• No results found

Co-Isolatie

In document Pluraliteit in Netwerkfilosofie (pagina 38-54)

Inleiding

In dit hoofdstuk onderzoeken we de notie van pluraliteit die voortkomt uit de filosofie van Gabriel Tarde. Zoals we eenvoudig kunnen afleiden bestaat het begrip ‘Connected-isolation’ uit twee componenten. Hiermee corresponderen dan ook twee kwesties omtrent pluraliteit die ik aan het voetlicht zal brengen. Als eerste moeten we in paragraaf I begrijpen op welke wijze de artificiële immuunsystemen, sferen of netwerk-actoren eigenlijk ‘connecten’. Aangezien Sloterdijk, Latour en Tarde geen vooraf bepaald platform veronderstellen waar we onder specifieke voorwaarde met elkaar kunnen communiceren, zal een verbond tussen eigenzinnige realiteitsvormgevers erg problematisch blijken. We zullen echter zien dat co-existerende sferen nooit als zelfstandige ruimtestations (Sloterdijk, 2009, pp. 220-235) begrepen kunnen worden omdat de eigen integriteit of organisatievorm niet uit de lucht komt vallen, maar altijd al een ‘contactvermogen’ veronderstelt dat een eigen identiteit bemiddelt. We zullen zien dat Sloterdijk wederom aansluit bij Tarde en het contactvermogen begrijpt aan de hand van de mimese en recombinatie. Zoals hierboven al reeds is aangekaart draagt dit relationistische contactvermogen inherent een soort technologisch determinisme in zich. In paragraaf II zullen aan de hand van de zogenaamde totalitaire ‘media staat’ uiteenzetten waarom het Tardiaanse relationisme niet voldoende is om een pluriforme co-isolatie teweeg te brengen. Aan de hand van een klassiek metafysisch probleem dat Harman in zijn boek ‘The Prince of Networks’ toelicht, zullen we in paragraaf III achterhalen hoe Latour eveneens een extra-dimensie postuleert om te verklaren hoe een compleet geformatteerde actor zijn ‘format’ zou kunnen veranderen. Aangezien Latour hiervoor een uiterst obscure notie genaamd ‘plasma’ moet veronderstellen, hoop ik als slot van mijn scriptie deze extra-dimensie te kunnen bewerkstelligen in een ethische houding. In paragraaf IV onderzoek ik daarom de verwantschap tussen Sloterdijks begrip immunologie en hedendaagse opvattingen over privacy rechten. Wegen een vergevorderde digitalisering en mechanisering van het monitoren van ons alledaagse leven, worstelen privacy-filosofen evenzeer met het heroriënteren van politiek en recht op onze nieuwe technologische omgeving. Om Sloterdijks ruimtelijke notie van co-isolatie te vertalen naar een samenlevingsethiek zoek ik daarom aansluiting bij de wijze waarop Jean Cohen privacy- rechten formuleert. Als conclusie zal ik beargumenteren dat we in een samenleving als een technisch onderhouden schuimstructuur, zonder vooropgesteld sociaal medium, een concept van ‘reserve’ moeten institutionaliseren om weerstand te bieden aan de assimilatie van totalitaire netwerken of interfaces. Privacy is mogelijk de beoogde extra-dimensie, “to develop a relation to the technological mediations that help to shape subjectivity, by actively relating to […] these mediations.”(Verbeek, 2009, p. 23)

4.1 | Communicatie & Isolatie

‘Connected-isolation’ (Sloterdijk, 2009, p. 177) beschrijft een soort architectonische ruimtescheiding door gemeenschappelijke wanden, een gelijktijdigheid van nabijheid en afscheiding. In navolging van Tarde vat Sloterdijk de gebundelde afscheiding op als een effect, in plaats van de eenheid van deelcellen a-priori te veronderstellen. Deze dynamiek noemt hij ‘schuim’, een conglomeraat van een aantal intelligente wezens die gemeenschappelijke patronen delen. Een samenleving van actoren die met elkaar geconfigureerd zijn, “zonder dat ook maar één van hen omwille van het zogenoemde geheel uit zijn eigen huid en hersenen zou kunnen kruipen” (Sloterdijk, 2009, p. 202). De schuim-metafoor geeft een pluralistisch beeld dat we reeds bij Tarde kunnen ontdekken, hierbij kunnen we de schuimcellen als monaden lezen:

