthanasieregelgeving werd ook aandacht besteed aan minderjarigen. Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) was het kabinet, overeenstemmend met de Raad van State, van mening dat behalve meerderjarigen ook minderjarigen tot een verantwoord en weloverwogen verzoek om euthanasie kunnen komen.42 Ook de Staatscommissie Euthanasie was van

mening dat een minderjarige met een goed inzicht in zijn situatie en de gevolgen niet kon worden gepasseerd.43 In het wetsvoorstel werd voorgesteld binnen de minderjarigen een onderscheid te maken

tussen minderjarigen van twaalf tot en met vijftien jaar enerzijds en zestien- en zeventienjarigen anderzijds. De wetgever heeft hierbij de systematiek van de WGBO gevolgd waar dezelfde leeftijdscategorieën worden gehanteerd. Minderjarigen jonger dan twaalf jaar kunnen geen rechtsgeldig verzoek om euthanasie doen. Wanneer de situatie zich voordoet dat een minderjarige om euthanasie verzoekt, zal de uitvoering vrijwel altijd plaatsvinden op basis van een tussen de uitvoerende arts, de minderjarige en diens ouders of voogd bereikte consensus.44

Minderjarigen in de leeftijd van zestien en zeventien

In de WGBO is bepaald dat minderjarige patiënten van zestien jaar en ouder bekwaam zijn tot het aangaan van geneeskundige behandelingen en daarvoor geen toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger is vereist.45 Dit geldt ook voor de minderjarigen in deze leeftijdscategorie die

verzoeken om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding. Wel stelt artikel 2 lid 3 Wtl de voorwaarde dat de ouder(s) of voogd desondanks wel bij de besluitvorming moeten worden betrokken. In de

42 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 3.

43 De Staatscommissie Euthanasie was in 1982 op verzoek van de Tweede Kamer ingeroepen om een advies uit

te brengen over een passend wetsvoorstel in de toen al vele jaren lopende discussie over het legaliseren van euthanasie. Weyers 2004, p. 225, onder verwijzing naar Staatscommissie Euthanasie, Euthanasie: Rapport van

de Staatscommissie Euthanasie (advies, deel I), Den Haag: Staatsdrukkerij 1985.

44 ‘Richtlijn Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde’, KNMG 2002, Knmg.artsennet.nl, p. 13; ‘Standpunt

Federatiebestuur KNMG inzake euthanasie 2003’, KNMG 2003, Knmg.artsennet.nl, p. 20; Legemaate 2006, p. 139; De Bont & Verhagen, Kinderarts en samenleving 2014/3, p. 15.

(15)

praktijk is in deze leeftijdscategorie echter nog nooit euthanasie uitgevoerd zonder dat de ouders achter het verzoek stonden.46

Noodzakelijk voor het kunnen doen van een verzoek om levensbeëindiging is het in voormeld artikel genoemde vereiste dat de minderjarige patiënt tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake in staat kan worden geacht. Is een patiënt van zestien jaar of ouder hier niet toe in staat, dan kan de arts toch aan het verzoek gevolg geven indien de patiënt, voordat hij in die staat geraakte, een schriftelijke verklaring inhoudende een verzoek om levensbeëindiging heeft afgelegd, aldus artikel 2 lid 2 Wtl.47 De schriftelijke wilsverklaring zal in dat geval leidend zijn voor de arts.

Minderjarigen van twaalf en ouder, doch jonger dan zestien

Uit de WGBO volgt dat minderjarigen jonger dan zestien niet bekwaam worden geacht tot het zelfstandig aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. In het geval de patiënt minderjarig is en de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien heeft bereikt, is namelijk naast de toestemming van de patiënt zelf ook de toestemming van de ouders of zijn voogd vereist.48 Ten aanzien van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding sluit de euthanasiewetgeving aan bij dit ‘dubbele toestemmingsvereiste’. Volgens artikel 2 lid 4 Wtl kan een wilsbekwame minderjarige die de leeftijd van twaalf heeft bereikt, maar die van zestien nog niet, met toestemming van de (gezaghebbende) ouder(s) of voogd een euthanasieverzoek doen. Zoals eerder genoemd zal in deze situatie een consensus moeten worden bereikt tussen de uitvoerende arts, de minderjarige patiënt en diens wettelijke vertegenwoordigers.

Maar wat nu als een consensus niet wordt bereikt? Met name de situatie dat de ouders en het kind het met elkaar oneens zijn, lijkt mij een situatie die zich zomaar zou kunnen voordoen nu het dubbele toestemmingsvereiste ouders vraagt te beslissen over de dood van hun kind en daar zelfs mee in te stemmen. Toch kan het gebeuren dat euthanasie bij de minderjarige doorgang zal vinden, ondanks dat er geen toestemming is van (een van) de ouders of voogden.49 In de lijn van de WGBO kan aan het verzoek van de minderjarige gehoor worden gegeven indien de arts de overtuiging heeft dat daarmee ernstig nadeel voor de patiënt kan worden voorkomen.50 De arts geeft in dat geval de doorslag. Uit het

‘goed hulpverlenerschap’ van artikel 7:456 lid 4 BW vloeit namelijk voort dat de hulpverlener gelegitimeerd is behandelingen te weigeren of toch uit te voeren, wanneer de vertegenwoordiger kennelijk niet optreedt in het belang van de (minderjarige) patiënt. Ook de KNMG neemt het standpunt in dat de mening van de ouders weliswaar zwaar moet wegen, maar niet altijd

46 Van der Heide e.a., ‘Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’,

Den Haag: ZonMw 2012, Zonmw.nl, p. 126.

47 Zie ook artikel 7:450 lid 3 BW. 48 Artikel 7:450 lid 2 BW.

49 Dit werd al ondersteund door de Staatscommissie Euthanasie, zie Weyers 2004, p. 225. 50 Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 3; zie ook artikel 7:450 lid 2 BW.

