• No results found

Op basis van het in de voorgaande hoofdstukken beschreven verrichte onderzoek naar de wenselijkheid van erfovereenkomsten in het Nederlandse erfrecht, kan een antwoord op de onderzoeksvraag gegeven worden. De onderzoeksvraag die in deze scriptie centraal staat luidt:

‘Dient de regel van artikel 4:4 BW te worden aangepast, in zoverre dat erfovereenkomsten die worden gesloten voor het openvallen van de nalatenschap naar Nederlands recht mogelijk moeten worden gemaakt, en zo ja, biedt de regeling in Duitsland een wenselijke oplossing voor de betrokken partijen?’

Op basis van mijn bevindingen in de voorgaande hoofdstukken ben ik van mening dat de bescherming van de testeervrijheid van de erflater die de wetgever met het verbod op erfovereenkomsten in artikel 4:4 BW beoogt te bieden, juist een beperking van die testeervrijheid inhoudt. Ik kan mij deels vinden in de gedachte dat de testeervrijheid van de erflater beschermd moet worden. Het betreft immers zijn vermogen en hij zou hierover de vrije beschikking moeten hebben. Echter zou een erflater als autonoom individu mijns inziens zélf de keuze moeten kunnen maken om zich al dan niet erfrechtelijk te binden. Deze keuze zou hem niet middels een verbod door de wetgever ontnomen moeten worden. Erfovereenkomsten zouden voor het Nederlandse erfrecht juist een verrijking zijn, doordat de erflater meer mogelijkheden ten dienste staan om zijn uiterste wil in uit te drukken en dit zijn vrijheden als individu vergroot. Hiermee kan tevens worden tegemoetgekomen aan een mogelijke behoefte in de samenleving aan bindend testeren. Ik kan mij namelijk meerdere situaties voorstellen waarin het wenselijk kan zijn voor de betrokkenen om bindend te testeren. Bovendien kan de erflater in de overeenkomst zichzelf beschermen indien hij dat wenst, bijvoorbeeld door het opnemen van een wijzigingsvoorbehoud of een terugtreedrecht, net als in het Duitse erfrecht.

Bovenstaande argumenten afgewogen en in onderling verband beschouwend kom ik dan ook tot de conclusie dat de regel van artikel 4:4 BW dient te worden aangepast, in

zoverre dat erfovereenkomsten die worden gesloten voor het openvallen van de nalatenschap naar Nederlands recht mogelijk moeten worden gemaakt.

Bij deze conclusie heb ik echter wel enkele aanmerkingen en aanbevelingen om een dergelijke regeling voor alle partijen wenselijk te houden. Zo zal er een minimum mate van bescherming moeten gelden. Allereerst zal de erfovereenkomst – net als in Duitsland – bij notariële akte moeten worden aangegaan. Met dit vormvoorschrift wordt voorkomen dat er allerlei oncontroleerbare bewijzen worden aangeleverd als zijnde een erfovereenkomst. Daarnaast biedt deze notariële tussenkomst bescherming voor partijen. De notaris kan partijen voorlichten omtrent de gevolgen en kan hen adviseren tot het opnemen van bepaalde voorbehouden. Bovenstaande elementen komen eveneens voor in de Duitse regeling met betrekking tot het Erbvertrag en zouden voor Nederland dus in zoverre een wenselijke oplossing bieden om bescherming van partijen te waarborgen.

Om deze bescherming niet afhankelijk te laten zijn van de voorlichting van de notaris en de keuze van partijen, verdient het aanbeveling om tevens in de wet een minimum mate van bescherming te verankeren. Zo acht ik het in het belang van partijen dat er een standaard terugtreedrecht in de wettelijke regeling wordt opgenomen in het geval van gewijzigde omstandigheden. Met deze bescherming worden de verstrekkende gevolgen van erfovereenkomsten – dat partijen niet meer eenzijdig op toezeggingen kunnen terugkomen – genuanceerd.

Een gemeenschappelijk testament acht ik daarentegen onvoldoende tegemoetkomen aan de behoefte aan erfrechtelijke binding, aangezien deze slechts openstaat voor echtgenoten. De behoefte aan erfrechtelijke binding lijkt mij ook juist te bestaan tussen anderen dan echtgenoten.

Al met al ben ik dus van mening dat Nederland niet een identieke regeling als die in Duitsland moet kennen, maar een eigen regeling die erfovereenkomsten toestaat en waarbij enkele elementen uit de Duitse regeling ter inspiratie dienen.

Literatuurlijst

Asser/Bartels & Van Velten 5 2017

S.E. Bartels & A.A. van Velten, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands burgerlijk recht. 5. Zakenrecht, Eigendom en beperkte rechten, Deventer:

Wolters Kluwer 2017.

Asser/De Boer 1* 2010

J. de Boer, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk

Recht. 1. Personen- en familierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2010.

Asser/Perrick 4 2017

S. Perrick, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk

recht. 4. Erfrecht en schenking, Deventer: Wolters Kluwer 2017.

Asser/Sieburgh 6-III 2018

C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands

burgerlijk recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel III. Algemeen overeenkomstenrecht,

Deventer: Wolters Kluwer 2018.

Burandt & Rojahn 2019

W. Burandt & D. Rojahn, Erbrecht, München: C.H. Beck 2019.

Van Es 2019

P.C. van Es, Erfrecht van de langstlevende echtgenoot (Monografieën BW nr. B19), Deventer: Wolters Kluwer 2019.

Frank & Helms 2018

R. Frank & T. Helms, Erbrecht, München: C.H. Beck 2018.

Kolkman, TE 2018/4, p. 79-85

Leipold 2016

D. Leipold, Erbrecht, Tübingen: Mohr Siebeck 2016.

Leipold, in: MüKoBGB BGB 2020

D. Leipold, commentaar op § 1941, in: Münchener Kommentar zum Bügerlichen

Gesetzbuch, München: C.H. Beck 2020.

Lieber, FJR 2017/12, p. 55

J.H. Lieber, ‘De erfovereenkomst om ruzie te voorkomen’, FJR 2017/12, afl. 3, p. 55. Motive zu dem Entwurfe eines Bürgerlichen Gesetzbuches für das Deutsche Reich

1896

Motive zu dem Entwurfe eines Bürgerlichen Gesetzbuches für das Deutsche Reich. Band V. Erbrecht, Berlin: J. Guttentag 1896.

Musielak, in: MüKoBGB BGB 2020

H. Musielak, commentaar op § 2265, § 2271, § 2274, § 2299, in: Münchener

Kommentar zum Bürgerlichen Gesetzbuch, München: C.H. Beck 2020.

Protokolle der Kommission für die zweite Lesung des Entwurfs des Bürgerlichen Gesetzbuchs 1899

Protokolle der Kommission für die zweite Lesung des Entwurfs des Bürgerlichen Gesetzbuchs. Band V. Erbrecht, Berlin: J. Guttentag 1899.

Schols F.W.J.M. 2005 (diss. Nijmegen)

F.W.J.M. Schols, Quasi-erfrecht met bindende elementen (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 2005.

Tempelaar, WPNR 2008/6765, p. 638-639

J.M. Tempelaar, ‘Rechtsvragenrubriek’, WPNR 2008/6765, p. 638-639.

Troll e.a. 2019

M. Troll e.a., Erbschaftsteuer- und Schenkungsteuergesetz: ErbStG, München: Vahlen 2019.

Yesilkir, FTV 2019/2, p. 6-9

GERELATEERDE DOCUMENTEN