• No results found

Dit hoofdstuk gaat aan de hand van primair bronnenmateriaal op zoek naar het beleid van de Clintonregering tegenover de taliban en de beweegredenen daarachter. Het beleid wordt in chronologische volgorde besproken. Daarbij is speciale aandacht gereserveerd voor het gebruik van historische analogieën. Zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken had Clinton al voordat de taliban tot volledige wasdom in Afghanistan waren gekomen voor uitdagingen in het buitenland gestaan, met name in Somalië, Rwanda en Bosnië. Deze ervaringen heeft hij met zich meegedragen gedurende zijn presidentschap en in zijn houding tegenover de taliban. Clinton zelf erkent in zijn autobiografie My Life dat het trauma van Somalië mogelijk een rol heeft gespeeld in de besluitvorming omtrent Afghanistan en de taliban. Aan het eind van het hoofdstuk over de Somalië-missie geeft Clinton aan dat de operatie zijn erfenis heeft nagelaten op het Amerikaanse buitenlandse beleid: ‘The lessons of Somalia were not lost on the military planners who plotted our course in Bosnia, Kosovo, Afghanistan and other trouble spots.’115 Ten tijde van Clinton’s verkiezing in november 1992 leek het einde van de Afghaanse burgeroorlog nabij. De coalities van de Moedjahedien hadden de militaire strijd gewonnen en socialistische regering van Najibullah trad af. De nieuwe tijdelijke regering onder leiding van veelal voormalig Moedjahedienstrijders beloofde democratische verkiezingen en inclusiviteit. Nog geen paar maanden later, tijdens de inauguratie van Clinton in januari 1993, was Afghanistan weer hard op weg een van de ‘trouble spots’ te worden. De onderhandelingen onder begeleiding van buitenlandse mogendheden voor een nieuwe regering eindigden zonder resultaat en in juni 1993 braken nieuwe gevechten rondom Kabul uit. Afghanistan bleef gedurende Clintons presidentschap een staat in burgeroorlog. Desalniettemin veranderde er veel in Afghanistan in diezelfde jaren. Voornamelijk door toedoen van de komst van een nieuwe speler op het Afghaanse slagveld: de taliban.

5.1 Op zoek naar de aard van de taliban.

Warren Christopher diende gedurende Clintons eerste termijn als Minister van Buitenlandse Zaken. Christopher was een gerenommeerd diplomaat die onder president Jimmy Carter reeds als onderminister van Buitenlandse Zaken had gediend. In de jaren negentig vergaarde hij een reputatie als succesvol vredesonderhandelaar dankzij zijn bijdrage aan de Kamp

32

Davidakkoorden en de Daytonakkoorden. Vrede in Afghanistan slaagde echter niet tijdens zijn ministerschap. De eerste vermelding van de taliban in Amerikaanse overheidsdocumenten komt voor op 3 november 1994. In een memorandum over nieuwe gevechten in en rondom Kandahar werden voornamelijk vragen gesteld over de groep, wat hun doelen waren, wie steunden ze en door wie werden ze gesteund?116 Een van de eerste acties van de taliban was om de Chaman-Kandahar-snelweg te ‘bevrijden’. De snelweg werd geteisterd door bendes en vele illegale tolstations. Na de verovering door de taliban daalde het aantal onwetmatige tolheffingen op de snelweg. Tevens organiseerden de taliban een sharia-proces voor een tribale leider die tol hief op de snelweg. Hoewel het waarschijnlijk werd geacht dat de taliban steun ontvingen van de Pakistaanse overheid typeert de auteur de groep als ‘gelijktijdig een Pakistaans instrument als anti-Pakistaans.’117 Leden van de taliban zelf beweerden dat de organisatie onafhankelijk van Pakistan opereerde. Als bewijs daarvoor droeg een talibanwoordvoerder de blokkade van een Pakistaans vrachtwagenkonvooi door de taliban aan.118 Desalniettemin bleef de verdenking aan het adres van de Pakistaanse regering staan vanwege de moderne wapens die de taliban bezaten en de steun van veel Pakistaanse religieuze studenten. Steun aan de taliban was niet zonder risico, zo betoogde de beleidsmedewerker: ‘it is very possible that their backers may find that they have created a tiger that is more willing to take independent action and not be anyone’s tool.’119 Dat de taliban verbazing en

nieuwsgierigheid opwekten in Washington D.C. blijkt uit de ‘South Asia Weekly Report’ van 4 november 1994, waar de verovering van een Afghaans-Pakistaanse grensovergang wordt genoemd. De heropening van deze weg zou in het belang zijn van de Pakistaanse regering.120 De Amerikanen lijken echter geen weet te hebben gehad van de levering van gevechtsvliegtuigen door de Rabbani-regering aan de taliban, zoals beschreven door Dam.121