(16)

doorslaggevend is.51 Zijn het echter de ouders die een verzoek om levensbeëindiging indienen, dan is er feitelijk geen sprake van euthanasie nu het verzoek niet afkomstig is van de patiënt zelf. Volgens de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) komt de situatie waarin een minderjarige euthanasie wenst, maar de ouders daar niet mee instemmen, niet of exceptioneel zelden voor.52

Minderjarigen jonger dan twaalf

Minderjarigen jonger dan twaalf jaar kunnen geen rechtsgeldig verzoek tot euthanasie doen. Zij zijn wilsonbekwaam. De ondergrens ligt op twaalf jaar, omdat vanaf deze leeftijd het abstract denkvermogen meestal ontwikkeld is.53 Levensbeëindigend handelen bij minderjarigen onder de

leeftijd van twaalf jaar moet worden beschouwd als levensbeëindiging zonder verzoek.54 Dit houdt in dat dit handelen buiten het bereik van de euthanasiewetgeving valt, inclusief de daarin opgenomen meldingsprocedure en de bijzondere strafuitsluitingsgrond. Een arts heeft in een dergelijke situatie slechts de mogelijkheid terug te vallen op artikel 40 WvS door zich te beroepen op overmacht in de zin van noodtoestand, wegens een conflict van plichten.55 De gemeentelijk lijkschouwer zal een

dergelijke melding rechtstreeks doorsturen naar het OM.56 Hetzelfde geldt voor het levensbeëindigend handelen bij wilsonbekwame minderjarige patiënten van twaalf jaar of ouder.57

Actieve levensbeëindiging zonder verzoek kan voor kinderen tot één jaar toch aanvaardbaar worden geacht onder zorgvuldige uitvoering van het Groningen Protocol.58 Het Groningen Protocol is uniek in

de wereld en biedt richtlijnen en criteria voor artsen om levensbeëindiging toe te passen bij pasgeborenen met zeer ernstige (aangeboren) afwijkingen, die ondraaglijk en uitzichtloos lijden en waarbij verder behandelen medisch zinloos of zelfs kansloos is.59 In beginsel zijn late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging van pasgeborenen strafbare handelingen, maar het OM

51 Weyers 2004, p. 274.

52 Kamerstukken II 1999/00, 26691, 5, p. 68. 53 Bussche e.a. 2012, p. 31.

54 ‘Standpunt Federatiebestuur KNMG inzake euthanasie 2003’, KNMG 2003, Knmg.artsennet.nl, p. 20;

Legemaate 2006, p. 140.

55 Artikel 40 WvS; ‘Standpunt Federatiebestuur KNMG inzake euthanasie 2003’, KNMG 2003,

Knmg.artsennet.nl, p. 20.

56 ‘Richtlijn Euthanasie: Zorgvuldig van begin tot einde’, KNMG 2002, Knmg.artsennet.nl, p. 13; ‘Standpunt

Federatiebestuur KNMG inzake euthanasie 2003’, KNMG 2003, Knmg.artsennet.nl, p. 20.

57 Legemaate 2006, p. 140.

58 ‘Zorgvuldigheidseisen rond actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen met een ernstige aandoening. Het

Gronings protocol’, NVK 2005, geactualiseerd op 3 november 2014, Nvk.nl; P.J.J. Sauer & A.A.E. Verhagen, ‘The Groningen Protocol – Euthanasia in Severely Ill Newborns’, N Engl J Med 2005, afl. 352, p. 959-962, DOI: 10.1056/NEJMp058026. Het Groningen Protocol kent meerdere benamingen en wordt in de literatuur ook wel aangehaald als Gronings Protocol en Groningse Protocol.

59 Een behandeling is medisch zinloos wanneer (i) het handelen van artsen niet bijdraagt aan de instandhouding

of verbetering van de medische toestand van de patiënt en/of (ii) de daarbij te gebruiken middelen niet in redelijke verhouding staan tot het doel en/of (iii) een bepaald minimumniveau van kwaliteit van leven niet kan worden bereikt. Een behandeling is kansloos als er geen reële overlevingskans is.

(17)

kan besluiten niet tot strafrechtelijke vervolging over te gaan als voldaan is aan de voorgeschreven zorgvuldigheidseisen. Het protocol biedt artsen houvast om juridische gevolgen van een dergelijke handeling te voorkomen. De komst van het protocol was gewenst bij kinderartsen, nu een dergelijke handeling niet gedekt wordt door de euthanasieregelgeving en zij daardoor machteloos stonden. Als een behandeling medisch zinloos is, bestaat er immers geen rechtvaardiging meer te behandelen.60

Het Groningen Protocol is van toepassing op beslissingen over het levenseinde bij de categorie pasgeborenen die weliswaar zonder intensieve behandeling in leven blijven, maar niettemin een leven van ernstig en uitzichtloos lijden tegemoet gaan.61 Het gaat hierbij om pasgeborenen met zodanig

uitgebreide afwijkingen dat hierdoor enige mate van zelfstandig leven onmogelijk is en waarbij op geen enkele manier het ernstige en aanhoudende lijden kan worden opgeheven. Artsen hebben bij deze groep pasgeborenen te maken met een conflict van plichten: enerzijds de plicht het leven te behouden en anderzijds de plicht het lijden te verlichten.