“An extraordinary picture of a social order constantly threatened by immediate decomposition because no component is fully part of it. Every monad overspills the artificial being of any ‘superior’ order, having lend for allowing its existence only a tiny part, a facade of itself! You can enrol some sides of the monads, but you can never dominate them. Revolt, resistance, break down, conspiracy, alternative is everywhere (Latour, 2001, p. 7)

Schuim is dus een soort ruimtedynamiek die ontstaat door het samen-zijn van verschillende ruimte-eenheden (Sloterdijk, 2009, p. 212). Maar zoals we kunnen lezen in de laatste zin van het citaat is de verbinding tussen schuimcellen niet vanzelfsprekend. Omdat Sloterdijk de zogenaamde ‘eigenvolumes’ op de voorgrond plaatst, als media met een relatieve autonome ‘zinproductie’, wordt een wederzijdse inter-mediale communicatie uiterst problematisch: kunnen imitatie patronen zich wel bestendigden en vermenigvuldigen als elke cel een ‘eigen taal’ spreekt? Aangezien de communicatie nooit direct kan plaatsvinden op basis van inherente eigenschappen die de twee entiteiten a-priori samenvoegt (zoals een discursieve taal), behelst communicatie volgens Sloterdijk altijd een mimethische mediatie of articulatie tussen twee sferen. Harman ontwaart echter een inherent probleem in dit concept van mediatie. Hij geeft dit weer met een voorbeeld van maatschappelijke impact van kernenergie en de kernfysicus Jean-Frédéric Joliot: “If Joliot is the bridge between politics and neutrons, then what is the bridge between Joliot and each of these things? If politics cannot touch neutrons directly, then how can Joliot touch them directly? The Latourian answer, of course, is that he cannot. Neutrons become visible only by a long chain of mediators, culminating in the scientific instruments through which their presence is announced? But how can Joliot even touch those final instruments directly?” (Harman, 2009, p. 145)

Het probleem van translatie, imitatie of articulatie vertoont verwantschap met een paradox van Zeno. De afstand die Achilles inhaalt op de schildpas wordt immers eveneens door steeds kleinere tijdhoeveelheden bemiddeld. Een notoire ‘regressus ad infinitum’ lijkt dus inherent verbonden aan het concept van mediatie. Harman concludeert hieruit dat er meer moet zijn dan alleen de

indirecte, gemedieerde relaties tussen associaties. Er moet een medium zijn waarin mediatie een vorm van onmiddellijkheid heeft, zonder het seculiere en lokale van translaties te verliezen.

Dit betekent overigens dat de synthese van een samenleving niet zomaar gebaseerd kan zijn op een liberaal contract. Een voluntaristisch contractueel verbond van atomaire individuen, de zogenaamde ‘Gesselschaft’, is eveneens blind voor het medium en de rituelen waarin deze contractuele bemiddeling tussen abstracte wilssubjecten gesloten zou kunnen worden. Om dit te bewijzen put Sloterdijk hoogstwaarschijnlijk uit eigen ervaring wanneer hij meent dat: “Professionele onderhandelaars weten dat men net zo lang met elkaar moet spreken tot er door de imitatieve assimilatie van de gesprekspartners een afdoende basis voor schriftelijke afspraken geschapen is.” (Sloterdijk, 2009, p. 179) Onderhandelingen vinden dus niet plaats op basis van lucide en berekenbare belangen die met elkaar in overeenstemming gebracht kunnen worden. Voor de onderhandelingssituatie moet eerst een gezamenlijke grond of ritualiteit geschapen worden waarop de belangen van de ander pas verstaanbaar worden.