De vele vraagtekens rondom de groep en de snelle militaire opmars wekten de interesse van de Amerikaanse beleidsmakers getuige ook de uitvoerige zoektocht naar de oorsprong, beweegredenen en achtergronden van de taliban in de documenten die volgden uit eind 1994 en begin 1995. Amerikaanse ambtenaren traden in gesprek met personen binnen en dichtbij de taliban. Zo werd geprobeerd een biografisch beeld van de organisatie te schetsen. Het bleek

116 V.S. Consulaat te Peshawar, Telegram, ‘‘New Fighting and New Forces in Kandahar.’’ National Security

Archive: the September 11th Sourcebooks (3-11-1994) https://nsarchive.gwu.edu/. (07-06-2019) 1.

117 V.S. Consulaat te Peshawar, ‘‘New Fighting and New Forces in Kandahar.’’, 6. 118 Ibidem, 5.

119 Ibidem, 6.

120 U.S. Department of State, Telegram, ‘‘Weekly South Asia Activity Report.’’ National Security Archive: the

September 11th Sourcebooks (4-11-1994) https://nsarchive.gwu.edu/. (07-06-2019) 10.

33

echter uiterst moeilijk een accuraat en volledig beeld van de gesloten organisatie die de taliban was te maken. In de eerste memoranda over de taliban werd dan ook voornamelijk gezocht naar de oorsprong en doelstellingen van de groep. Door een combinatie van misleidende uitspraken van taliban-officials zelf en claims van andere gesprekspartners van de Amerikaanse diplomaten ontstond echter een onsamenhangend en tegenstrijdig beeld van de taliban onder de Amerikaans beleidsmakers.

Eind november 1994 bezetten de taliban reeds het grootste deel van de Kandahar- provincie. Daartoe stellen de medewerkers van het Amerikaanse consulaat te Peshawar en de ambassade in Islamabad een memorandum op aan de Secretary of State Warren Christopher onder de titel ‘The Taliban – who knows what the movement means?’. In het memorandum werden al veel vraagtekens bij de oprechtheid van de taliban gezet, al trekken de schrijvers uiteindelijk nog weinig conclusies. Gesteld werd dat zelfs doorgaans goed geïnformeerde Afghanen weinig zicht hebben op de oorsprong van de groepering.122 De populariteit van de taliban onder het Afghaanse volk werd verklaard door het inspelen op de lokale frustraties over wanorde en instabiliteit.123 Over de toekomst die de taliban beschoren was, waren ambigue opvattingen te vinden in het memorandum. De opstellers van het document vermoedden dat de taliban de financiën, training en uitrusting misten om grotere delen van Afghanistan te bezetten. Ook werd ingeschat dat de religieuze ‘studenten’ de ervaring en wil misten om een openbaar bestuur op te zetten.124 Ten slotte zouden de taliban in de regio’s waar al stabiliteit en rust

heerst minder succes hebben, zo beweerde de gouverneur van Herat Ismail Khan.125 In deze

gebieden is de noodzaak minder groot en wegen de kosten van talibanbestuur minder op tegen de baten, waardoor de taliban minder populariteit van de bevolking zou genieten.

Ondanks de laag ingeschatte dreiging vrezen de gesprekspartners van de Amerikaanse diplomaten dat de taliban een gevaarlijke impact kunnen hebben. De Afghaanse commandant Abdul Haq omschrijft de taliban als de volgende groep die Afghanistan op de rand van de vernietiging brengt: ‘It looks like Afghanistan was first destroyed by the Communists, then by the Fundamentalists and now we might be destroyed by the Mullahs.’126 Ook zijn de

Amerikanen op de hoogte van de fundamentalistische aard van de taliban. De relatieve rust en stabiliteit wordt door repressief bestuur afgedwongen. Zo worden radio en televisie in

122 V.S. Ambassade te Islamabad, Telegram, ‘‘The Taliban - Who Knows What the Movement Means?’’

National Security Archive: the September 11th Sourcebooks (28-11-1994) https://nsarchive.gwu.edu/. (07-06-

2019) 2.

123 V.S. Ambassade te Islamabad, ‘‘The Taliban - Who Knows What the Movement Means?’’, 5. 124 Ibidem, 3.

125 Ibidem, 8. 126 Ibidem, 10.

34

talibangebieden verboden. Tevens merkt de schrijver op dat ‘a few too many unnecessary hangings’ hebben plaatsgevonden onder de taliban.127 Ondanks de gelaten verwoording was

dit een kritisch punt.