Opmerking verdient dat het Groningen Protocol gaat over actieve levensbeëindiging, maar hier geen sprake is van euthanasie. Dit is evident, omdat de essentie van euthanasie het verzoek van de patiënt is. Het moge duidelijk zijn dat een pasgeborene tot één jaar nooit in staat zal zijn een zelfstandig verzoek te doen. De actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen blijft in alle gevallen een ultimum remedium.62

In 2007 is een regeling opgesteld die bepaalt dat actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen moet worden gemeld aan een centrale deskundigencommissie (CDC).63 De CDC heeft tot taak de

zorgvuldigheid van het handelen van de arts te beoordelen.64 De zorgvuldigheidseisen zijn opgenomen in bijlage I. Uit het evaluatierapport van 2013 over de regeling is echter gebleken dat de meldingsbereidheid van artsen bij deze gevallen uiterst laag is.65 In de vijf jaar na de inwerkingtreding van de regeling is slechts één melding van levensbeëindiging bij een pasgeborene gedaan, terwijl dit er sinds 2007 zeker elf hadden moeten zijn.66 Onduidelijkheid in de zorgvuldigheidseisen over wat

60 ‘Standpunt Medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen’,

KNMG 2013, Knmg.artsennet.nl.

61 ‘Zorgvuldigheidseisen rond actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen met een ernstige aandoening. Het

Gronings protocol’, NVK 2005, geactualiseerd op 3 november 2014, Nvk.nl, p. 6.

62 ‘Standpunt Medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen’,

KNMG 2013, Knmg.artsennet.nl, p. 7.

63 Regeling van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27

februari 2007, Stcrt. 2007, 5471313/07.

64 Artikel 2 jo. artikel 3 Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie

2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen.

65 Kamerstukken II 2013/14, 33750-XVI, 10; Van de Vathorst e.a., ‘Evaluatie Regeling centrale

deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie-2 geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen’, Den Haag: ZonMw 2013, Zonmw.nl, p. 13.

66 J.H. Hubben e.a., ‘Gecombineerd Jaarverslag van de Commissie Late Zwangerschapsafbreking en

(18)

onder actieve levensbeëindiging valt, zou hiervoor een oorzaak kunnen zijn.67 Actieve levens-beëindiging is namelijk juridisch anders gedefinieerd dan medisch het geval is. De angst voor een strafrechtelijke vervolging speelt bij artsen tevens nog altijd een grote rol. In 2014 is door de ministeries VWS en VenJ naar aanleiding van de wetsevaluatie aangekondigd dat de regeling zal worden aangepast om meer duidelijkheid te bieden.68

2.6. Tussenconclusie

Sinds 2002 heeft Nederland een wettelijke euthanasieregeling. De wetgever heeft in de Wtl dezelfde leeftijdscategorieën gehanteerd als in de WGBO. De Wtl maakt ten aanzien van minderjarigen een onderscheid tussen minderjarigen van twaalf tot en met vijftien jaar enerzijds en zestien- en zeventienjarigen anderzijds. Minderjarige patiënten van zestien of zeventien jaar hebben geen toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger nodig bij het verzoeken om euthanasie. Bij minderjarige patiënten van twaalf tot vijftien jaar is die toestemming wel vereist. Minderjarigen jonger dan twaalf jaar kunnen geen rechtsgeldig verzoek tot euthanasie doen, want zij zijn wilsonbekwaam.

Actieve levensbeëindiging zonder verzoek kan voor kinderen tot één jaar toch aanvaardbaar worden geacht onder zorgvuldige uitvoering van het Groningen Protocol. Hier is echter geen sprake van euthanasie.

In Nederland bestaan dus regelingen voor levensbeëindiging voor pasgeborenen tot de leeftijd van één jaar enerzijds en voor personen van twaalf jaar en ouder anderzijds. Tot op heden bestaat in Nederland voor kinderen van één tot en met elf jaar een leemte in de regelgeving omtrent euthanasie.

zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen 2013, Lzalp.nl, p. 6; Aanhangsel Handelingen II 2013/14, 2813; Paauw, Medisch Contact 2014.

67 J.H. Hubben e.a., ‘Gecombineerd Jaarverslag van de Commissie Late Zwangerschapsafbreking en

Levensbeëindiging bij Pasgeborenen over de jaren 2011 en 2012’, Centrale deskundigencommissie late

zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen 2013, Lzalp.nl, p. 7; Van de Vathorst e.a.,

‘Evaluatie Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie-2 geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen’, Den Haag: ZonMw 2013, Zonmw.nl, p. 12.

(19)

3. Regelgeving omtrent euthanasie in België

3.1. Inleiding

België volgde na Nederland met een wettelijke voorziening in euthanasie. In België is euthanasie geregeld in de Wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (hierna: Euthanasiewet).69 Naast overeenkomsten kennen beide wettelijke regelingen ook grote verschillen. Met name het aspect van de minderjarige toont een markant verschil en geeft aanleiding tot mijn keuze voor een rechtsvergelijking tussen deze twee landen. In dit hoofdstuk wordt kort teruggeblikt op de totstandkoming van de Belgische euthanasieregelgeving. Daarna volgt met een rechtsvergelijkende blik een inhoudelijke behandeling van de euthanasievoorwaarden en procedure-eisen, waarna met name de focus wordt gericht op de positie van minderjarigen ten gevolge van de recente wetswijziging.

3.2. Het verbod

In België geldt evenals in Nederland dat euthanasie strafbaar is. Artsen kunnen een beroep doen op een strafuitsluitingsgrond. In artikel 3 van de Euthanasiewet is namelijk bepaald dat de arts die euthanasie toepast geen misdrijf pleegt indien vaststaat dat hij aan alle voorwaarden heeft voldaan. Hieruit volgt a contrario dat euthanasie nog steeds een misdrijf is, echter maakt de wet noch de parlementaire stukken duidelijk welk misdrijf de arts in feite pleegt.70 Het Belgische strafrecht kent geen specifieke bepaling waaruit de strafbaarheid van euthanasie blijkt, zoals wel het geval is in Nederland.71 De Belgische wetgever heeft ervoor gekozen het Strafwetboek ongewijzigd te laten met de komst van de Euthanasiewet.72 Een wijziging in het Strafwetboek werd niet noodzakelijk geacht

doordat de nieuwe wet zelf het kader creëert voor euthanasie.