Schuimruimten kunnen daarom niet simpelweg vergeleken worden met de atomaire ruimtestations. De menselijke ruimteveelheden hebben een communicatie-medium nodig die Sloterdijk het ‘contactvermogen’ noemt. Dit contactvermogen moeten we niet direct opvatten als de conventionele communicatie tussen twee uiteinden van een (talig) medium. Zoals we zagen is met de ‘emancipatie’ van het technische medium aan de humane communicatie deze grens vervaagd en onhoudbaar geworden.16 In navolging van Tarde, beschrijft Sloterdijk het

contactvermogen daarom als mimesis of imitatie. Nabootsen wordt door Tarde ook het ‘verwekken op afstand’ genoemd. Wat er wordt verwekt is de verwantschap tussen verschillenden buren. De verwantschap wordt dus niet a-priori gefundeerd binnen geografische, biologische of institutionele grenzen, maar op “analoge immuniseringsstrategieën, dezelfde creativiteitspatronen en verwante overlevingskunsten.” (Sloterdijk, 2009, p. 205) We verbinden onszelf niet meer door het delen van een soort “correspondentia” tussen wereldse referentiepunten en taal. Begrip, meningen en collectieve beslissingen zijn mogelijk omdat we een bepaalde gelijkvormigheid in rituelen, media, werktuigen en wetenschap delen en dus in onze context en levensinrichting ‘gepresynchroniseerd’

16 Uit het volgende citaat wordt duidelijk dat Sloterdijk de “ideale communicatieve situatie” geleid door de “communicatieve rede” van Habermas problematiseert. Hierin wordt een sociaal medium verondersteld dat burgers in staat stelt om: op gelijke voet (1) te kunnen discussiëren over het algemene goed (2) zonder inmenging van de staat (3). De inzet van Sloterdijk blijft de emancipatie van de materiële context aan de sprekers, daardoor reikt het politieke begrip pluraliteit verder dan de scheiding tussen de narratieve mens en de wereld die hij aaneen weeft: “Tegen deze achtergrond [contactvermogen middels imitatie] kunnen we de illusie dat er zoiets mogelijk is als een eenstemmige communicatie die niet wordt gehinderd door grenzen tussen schuimregio’s en milieus, beter doorzien. Dit drogbeeld wist zich alleen met behulp van abstracties op de been te houden, volgens welke gedecontextualiseerde communicatoren elkaar op gefingeerde forums ontmoeten om daar iets op te bouwen wat op tekens en argumenten is gebaseerd. Het is zaak tegen dit type formalisme, dat zowel in academische als in journalistieke kringen een bedenkelijk soort populariteit heeft verworven, een ethiek van situaties – of van transacties in de brede zin van het woord – in stelling te brengen […].” (Sloterdijk, 2009, p. 179)

zijn. Tenslotte wordt hiermee duidelijk waarom Sloterdijk een andere modaliteit van ruimte nastreeft. De klassieke deel/geheel ruimtedynamiek van de analytische mythe eist namelijk een abstracte synthetiserende formule waarmee delen kunnen worden opgenomen in een geheel (zoals het Nederlandse Staatsburgerschap toegang biedt tot onze ‘verwennende’ welvaartstaat). Hiertegenover wordt het samenzijn van autonome cellen gecreëerd doormiddel van eigenzinnige communicatie, vormgeving en ritualiteit. De verwantschap wordt dus niet gefundeerd in de ontologische eenheid van een individueel organisme, noch op grond van een gedeelde natuurlijke achtergrond, maar “in de poly-perspectivische eenheid van de door een aantal intelligente wezens tegelijk beleefde, maar steeds verschillend gesymboliseerde gemeenschappelijke situatie.” (Sloterdijk, 2009, p. 202)17 Om deze reden vindt de sociale synthese niet plaats in een voorbepaalde ruimte

voorgesteld als een container, maar is het pluriforme samen-zijn zelf ‘ruimtevormend’. (Sloterdijk, 2009, p. 212)