Aan de andere kant werd de dreiging uitgaande van de taliban als mogelijke positieve factor op het Afghaanse vredesproces gezien geleid door de Verenigde Naties. Door een zogenoemde ‘third force’ konden de overige strijdende partijen gedwongen worden te verenigen.128 De uitdaging die daarop volgde was om vervolgens alsmede de taliban aan de kant van het vredesproces te krijgen. Desondanks werd een nieuwe strijdmacht ook als nadelig gezien vanwege de toename in buitenlandse inmenging. Naast Rusland en Iran bemoeide ook Pakistan zich nu nadrukkelijker met Afghanistan. In een email uit december 1994 gericht aan de beleidsmedewerker Afghanistan benadrukte een ambtenaar zijn zorgen over de ontwikkelingen in Afghanistan. Voornamelijk de buitenlandse interventie is problematisch en komt de vredesonderhandelingen zeer slecht uit. 129 Ten eerste had Pakistan veel macht vergaard. Door de opkomst van de taliban voelden landen als Rusland en Iran zich in toenemende mate genoodzaakt andere oppositiegroepen te steunen.

De eerste officiële ontmoeting tussen de Verenigde Staten en de taliban vond plaats in februari 1995 in Kandahar. Twee Amerikaanse diplomaten spraken met zeven talibanleden, waaronder de burgemeester van Kandahar. Hoewel de talibanleden over sommige onderwerpen niet wensten te spreken, zaten ze op andere onderwerpen op dezelfde lijn als de Verenigde Staten. Toch waren sommige uitspraken ook tegenstrijdig. Zo zeiden de vertegenwoordigers bereid te zijn deel te nemen aan het vredesproces onder leiding van de Verenigde Naties, maar ook dat ze beoogden een talibanregering in heel Afghanistan aan de macht te krijgen.130 Ten tweede verklaarden de taliban dat de opiumproductie in Afghanistan ‘onislamitisch’ was en dat de taliban zouden toezien op de boeren. Aan de andere kant sloegen de talibanleden steun van de Verenigde Staten af en beweerden ze dat opiumcultivatie lastig te stoppen was vanwege economische redenen.131 De ontmoeting overtuigde de Amerikanen niet van de goede intenties en capaciteiten van de taliban, getuige ook de titel van het telegram: ‘Meeting with the taliban in Kandahar: More Questions than Answers.’ De Amerikaane

127 Ibidem, 10.

128 V.S. Ambassade te Islamabad, ‘‘The Taliban - Who Knows What the Movement Means?’’, 13.

129 U.S. Department of State, Memorandum, ‘‘Developments in Afghanistan.’’ National Security Archive: the

September 11th Sourcebooks (5-12-1994) https://nsarchive.gwu.edu/. (07-06-2019) 1.

130 V.S. Ambassade te Islamabad, Telegram, ‘‘Meeting with the Taliban in Kandahar: More Questions than Answers.’’ National Security Archive: the September 11th Sourcebooks (15-2-1995) https://nsarchive.gwu.edu/.

(07-06-2019) 3-4.

131 V.S. Ambassade te Islamabad, ‘‘Meeting with the Taliban in Kandahar: More Questions than Answers.’’, 6- 7.

35

diplomaten gaven aan dat de vertegenwoordigers ‘seemed unlikely candidates to lead an organisation that swept across southwest Afghanistan up to the gates of Kabul.’132

Een weinig kritisch memorandum uit 1995 beschrijft een gesprek met twee ingewijden van het taliban-leiderschap met de Amerikaanse gezant. De taliban-leden doen een aantal grote claims en beloften over de visie van de taliban. Volgens de talibanvertegenwoordiger zijn de taliban op termijn zelfs bereid democratische verkiezingen te houden, mits het grootste deel van de vluchtelingen en ontheemden huiswaarts zijn gekeerd.133 Ook zouden de taliban geen problemen hebben met etnische minderheden en ernaar streven alle minderheden in Afghanistan gelukkig te maken, volgens de twee.134