Vóór de totstandkoming van de Euthanasiewet kon een arts slechts onder een strafrechtelijke veroordeling uitkomen met een geslaagd beroep op noodtoestand, dat in België geen expliciete wettelijke basis kent.73 Noodtoestand kon als rechtvaardigingsgrond de strafbaarheid uitsluiten indien de arts slaagde in zijn beroep wegens een conflict van plichten, namelijk de plicht niet te doden tegenover de plicht het lijden van de patiënt verlichten.74 Door de komst van de Euthanasiewet bestaat er voor artsen in België een specifieke rechtvaardigingsgrond voor het uitvoeren van euthanasie en

69 Wet 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, Belgisch Staatsblad 22 juni 2002, 28515. 70 Belgische Senaat 2000/01, 2-244/22.

71 Hoewel euthanasie niet expliciet is gekoppeld aan een strafwetsartikel zou de handeling die de arts uitvoert

onder de kwalificaties van doodslag, moord of vergiftiging kunnen worden gebracht (artt. 393 en 397 Strafwetboek).

72 Ibid.

73 Belgische Senaat 1999/00, 2-244/1, para. 3.

(20)

hoeft geen beroep meer worden gedaan op de noodtoestand. Zodra vast is komen te staan dat de arts heeft voldaan aan alle voorwaarden uit artikel 3 Euthanasiewet is het uitvoeren van de euthanasie gerechtvaardigd en zal de arts van strafbaarheid worden uitgesloten.

Hulp bij zelfdoding valt buiten de Euthanasiewet en is anders dan in Nederland niet uitdrukkelijk strafbaar gesteld. De meningen over de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding in België zijn echter verdeeld.75 Enerzijds wordt beargumenteerd dat zelfdoding niet strafbaar is. Het medeplegen van of

mededader zijn bij een zelfdoding kan om die reden dan evenmin worden bestraft.76 Anderzijds wordt betoogd dat hulp bij zelfdoding valt onder het verzuimen van het verlenen van hulp aan een persoon in nood, dat strafbaar is volgens artikel 422bis Strafwetboek.77 Ter verklaring: iemand die zelfdoding

wil, verkeert in nood. De persoon die de betrokkene niet van de zelfdoding weet te weerhouden, maar juist behulpzaam is bij de zelfdoding, kan worden verweten niet te hebben geholpen de betrokkene uit de nood te hebben gehaald en is dus strafbaar. Artsen bevinden zich dus in een grijs gebied bij hulp bij zelfdoding. Desalniettemin blijkt uit de evaluatierapporten van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie (FCEC) dat zij van mening zijn dat de Euthanasiewet hulp bij zelfdoding toelaat, omdat de wet niet voorschrijft op welke wijze de euthanasie moet worden uitgevoerd.78 De uitvoering

is net datgene dat het verschil maakt tussen beide handelingen en is in dit geval dus irrelevant. Op hulp bij zelfdoding zijn dan dezelfde zorgvuldigheidseisen en procedurele eisen van toepassing als gelden voor euthanasie. Deze opvatting wordt gedeeld door de Belgische Raad van State.79

3.3. Totstandkoming van een euthanasiewet

In de jaren negentig van de vorige eeuw laaide in België de discussie rond euthanasie op. Zowel de samenleving als het parlement leken klaar voor een regeling met betrekking tot euthanasie. In het federaal regeerakkoord van juli 1999 werd de wens voor een wettelijke regeling opgenomen.80 De wet werd noodzakelijk geacht aangezien euthanasie in de praktijk al werd uitgevoerd, maar artsen bang bleven voor een strafrechtelijke vervolging. Voorwaarden waren immers nooit vastgelegd, ook niet in jurisprudentie zoals in Nederland, waardoor onbekend was in welke gevallen en op welke manier levensbeëindiging op verzoek mocht plaatsvinden. Rechtszekerheid was wenselijk, mede door het ontbreken van een wettelijke basis van noodtoestand waardoor slechts subjectieve toetsing mogelijk was.81 Daarnaast kon met een euthanasiewet een eind worden gemaakt aan ‘semi-clandestiene’

75 Belgische Senaat 2000/01, 2-244/22; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers 2001/02, 1488/009. 76 Menten & Van Orshoven 2004, p. 62.

77 Belgische Senaat 2000/01, 2-244/22, p. 267; MELC Consortium 2011, p. 39.

78 De FCEC is een federaal orgaan dat alle euthanasiemeldingen toetst. W. De Bondt e.a., ‘Zesde verslag aan de

wetgevende kamers (2012-2013)’, Federale Controle- en Evaluatiecommissie euthanasie 2014, Health.belgium.be/euthanasie, p. 56.

79 MELC Consortium 2011, p. 40, onder verwijzing naar Belgische Senaat (BZ) 2003, 3-220/1. 80 Federaal Regeerakkoord van 7 juli 1999, ‘De brug naar de eenentwintigste eeuw’, para. 11. 81 Belgische Senaat 2000/01, 2-244/24.

(21)

praktijken die plaatsvonden, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van euthanasie bij patiënten die niet meer bij bewustzijn zijn en dus geen toestemming konden verlenen.82

De Belgische wetgever leek haast te maken bij het samenstellen van een regeling. In december 1999 werd al een eerste wetsvoorstel ingediend en aan de Senaat voorgelegd.83 Hoewel de ingediende

wetsvoorstellen steeds werden afgewezen, geschiedde de totstandkoming van de Euthanasiewet uiteindelijk heel snel. In tegenstelling tot in Nederland kreeg België het voor elkaar in slechts een paar jaar tijd een wettelijke regeling voor euthanasie tot stand te brengen. De Euthanasiewet werd op 28 mei 2002 aangenomen en trad een jaar later in werking.