We hebben dus gezien dat Sloterdijk voor een pluralistische samenleving het holisme verwerpt zonder een liberale contract-filosofie te accepteren. Beide samenlevingsopvattingen zijn blind voor de co-isolatie die de pluriforme samenleving mogelijk maakt. Co-isolatie betekent zowel de “noodzakelijke opsluiting van alle eigenzinnige schuimcellen in zichzelf”, als het exploiteren van gemeenschappelijke scheidingsinstallaties die een verwantschap reproduceren. Niettemin werpt deze constellatie van interactiviteit direct een nieuw probleem op. Wanneer de ontmoeting van twee entiteiten al een ‘onmiddellijke’ compatibiliteit moet hebben, waarom zou de onderlinge mediatie, articulatie en translatie dan niet in één synchroon moment plaatsvinden?

Deze situatie brengt een onbehagen voort dat niet wordt gekenmerkt door heimwee naar pre- technologische onschuld en onwetendheid, maar veeleer door een totale overgave aan het mediale contactvermogen: “the media is the message”. Dit resulteert namelijk in een paradoxale ‘double- bind’ (Spivak, 1988) waarin je pas spontaan en uniek kan zijn door pure synchronisatie aan de heersende media. Je zou dit kunnen vergelijken met de paranoïde situatie die Arendt toeschrijft aan totalitaire regimes waarin burgers, ofschoon onder de mensen, zich volledig geïsoleerd voelen door een geforceerde consensus aan de vermeende stem van de meerderheid. In de volgende paragraaf

17 Een gemeenschap wordt dus op uiterst pragmatische gronden gevormd en in stand gehouden. Hiermee wordt

Sloterdijk een pleitbezorger van het democratie begrip dat begin vorige eeuw door Dewey is voorbereid. Eveneens is het normatief uitgaanspunt van democratie voor Dewey de ‘zelf-realisatie’. De burger moet als autonoom, rationeel en vrij wezen de mogelijkheden krijgen om op zelfstandige wijze zich te kunnen ontplooien. Dewey benadrukt dat het individu dit nooit in afzondering kan bewerkstelligen. Volgens hem is het in een democratie niet zinvol de scheiding tussen individu en gemeenschap te bevorderen, deze vormen in politieke kwesties namelijk steeds weer een organisch geheel. Politiek zou zich veeleer moeten bezighouden met een ‘publiek’. Dewey identificeert een democratie dus niet langer met instituties die de inspraak van burgers op de algemene (sociale) zaak bemiddelen, maar als het zoeken naar een publiek. De uitdaging om nieuwe verbintenissen tussen mensen, ontstaan door nieuwe problemen en de consequenties daarvan, een politieke plaats toe te kennen. Een publiek wordt nu niet meer bepaald door een locatie of cultuur (a people), maar bestaat uit: “all those who are affected by the indirect consequences of transactions to such an extent that is deemed necessary to have those consequences systematically cared for.” (Dewey, 1927, pp. 15-16)

gaan we hier verder op in. Met deze probleemstelling confronteren we meteen het technologisch determinisme wat in de filosofie van Sloterdijk sluimert: is pluraliteit namelijk wel voorstelbaar als de user volledig bepaald wordt door zijn communicatieve scheidingswanden? Om co-isolatie werkelijk als een conditie van pluraliteit voor te stellen moeten we begrijpen; hoe imitatie niet onvermijdelijk volledige synchronisatie wordt?