Ondanks de snelle opmars van de taliban en relatief positieve houding tegenover de taliban bleef het Amerikaanse beleid in januari 1996 nog ongewijzigd. De ambassade bleef terughoudend in de adviezen over toenadering tot de taliban. De Verenigde Staten hoopten door middel van de vredesbesprekingen geleid door de Verenigde Naties een brede Afghaanse regering en blijvende vrede te kunnen bewerkstelligen. De Verenigde Staten steunden daarom geen partij in het bijzonder, maar waren bereid om met welke regering dan ook in Kabul verscheen samen te werken in de strijd tegen drugsproductie, extremisme en humanitair lijden.135 Een stellingname waaraan de Clintonregering na 1996 nog lang zou worden

herinnerd. Een tweede terugkerend belang bij de taliban in de beginperiode was hun streven naar stabiliteit en veiligheid. Ook dat kon gunstig uitpakken voor zowel de Verenigde Staten en de Afghaanse burgerbevolking. De pogingen om het vredesproces nieuw leven gingen ondertussen ook door. In april 1996 stelde onderminister Raphel aan haar Britse collega het idee van een wapenembargo voor om de Verenigde Naties meer onderhandelingsruimte te geven: ‘making an arms embargo part of a larger package to build support for a peace process was an idea well worth exploring.’136 Veel landen in de Veiligheidsraad zouden over te halen zijn voor een dergelijk voorstel, ook Rusland. Er is echt geen verdere opvolging voor een wapenembargo teruggevonden in de gepubliceerde bronnen.

132 Ibidem, 7.

133 V.S. Ambassade te Islamabad, Telegram, ‘‘Finally, A Talkative Talib: Origins and Membership of the Religious Students Movement.’’ National Security Archive: the September 11th Sourcebooks (20-02-1995)

https://nsarchive.gwu.edu/. (07-06-2019) 9-10.

134 V.S. Ambassade te Islamabad, ‘‘Finally, A Talkative Talib: Origins and Membership of the Religious Students' Movement.’’, 10.

135 U.S. Department of State, ‘‘Pakistan-Afghanistan Relations.’’ National Security Archive (?-1-1996)

https://nsarchive.gwu.edu/. (07-06-2019) 3.

136 V.S. ambassade te Londen, telegram, ‘’SA A/S Raphel meeting with FCO official on Afghanistan.’’ State

36

Auteurs zoals Griffin, Crews en Rashid suggereren dat het Amerikaanse beleid tijdens de opkomst van de taliban beïnvloed werd door oriëntalistische stereotyperingen en romantische verhalen. Toch geven de documenten niet de indruk dat de Amerikaanse beleidsmakers zich hebben laten verleiden door een te romantisch en oriëntalistisch beeld van de taliban. Hoewel de onduidelijkheid rondom de taliban in het begin kan bijgedragen hebben aan de mystiek van de organisatie worden de taliban in de beleidsstukken geen enkele keer als zodanig bestempeld. In het memorandum uit november 1994 worden de taliban als ‘vroom en ogenschijnlijk sober’ omschreven, met een ‘mogelijk oprecht verlangen naar een Islamitische vrede’.137 Zulke termen lijken nog het meest op mystiek of oriëntalisme te duiden, maar geven

daar geen definitief antwoord op. De daadwerkelijke afleiding van de misdaden van de taliban komt van het vraagstuk over de financiering van de taliban. Buitenlandse interventie door onder andere Pakistan en Iran hinderde het vredesproces en was daarom het voornaamste aandachtspunt. De tweede afleiding van de misdaden komt door een militaire fascinatie van de Amerikaanse beleidsmakers. Door de focus op militaire vraagstukken wordt er nauwelijks aandacht besteed aan de maatschappelijke gevolgen van talibanbestuur. Op zijn hoogst wordt het succes van de taliban verklaard aan de hand van de maatschappelijke rust en orde die de groepering heeft doen wederkeren. De negatieve gevolgen van de taliban op maatschappelijke vlak kwamen nauwelijks aan de orde. De waarschuwingen van Afghaanse gesprekspartners worden nauwelijks meegenomen. Dat veranderde echter na de inname van Kabul door de taliban op 27 september 1996.

5.2 Van sympathie naar apathie?

De verovering van de hoofdstad Kabul gaf de taliban internationaal meer aanzien. Het beeld van een losse strijdgroep van Koranstudenten met lokale ambities was voorgoed verdwenen bij de Amerikaanse beleidsmakers. De taliban werden nu als een van de belangrijkste spelers op het Afghaanse strijdveld gezien, met serieuze ambities om het land te besturen. Aanvankelijk stonden de Verenigde Staten positief tegenover de talibanbeweging, getuige ook het eerste bericht op 27 september 1996.