3.4. Zorgvuldigheidseisen

Hoofdstuk II van de Euthanasiewet beschrijft de voorwaarden en de procedure voor euthanasie. De beschrijving is zeer uitgebreid en toont daarin direct een verschil met de Nederlandse regelgeving omtrent euthanasie. Hierdoor lijkt het alsof een arts in België aan veel meer (zorgvuldigheids)eisen is gebonden, maar niets is minder waar. Het verschil tussen beide wetten is te verklaren doordat in Nederland gekozen is voor het opnemen van slechts de strafrechtelijk relevante bepalingen.84 Alle overige bepalingen worden in Nederland als tuchtrechtelijk relevant beschouwd en dienen om die reden dus ook te worden nageleefd. Nederland kent namelijk een uitgebreide geschiedenis aan euthanasierechtszaken waarbij deze normen zijn ontwikkeld al vóór de inwerkingtreding van de euthanasiewetgeving, in tegenstelling tot België waar nog nooit iemand was vervolgd voor euthanasie.85 In België was dus nog geen enkele rechtsgeldige norm tot stand gekomen vóór de

inwerkingtreding van de Euthanasiewet, waardoor het van belang was alle (nieuwe) voorwaarden vast te leggen in een wet. Bijlage II bevat een volledige weergave van de wettelijke zorgvuldigheidseisen. De Euthanasiewet geeft artsen de bevoegdheid euthanasie onder strikte voorwaarden uit te voeren, maar zij kunnen hier nooit toe worden gedwongen, aldus artikel 14 lid 2 Euthanasiewet.86 Net als in

Nederland bestaat er in België geen recht op euthanasie voor de patiënt en geen plicht tot euthanasie voor de arts. De Euthanasiewet voorziet in twee tijdstippen waarop een verzoek om euthanasie kan plaatsvinden. Een patiënt kan om euthanasie verzoeken voor op dat moment, maar de patiënt kan ook in een schriftelijke wilsverklaring aangeven euthanasie te willen op een bepaald moment in de toekomst.87 De wilsverklaring biedt uitkomst op het moment dat de patiënt zich in een bepaalde

82 E. de Diesbach e.a., ‘Euthanasie in België: 10 jaar toepassing van de wet van 28 mei 2002’, Europees Instituut

voor Bio-ethiek 2012, Ieb-eib.org, p. 1; Adams & Geudens, Rechtskundig Weekblad 2000/24, p. 793.

83 Belgische Senaat 1999/00, 2-244/1.

84 J. Legemaate, ‘Vergelijkbaar maar niet hetzelfde’, Medisch Contact 2002/50, Medischcontact.artsennet.nl. 85 B. Schampers, ‘Belgische euthanasiewet ‘door parlement gejaagd’’, Trouw 16 mei 2002, Trouw.nl. 86 Artikel 3 § 1 lid 1 jo. artikel 4 § 2 lid 1 jo. artikel 5 jo. artikel 14 Euthanasiewet.

87 Artikel 3 Euthanasiewet (euthanasie na een (actueel) verzoek) en artikel 4 Euthanasiewet (euthanasie na een

(22)

(gezondheids)toestand bevindt en niet meer in staat is zijn wil te uiten.88 Deze laatste optie is volgens artikel 4 Euthanasiewet slechts mogelijk voor handelingsbekwame meerderjarigen en ontvoogde minderjarigen indien (i) zij lijden aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, en (iii) niet meer bij bewustzijn zijn en (iii) deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is.

De Belgische en Nederlandse euthanasieregelingen komen in hoofdlijnen overeen, maar de Belgische wet is uitvoeriger en kent voorwaarden die de Nederlandse wet niet stelt. Om deze reden licht ik de in Nederland onbekende voorwaarden nader toe.

Verzoekgerechtigden

De Euthanasiewet stelt het indienen van een verzoek om euthanasie open voor drie categorieën patiënten: handelingsbekwame meerderjarigen, handelingsbekwame ontvoogde minderjarigen en oordeelsbekwame minderjarigen. België is het eerste en vooralsnog enige land ter wereld dat euthanasie niet pas openstelt vanaf een bepaalde leeftijd. Op 28 februari 2014 vond een wetswijziging plaats teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken. In hoofdstuk 3.5 wordt nader ingegaan op de rechtspositie van minderjarigen.

Taken voor de uitvoerende arts

De uitvoerende arts moet aan veel procedurevoorwaarden voldoen. Van hem wordt geëist dat hij met de patiënt meerdere gesprekken voert over de euthanasiewens, maar ook het oordeel van de consulent bespreekt. In het geval een verplegingsteam betrokken is bij de behandeling van de patiënt, dan dient de arts ook met dit team het euthanasieverzoek van de patiënt te bespreken. Indien de patiënt wenst dat zijn euthanasiewens besproken wordt met zijn naasten, dan zal de arts hier gehoor aan moeten geven. De arts moet zich er ook van vergewissen dat de patiënt de gelegenheid krijgt zijn verzoek te bespreken met eenieder waarmee hij dat wenst. Wanneer het verzoek om euthanasie afkomstig is van een minderjarige niet-ontvoogde patiënt moet de arts een kinder- en jeugdpsychiater of psycholoog raadplegen ter beoordeling van de oordeelsbekwaamheid.

Verzoek

De wettelijke definitie van euthanasie geeft aan dat zonder verzoek geen sprake kan zijn van euthanasie. Het verzoek van de patiënt moet overwogen zijn en dus zal de patiënt wilsbekwaam of oordeelsbekwaam moeten zijn ten tijde van zijn verzoek.89 In België geldt in tegenstelling tot in Nederland wel een vormvereiste voor het verzoek, namelijk dat het op schrift moet staan.