4.2 | De Media-Staat; volledige synchronisatie

Paradoxaal genoeg beweert Sloterdijk dat in de huidige digitale globalisatie, waarin ieder razendsnel toegang heeft tot vrije informatie zonder censuur, een groot gevaar sluimert voor de conditie van pluraliteit. Sloterdijk lokaliseert dit in het hedendaagse individualisme wat Jean-Paul Couture terecht opmerkt als een mogelijk gevolg van co-isolatie. Wanneer de afgescheiden schuimbellen in het individualistische paradigma geneigd zijn om zich voor te doen als absolute bellen, kan het mythische ge-de-contextualiseerde subject zijn kop weer opsteken (Couture, 2009, p. 163). Niet alleen voorspelt Sloterdijk hiermee het uiteenvallen van de sociale wereld in onderling ontoegankelijke eigenzinnigheidszones. Hij waarschuwt tevens voor een collectief absolutisme wat gelijke autistische vormen aanneemt door een argeloze en absolute synchronisatie. In een mooi citaat over deze aaneengeschakelde mediastaat, herkennen we dezelfde schrikbeelden die Arendt verkondigde over totalitaire staten. Het idealistische samendrommen van burgers resulteert uiteindelijk in het verlies van communicatie en realiteitszin:

“In de pathogene airco’s van gelijkgeschakelde, opgewonden gemeenschappen, ademen de leden steeds opnieuw hun eigen uitwasemingen in. Wat hier in de lucht hangt, is het werk van totalitaire, circulaire communicatie: ze is vervuld van overwinningsdromen van gekrenkte massa’s en hun roesachtige, nergens op gebaseerde zelfverheffing, die op de voet wordt gevolgd door het verlangen hun tegenstanders te vernederen. Het leven in de mediastaat lijkt op het verblijf in een met spektakelgif gekruid gaspaleis.” (Sloterdijk, 2009, p. 179)

De digitale globalisatie met de belofte van totale mobilisatie en absolute negatieve vrijheid, confronteert ons met het probleem van egalitarisme. Ditmaal in de vorm van een totaal actualisme; het eender zijn van allen mensen in ogenschouw van het nieuws. Actualiteiten, ‘reality tv’ en soapseries zijn de media van deze eeuwige terugkeer van het gelijke: “to inform the synchronized of its synchronization” (Sloterdijk, 2012, p. 172). Volgens Van Tuinen wordt de wereld net als in mythen zo beschreven dat er niets nieuws meer kan gebeuren. De ‘analytische mythe’ van een neutraal en lege ruimte vertaald naar het sociale vlak,“waarin van de samenhang niets overblijft dan zonder betrekkingen naast elkaar existerende autistische individuen.” (Tuinen, 2004, p. 53)

De Dyadische Metafysica van Sloterdijk

Sloterdijk probeert dit collectief autisme als een ‘afgeleide’ te beschouwen van zijn zogenaamde dyadische uitgangspunt. Sloterdijk maakt namelijk niet de eenheid, maar de twee-heid tot zijn

metafysische adagium. Op enigszins dialectische wijze is het eigene volgens Sloterdijk altijd-al in tweevoud verondersteld: bijvoorbeeld in het beeld van de spiegel; in de relatie tot god; in het innerlijke dialoog en zelfs de postmoderne ‘single’ is in symbiose met haar appartement (Couture, 2009, p. 159). In deze dyadische constellatie blijft distantie, werkelijke wederzijdse communicatie en dus individualisering steevast mogelijk. Het probleem van deze strategie tegen het egalitarisme is haar nogal obscure premisse. Sloterdijk speculeert op originele wijze namelijk dat de menselijke levenssfeer niet aanvangt met de geboorte, maar aanvangt in een weldadige dyadische symbiose met de placenta (Tuinen, 2004, pp. 57-60 & 113-115). Een dieper onderzoek naar de overtuigingskracht van deze basisgedachte is zeker de moeite waard, aangezien het de kerngedachte bevat van Sloterdijks kritiek op de filosofie van de Frankfurter Schule.18 Met een

omweg langs Harman en Latour hoop ik echter een eenvoudigere strategie te formuleren op het probleem van de compleet gesynchroniseerde schuimstructuren.

4.3 | The Problem of Change

In ‘The Prince of Networks’ ontwaart Harman een metafysische probleem in Latours notie van ‘actorschap’. Harman beweert namelijk dat Latour niet instaat is om ‘verandering’ te incorporeren in zijn elementaire begrip van een actor als een netwerk van actuele relaties met concrete entiteiten. Harman illustreert dit met een klassiek voorbeeld van Aristoteles.