De Amerikaanse ambassade in Islamabad ontving daags na de inname van Kabul een gespreksinstructie van de Department of State onder de titel ‘Dealing with the Taliban in Kabul’. Dit is een teken dat de situatie in Washington nauw werd gevolgd. Anderzijds is het

37

mogelijk dat de beslissingen overhaast zijn genomen, en zoals Rashid beweert, zonder inspraak van de ambassade in Islamabad tot stand kwamen.138 In de gespreksinstructie staan meerdere

uitgangspunten voor de relatie met de taliban. De belangrijkste onderwerpen zijn om informatie over de talibans intenties te vergaren, bereidheid te tonen om met de taliban als de nieuwe autoriteiten in Kabul te werken en zorgen uit te drukken over terrorisme en drugsproductie in Afghanistan. In het kader van terrorisme bevindt zich in dit memorandum ook de eerste benoeming van Osama bin Laden in relatie tot de taliban. Bin Laden bevond zich sinds 1996 in Afghanistan, maar op dat moment nog niet in talibangebied. In dit geval vragen de Amerikanen echter alleen nog naar informatie over de locatie van de al-Qaida-leider. De nadruk van de instructie ligt niet op terrorisme. Dat wordt vooral als een bijgevolg van de burgeroorlog en niet als internationale dreiging gezien. Terrorisme wordt zelfs samen met de Afghaanse opiumproductie in de gespreksinstructie als een ‘twin problem’ omschreven.139 De Verenigde Staten verwelkomen dan ook de talibanvoornemens om terroristenkampen te sluiten en drugsproductie terug te schroeven.140

In de dagen na de talibanoverwinning bleven de berichten voorzichtig positief over de beweging. In de ‘National Intelligence Brief’ van de CIA op 30 september 1996 werd opgemerkt dat de taliban niet systematisch tegen Amerikaanse belangen zouden handelen.141

Wat de berichten nog meer gemeen hadden, was de verbazing over het succes van de taliban. De CIA was verwonderd hoe een groep met zo een ‘gebrek aan verfijning, onwetendheid van bestuur, en onbestaand economisch beleid’ zo een succes kon hebben.142 De CIA beschreef

kort en droog strenge implementatie van de shari’a door de taliban, maar bond daar geen verder oordeel aan. Wel gaf de CIA aan dat de taliban voornamelijk de terroristenkampen van tegenstanders sloten, niet de kampen gelieerd aan Bin Laden.143 In Washington liet het State Department zich ogenschijnlijk positief uit over de taliban. Volgens Bette Dam meldde een State Department-woordvoerder dat er ‘niks verwerpelijks’ was aan het talibanbeleid en onderminister Robin Raphel opperde dat ‘de taliban erkend moesten worden als een inheemse beweging die er was om te blijven’.144 In november 1996 verklaarde Raphel in een ‘official

informal’ aan de ambassade in Moskou haar beweegredenen. De oproep om de taliban te

138 Rashid, Taliban, 166.

139 U.S. Department of State, Telegram, ‘‘Dealing with the Taliban in Kabul,’’ National Security Archive: the

September 11th Sourcebooks (28-9-1996) https://nsarchive.gwu.edu/. (07-06-2019) 1.

140 U.S. Department of State, ‘‘Dealing with the Taliban in Kabul,’’, 3.

141 Central Intelligence Agency ‘‘National Intelligence Daily.’’ National Security Archive: the September 11th Sourcebooks (30-9-1996) https://nsarchive.gwu.edu/. (07-06-2019) 5.

142 CIA, ‘‘National Intelligence Daily.’’, 3. 143 CIA, ‘‘National Intelligence Daily.’’, 3. 144 Dam, Op zoek naar de vijand, 193.

38

benaderen kwam voort uit de hoop om zodoende hun beleid te matigen.145 De Verenigde Staten

waren minder pro-taliban dan aangenomen. In hetzelfde telegram komt het probleem van de Afghaanse zetel in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan bod, waarin Raphel pleitte om de taliban niet de zetel in de Verenigde Naties te schenken. Daarmee werd duidelijk dat de taliban ook nog niet de erkenning van de Verenigde Staten hadden verdiend:

‘If we want to have the seat vacated, given that rabbani delegates have less justification for getting the seat than any Taliban rep[resentative] that might step forward, then we will have to start lobbying soon to line up support for a vacant seat. even given that the Taliban controls more than two-thirds of the country, anti-Taliban sentiment is strong in the un, largely due to their bad press and gender policies.’146

Hoewel Raphel zo erkende dat taliban meer legitimiteit genoten dan de Rabanni-regering, was toekenning tot de Verenigde Naties een stap te ver. Echter, een lege zetel was voor de taliban al een overwinning geweest. De taliban werden kortom met licht enthousiasme in Washington gevolgd, maar dat enthousiasme bleek al gauw niet oneindig.