88 MELC Consortium 2011, p. 31.

(23)

Medische toestand

Aan een euthanasieverzoek kan slechts gevolg worden gegeven indien de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet kan worden verlicht. Daarnaast moet deze toestand het gevolg zijn van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening. De ongeneeslijkheid van de aandoening houdt in dat er geen alternatieve of reële behandelingsopties meer mogelijk zijn en hangt samen met het vereiste van de medisch uitzichtloze toestand. Een verzoek afkomstig van een meerderjarige of ontvoogde minderjarige patiënt die niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, is onderworpen aan twee extra voorwaarden. De arts zal bij deze patiënten ten eerste een tweede arts moeten raadplegen, die psychiater is of specialist in de aandoening in kwestie. Ten tweede zal de arts minstens één maand moeten laten verstrijken tussen het schriftelijk verzoek en het uitvoeren van de euthanasie. Deze voorwaarden maken het noodzakelijk voor de arts concreet te beoordelen of de patiënt al dan niet op korte termijn zal overlijden aan zijn aandoening, een inschatting die slechts subjectief kan worden gemaakt.90

Toetsingsprocedure

De arts die euthanasie heeft uitgevoerd, dient hiervan binnen vier dagen na de uitvoering aangifte te doen bij de FCEC. De FCEC is een bij de wet ingesteld federaal orgaan dat verantwoordelijk is voor de toetsing van alle euthanasiemeldingen in België.91 In België is gekozen voor een anoniem meldingssysteem, waarbij wel te achterhalen is welke arts verantwoordelijk was voor het uitvoeren van de euthanasie indien twijfel bestaat dat niet aan alle voorwaarden is voldaan.92 Oordeelt een tweederdemeerderheid van de FCEC dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden, dan verzenden zij het dossier aan de procureur des Konings van de plaats van overlijden van de patiënt.93 Bij het oordeel dat de wettelijke voorwaarden zijn nageleefd, vervalt de strafbaarheid van de arts.

3.5. Minderjarigen

3.5.1. De situatie voorheen

Het Belgisch Burgerlijk Wetboek heeft in artikel 388 bepaald dat personen jonger dan achttien jaar minderjarig zijn.94 Een (niet-ontvoogde) minderjarige is volledig handelingsonbekwaam. De ontvoogding van een minderjarige heeft tot doel de minderjarige gedeeltelijke rechtsbekwaamheid te

90 J. Legemaate, ‘Vergelijkbaar maar niet hetzelfde’, Medisch Contact 2002/50, Medischcontact.artsennet.nl. 91 Artikel 6 Euthanasiewet.

92 Artikel 7 jo. artikel 8 Euthanasiewet; MELC Consortium 2011, p. 37; J. Legemaate, ‘Vergelijkbaar maar niet

hetzelfde’, Medisch Contact 2002/50, Medischcontact.artsennet.nl.

93 Artikel 8 Euthanasiewet; MELC Consortium 2011, p. 37; J. Legemaate, ‘Vergelijkbaar maar niet hetzelfde’,

Medisch Contact 2002/50, Medischcontact.artsennet.nl.

(24)

geven. Een persoon kan worden ontvoogd (i) van rechtswege, bij zijn huwelijk, of (ii) door een vonnis van de jeugdrechtbank.95 Om ontvoogding van een minderjarige kan slechts worden gevraagd

wanneer deze de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt.

Tijdens de parlementaire voorbereidingen van de Euthanasiewet werd steeds gediscussieerd over de positie van de minderjarigen. Reden hiervoor was het tegelijkertijd tot stand komen van de Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. In deze wet werd in artikel 12 bepaald dat bij medische beslissingen de rechten van de minderjarige patiënt in beginsel worden uitgeoefend door de gezaghebbende ouders of voogd. Datzelfde artikel biedt tevens een uitzondering voor de minderjarige patiënt die, ondanks zijn handelingsonbekwaamheid, door de arts toch als bekwaam wordt beschouwd om zelf (een deel van) zijn rechten inzake zijn gezondheid uit te oefenen zonder tussenkomst van zijn ouders of voogd.96 Of de minderjarige patiënt tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, zal per geval moeten worden nagegaan aan de hand van de leeftijd en ‘maturiteit’ van de minderjarige patiënt. Als dat het geval is, kan de minderjarige patiënt zijn rechten zelfstandig uitoefenen. Met deze rechtspositie van minderjarigen ten aanzien van geneeskundige behandelingen in het achterhoofd werd de vraag gesteld of minderjarigen niet ook de mogelijkheid moest worden geboden een verzoek om euthanasie te kunnen doen. Immers was in Nederland de positie van minderjarigen vanaf twaalf jaar ten aanzien van euthanasie wel wettelijk geregeld.

Ondanks hetgeen in de Wet betreffende de rechten van de patiënt omtrent minderjarigen werd besloten, was de wetgever van mening dat de maatschappij niet klaar was om euthanasie van minderjarigen te accepteren.97 Uit de wetsvoorbereiding blijkt ook zeer duidelijk de wil van de wetgever om minderjarigen uit het toepassingsgebied van de wet te sluiten.98 Minderjarigen, met

uitzondering van ontvoogde minderjarigen, werden uitgesloten van het toepassingsgebied een rechtsgeldig euthanasieverzoek te doen, omdat de wetgever de problematiek van euthanasie bij minderjarigen nog niet voldoende uitgeklaard vond om vast te kunnen leggen in een wet.99 De

wetgever nam het standpunt in dat het verzoeken om euthanasie slechts een recht van handelingsbekwamen kon zijn. De Euthanasiewet werd uitsluitend van toepassing voor handelingsbekwame meerderjarige patiënten en ontvoogde minderjarige patiënten.

95 Artikel 476 en artikel 477 Belgisch Burgerlijk Wetboek.

96 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers 2001/02, 1642/001, p. 40; Belgische Senaat 2001/02,

2-1250/3, p. 15.