“Only a non-relational version of actuality can explain change or movement. We do not empower the sitting man by sowing him with hidden seeds of movement, but only by somehow disengaging his actuality from his current situation. This cannot be done if we say that the man is the sum of his alliances, because his current allies include the sitting posture and the soft cushions of the couch.” (Harman, 2009, p. 130)

Dingen moeten dus gedeeltelijk gescheiden zijn van wederzijdse articulaties, anders wordt alles volledig bepaald door zijn context en blijft alles in stilstand. We hebben al gezien dat Sloterdijk daarom een sociologisch inzicht van Georg Simmel laat resoneren in zijn notie van co-isolatie: ‘elk element van een groep is niet alleen een samenlevingsonderdeel, maar ook iets anders’ (Sloterdijk, 2009, p. 203). Als we goed lezen vinden we volgens Harman eveneens in het werk van Latour een a- sociaal of sub-sociaal element buiten de relaties van allianties om. De gearticuleerde wereld van allianties en relaties moet namelijk een groot domein nog ongearticuleerd laten om verandering te verklaren. Om zijn ‘niet-reductionistische relationisme’ te kunnen hanteren en tevens te verantwoorden dat compleet geformatteerde actoren hun format zouden kunnen veranderen, introduceert Latour daarom de term “plasma”:

18 Overigens werpt Sloterdijk tevens de seksualiteit in de strijd om de ‘gebreksfilosofie’ van de ‘kritische theorie’ te ondermijnen. Zelfs in niet-westerse landen staat de seksualiteit niet alleen in teken van de ‘noodzakelijke voortplanting’: zoals het leven weldadig begint in onze eerste verzorgingssfeer, de baarmoeder, wordt seksualiteit overal gevierd als het disfunctionele overvloedige. (Noordegraaf, 2005, nummer 2, p. 92)

“Why do companies who cover the whole world go bankrupt after their next quarterly report? Why do the same companies, in less than two semesters, jump from being deep in the red to showing a massive profit? Why is it that some dull individual is suddenly moved into action by an obscure piece of news? […] Generals, editorials, managers, observers, moralists often say that those sudden changes have a soft, impalpable liquid quality about them. That’s exactly the etymology of plasma.” (Harman, 2009, p. 133)

Het plasma, als een soort metafysisch reservoir, is dus een noodzakelijke derde factor voor mediatie tussen twee entiteiten. Naast het gedeelde interface en de auto-gene schuimcellen die een relatieve eigen integriteit bezitten, hebben we de vage metafysische notie van plasma nodig om co- isolerende samenleving te begrijpen.

In het slotwoord van deze scriptie wil ik niettemin een poging wagen om het effect van plasma over te hevelen in termen die minder metafysische geladen zijn. Ik zal hierbij aanknopen bij een tweede betekenis die resoneert in de immunologie metafoor van Sloterdijk. Geïnspireerd op het romeinse recht betekent immunitas namelijk ook ‘vrijstelling’ (Sloterdijk, 2009, p. 203). Met vrijstelling bieden we een soort privacy aan elkaar, we waarborgen een ondoordringbaar domein waarvan we de vreemdheid accepteren en geen macht en recht op uitoefenen. Door aansluiting te vinden bij het huidige privacy discours hoop ik daarom aan de hand van het werk van Jean Cohen inzichtelijk te krijgen hoe de politieke waarborg van privacy het beschreven reservoir zou kunnen vervangen van het plasma: “the not yet formatted, not yet measured, not yet socialized, not yet engaged, not yet covered, surveyed, mobilized or subjectified” (Harman, 2009, p. 133).

4.3 | Privacy: het belang van een ‘reserve’ voor co-isolatie

In document Pluraliteit in Netwerkfilosofie (pagina 38-54)

GERELATEERDE DOCUMENTEN