97 MELC Consortium 2011, p. 32. 98 Belgische Senaat 2000/01, 2-244/22. 99 Ibid.

(25)

3.5.2. De aanloop tot een wetswijziging

Sinds de inwerkingtreding van de Euthanasiewet zijn diverse amendementen ingediend om het toepassingsgebied van euthanasie te verruimen tot oudere minderjarigen, maar deze amendementen werden keer op keer verworpen.100 Niet alleen de politiek, maar ook diverse organen en organisaties

namen een standpunt in over een uitbreiding van de wet naar minderjarigen. Een jaar na de totstandkoming van de Euthanasiewet bracht de Orde der Geneesheren een advies uit over de impact van de wet in de medische wereld. In het advies onderstreepte zij dat naar medische norm de mentale leeftijd van een patiënt belangrijker is dan zijn kalenderleeftijd.101 De Orde bestempelde het uit de wet

laten van minderjarigen als een markante leemte en pleitte ervoor dat bij euthanasie “ook vragen van

minderjarigen ernstig moeten worden onderzocht, waarbij, natuurlijk in de functie van de vraag, de graad van mentale volwassenheid dient te worden beoordeeld”.102 Ook het Kinderrechten-commissariaat bracht een advies uit. In het advies werd gesteld dat minderjarigen juridisch handelingsonbekwaam zijn, maar dit niet per definitie hoeft te betekenen dat zij ook wilsonbekwaam zijn en niet in staat zijn belangrijke beslissingen te nemen.103 In het advies schreef de commissaris:

“Hoe dramatisch en zeldzaam ook, minderjarigen kunnen eveneens in een situatie komen waarin een vraag tot euthanasie gerechtvaardigd kan zijn. Wanneer de wetgever dit voor volwassen mogelijk maakt, onder bepaalde voorwaarden, moeten ook minderjarigen in een zelfde situatie de mogelijkheid tot een menswaardig sterven hebben. In dergelijke omstandigheden, en beperkt tot wilsbekwamen, speelt de objectieve leeftijd een secundaire rol”.104

Ook in de maatschappij kreeg het standpunt dat minderjarigen even ondraaglijk en uitzichtloos kunnen lijden als meerderjarigen de overhand, waardoor ook zij een wettelijke mogelijkheid moesten krijgen om overeenkomstig de bestaande voorwaarden van de Euthanasiewet een euthanasieverzoek in te dienen.105 Een wetswijziging zou tevens artsen een controlemechanisme bieden bij beslissingen

van deze moeilijke aard. Zonder een wetswijziging zijn artsen voor de gevallen die buiten het toepassingsbereik van de Euthanasiewet vallen slechts aangewezen op de onzekere rechtsfiguur van de noodtoestand.

100 Belgische Senaat 2000/01, 2-244/3, 2 (amendement 6); Belgische Senaat 2000/01, 2-244/8, 6 (amendement

115); Nys 2005, p. 371; Veny & Goes, Rechtskundig Weekblad 2014, afl. 5, p. 164.

101 Nationale Raad, ‘Advies betreffende palliatieve zorg, euthanasie en andere beslissingen omtrent het

levenseinde’, Orde der Geneesheren 2003, Ordomedic.be.

102 Nys 2005, p. 371; Cornelis 2010, p. 147.

103 A. Vandekerckhove, ‘Advies ‘Euthanasie en minderjarigen’’, Kinderrechtencommissariaat 2002,

Kinderrechtencommissariaat.be, p. 6.

104 A. Vandekerckhove, ‘Advies ‘Euthanasie en minderjarigen’’, Kinderrechtencommissariaat 2002,

Kinderrechtencommissariaat.be, p. 10.

(26)

Het uitbreiden van de Euthanasiewet naar minderjarigen bleek zeer complex. De persoonlijke ontwikkeling is per individu anders, waardoor ook de volwassenheid bij iedereen op een verschillend moment intreedt.106 Door de grote individuele verschillen in ontwikkeling van kind tot volwassene was het van aanzienlijk belang dat een duidelijke afbakening zou komen van minderjarigen die dusdanig ontwikkeld zijn dat zij in aanmerking komen voor euthanasie. De wet moet artsen – en patiënten – immers duidelijkheid bieden. Zoals de definitie van euthanasie stelt, is euthanasie slechts mogelijk op verzoek. Een verzoek van een persoon kan alleen geldig zijn indien de betrokkene bekwaam is op redelijke wijze over zijn belangen te oordelen.107 De complexiteit van dit onderwerp

werd tevens vergroot doordat de juridische kwalificering van wilsbekwaamheid van minderjarigen op een andere manier wordt beoordeeld dan op medisch vlak gebeurt.108 De Belgische wetgever koos

ervoor de minderjarigen te onderwerpen aan het vereiste van oordeelsbekwaamheid tegenover de handelingsbekwaamheid van meerderjarigen. Een minderjarige is oordeelsbekwaam als hij in staat is zijn toestand en de gevolgen van een eventueel euthanasieverzoek te begrijpen.109 Dit betekent dat het wetsvoorstel de mogelijkheid van euthanasie niet uitbreidde tot alle minderjarigen, maar tot een categorie van oordeelsbekwamen die tot dan toe door de wet waren uitgesloten. Het oordeels-vermogen van een minderjarige moet altijd per geval worden beoordeeld door een arts en wat betreft het verzoek om euthanasie tevens door een onafhankelijke kinder- en jeugdpsychiater of psycholoog. De uiteindelijke beslissing voor euthanasie wordt altijd door de behandelend arts genomen.

3.5.3. De rechtspositie van minderjarigen sinds de wetswijziging

Op 28 februari 2014 kwam de Wet tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken tot stand. België is hierdoor in literatuur en media bestempeld als eerste land ter wereld met ‘euthanasie voor alle leeftijden’. België heeft met de wetswijziging namelijk afstand genomen van een leeftijdsgrens en biedt sindsdien ook minderjarigen een mogelijkheid tot euthanasie. In België hoeft daarom geen onderscheid meer te worden gemaakt op basis van leeftijd. Na het verdiepen in de totstandkoming en de inhoud van de wet ben ik echter van mening dat hierbij toch een kleine kanttekening moet worden gemaakt. Het klopt inderdaad dat de mogelijkheid tot euthanasie niet per definitie afketst op basis van iemands leeftijd, zoals in Nederland voor personen jonger dan twaalf, maar mijns inziens speelt de leeftijd ook in België nog steeds een belangrijke rol en dient hier tóch naar worden gekeken. De leeftijd van de patiënt die om euthanasie verzoekt blijft relevant, omdat altijd een onderscheid moet worden gemaakt

106 Werkgroep Metaforum KU Leuven, ‘Visietekst ‘Euthanasie en menselijke kwetsbaarheid’’, Metaforum KU

Leuven 2013, Kuleuven.be/metaforum, p. 29.

107 Belgische Senaat 2012/13, 5-1919/1.

108 Werkgroep Metaforum KU Leuven, ‘Visietekst ‘Euthanasie en menselijke kwetsbaarheid’’, Metaforum KU

Leuven 2013, Kuleuven.be/metaforum, p. 35; Veny & Goes, Rechtskundig Weekblad 2014, afl. 5, p. 165.

(27)

tussen meerderjarigen en minderjarigen. Dit onderscheid kan slechts worden gemaakt op basis van iemands leeftijd.110 Het maken van het onderscheid is van groot belang, omdat dit aangeeft welke

(extra) euthanasievoorwaarden en procedure-eisen van toepassing zijn. Daarbij dient te worden opgemerkt dat niet alle minderjarigen, maar slechts oordeelsbekwame minderjarigen een verzoek om euthanasie kunnen indienen.

Desalniettemin is met de wetswijziging de Belgische Euthanasiewet qua toepassingsbereik de meest ruime. Bij een euthanasieverzoek afkomstig van een minderjarige zal aan alle zorgvuldigheidseisen en procedurevoorwaarden van de Euthanasiewet moeten zijn voldaan, én aan de voor deze categorie geldende bijkomende eisen die voor meerderjarigen niet van toepassing zijn.

Bij het euthanasieverzoek van een minderjarige hebben de ouders een belangrijke rol. De wet vereist namelijk hun instemming met de euthanasie. Dit houdt feitelijk in dat zowel de ouders als het kind het schriftelijk verzoek tot euthanasie zullen moeten ondertekenen. De wet biedt geen oplossing voor het conflict dat kan ontstaan tussen de ouders en het kind wanneer zij verschillende wensen hebben. Dit probleem werd al in de parlementaire stukken aangekaart, maar heeft kennelijk niet geleid tot het creëren van een oplossing.111 De keuze van de wetgever voor dit ‘vetorecht’ van de ouders vind ik een

opmerkelijke nu de wetswijziging juist is doorgezet om kinderen die oordeelsbekwaam worden geacht en dus in staat zijn een verzoek in te dienen en daarvan de consequenties te overzien, worden onderworpen aan de toestemming van hun wettelijke vertegenwoordigers. Het zelfbeschikkingsrecht van het kind kan hierdoor worden ondermijnd, want er bestaat geen enkele mogelijkheid de euthanasie wel door te zetten in het geval er geen toestemming is verkregen van de ouders, zoals in Nederland in theorie wel mogelijk is.112

De minderjarigen kunnen slechts een verzoek doen om euthanasie indien zij fysiek lijden. Het psychische lijden is uitgesloten van de mogelijkheid tot het doen van een verzoek. Ook deze keuze van de wetgever riep vragen op bij leden van de Kamer en de Senaat, maar werd niet nader verklaard.113

Actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen is in België – ook na de wetswijziging – nog steeds verboden. België kent geen regeling of protocol zoals in Nederland van toepassing is en ook de wetswijziging heeft niet geleid tot het opnemen van een specifieke regeling voor pasgeborenen. De arts die overgaat tot levensbeëindiging bij een pasgeborene maakt zich schuldig aan kindermoord ex artikel 396 Strafwetboek en kan slechts onder strafbaarheid uitkomen na een geslaagd beroep op de

110 Zie in dit verband artikelen 388 en 488 Belgisch Burgerlijk Wetboek.

111 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers 2013/14, 3245/004; Belgische Senaat 2012/13, 5-1919/1. 112 Zie pagina 14.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

lle exploiten zullen voor zover deze ondernemers geen kan- toor hebben te hunnen woonhuize moeten worden uitgebracht, doch een duidelijke inbeslagname verkrijgt men-zoals ook bij

De op de ledenvergadering in maart 1995 gepresenteerde nieuwe statuten zijn na enkele wijzigingen door de ledenvergadering goedgekeurd. Bij de notaris wordt er de laatste hand

Dieselfde probleme is deur Haslam et. 19) ondervind hoewel dit nie duidelik was of die konformasie isomerie die gevolg van beperkte rotasie om die interflavonoiedbinding of

Figuur 3: Aandeel van de kinderen (tussen 1 en 15 jaar) die niet beschikken over minstens drie (van de zeventien) items en aandeel van de kinderen die leven in een gezin

Onder de twaalf zijn kinderen namelijk nog niet wilsbekwaam, wat momenteel een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor actieve levensbeëindiging.. Bij kinderen tot een jaar

zorgcentra over het hele land, vinden dat er verdere reflectie nodig is voor de euthanasiewet wordt uitgebreid naar euthanasie voor kinderen.. Ze zullen een open brief met de vraag

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun