• No results found

China: een Normaalpatroonanalyse

Henk van Gemert

*

9.1 OVER DESTIJDS EN OVER NU

Het door mij in het begin van de jaren ‘80 onder leiding van Theo van de Klundert geschreven proefschrift, had als titel Orde en Beweging in de

Sectorstructuur. Het is een titel die opkwam tijdens een van onze

wandelingen door de Oude Warande. Ik vond hem even welluidend als compact en was er trots op. De titel gaf prachtig aan waar het proefschrift over ging: over de dwingende kracht van vraag en aanbod op de ontwikkeling van de economische structuur; over maatschappelijke wetmatigheden die zich empirisch laten vangen in een relatief simpele regressievergelijking; over inkomenselasticiteiten die stabiel zijn. Het schrijven van dit proefschrift was een fascinerende bezigheid en ik heb er veel plezier aan beleefd. En mijn promotor liet bij herhaling blijken dat hij gecharmeerd was van het normaalpatroonconcept, en onder de indruk van het vele empirisch werk dat verzet moest worden om er invulling aan te geven.1

Enkele jaren geleden kreeg ik een andere bezigheid. Op de KUB werd ik verantwoordelijk voor de coördinatie van een grootschalig samen-werkingsprogramma met China. In het kader van dit Joint Educational

eco-2 Dit visiting scholarship vond plaats in het kader van het Leidse CERP project. Mijn bevindingen zijn onlangs gepubliceerd als monografie in de reeks Financiële & Monetaire Studies 19, (3), 1–80.

3

Graag bedank ik de studentassistenten Joost Lebens en Jacco Oudeman voor hun technische assistentie.

instellingen, Tilburg bezocht om deel te nemen aan een intensief trainings-programma op het gebied van de moderne markteconomie. Vanuit mijn functie als projectdirecteur kon ik China meermalen bezoeken. Ik raakte geboeid van het land en ging mijn onderzoek richten op de economische en financiële hervormingen die er sinds 1979 plaatsvinden in het kader van de overgang naar een (socialistische) markteconomie. In 1999 had ik de gelegenheid om vier maanden onderzoek te doen aan het China Centre of

Economic Research in Beijing.2 Bij dit alles was Theo van de Klundert een

van degenen die regelmatig informeerde naar mijn ervaringen, en interesse toonde voor mijn reizen en mijn onderzoek.

Het verschijnen van deze bundel grijp ik graag aan om mijn oude en nieuwe passie te combineren. Ik weet dat Theo het altijd jammer heeft gevonden dat er in mijn normaalpatroonschattingen van destijds geen ontwikkelingslanden voorkomen. Bij deze gelegenheid wil ik daar iets aan doen. Met andere woorden, hieronder wil ik gaan onderzoeken of het normaalpatroonmodel toepasbaar is op China en zoja, welke bevindingen dit dan oplevert.3

De indeling van deze bijdrage is als volgt. In paragraaf 2 geef ik een verbale beschrijving van de sectorstructuurverschuivingen in de Volksrepubliek China tegen de achtergrond van het algemeen-economische hervormingsbeleid. In paragraaf 3 bespreek ik kort de manier waarop het normaalpatroonconcept gebruikt kan worden om sectorstructuurver-schuivingen te modelleren. In paragraaf 4 volgt een eerste toepassing. In concreto wil ik daar nagaan hoever China gevorderd is op het arbeidsreallocatiepad zoals dat voorspeld wordt door de klassieke driesectorhypothese van Fourastié. De algemeen-werkzame factoren achter het transformatieproces zullen worden vastgelegd in een drietal inkomenselasticiteiten. In paragraaf 5 kies ik een andere invalshoek. Allereerst schat ik een ‘mondiaal’ normaalpatroon voor de werkgelegenheidsaandelen van zes sectoren. Vervolgens wil ik bezien of er in China sprake is afwijkingen, die teruggaan op de werking van bepaalde landspecifieke factoren. In de slotparagraaf probeer ik beide toepassingen met elkaar in verband te brengen.

4 De tekst in deze paragraaf is (met inachtneming van enkele aanpassingen) ontleend aan hoofdstuk 2 van mijn in voetnoot 2 vermelde monografie. Voor degenen die meer willlen lezen heb ik een aanrader: Lin Yifu, Cai Fang en Li Zhou, The China Miracle, The Chinese University Press, Hong Kong, 1996.

9.2 DE ACHTERGROND VAN HET

TRANSFORMATIEPROCES

De Volksrepubliek China wordt uitgeroepen op 1 oktober 1949.4

Daarmee komt een eind aan 100 jaar buitenlandse inmenging, feodale onderdrukking en burgeroorlog. Het land wordt een nieuwe eenheid. De Communistische Partij neemt het roer in handen en belooft de bevolking welvaart en stabiliteit. Vrij snel na hun aantreden kiezen de leiders van het nieuwe China voor een leap forward strategie. De nadruk komt te liggen op het stimuleren van de zware industrie. Dit ontwikkelingsmodel is gericht op een zo hoog mogelijk tempo van kapitaalaccumulatie en groei, en moet het land opstuwen in de vaart der volkeren.

De gekozen strategie is niet in overeenstemming met China's comparatieve voordelen. Ze gaat in tegen de feitelijke situatie van kapitaalschaarste en arbeidsovervloed. Om de voorgestane strategie te realiseren, moet de Staat daarom ingrijpen in het economisch proces. Eerst in de factorbeloningen en de prijzen van energie, van grondstoffen en van andere basisbenodigdheden voor de zware industrie. Vervolgens ook in de algehele allocatie van productiefactoren en eindproducten over de verschillende sectoren in de economie. En ten slotte – om deze kunstmatige situatie in stand te houden – evenzeer in de micro-economische beslissingsstructuur, d.w.z. in de eigendoms- en zeggenschapsverhoudingen. Het resultaat is een planeconomie met volledig administratief bepaalde prijzen, beloningsvoeten, productieniveaus en bestedingen.

De grote sprong voorwaarts mislukt, ondanks herhaalde pogingen om haar grootste tekortkomingen te corrigeren. De reden is dat een natuurlijke economische ontwikkeling op basis van marktkrachten, comparatieve voordelen en particulier initiatief, door het leiderschap wordt onderdrukt. De inspanningsprikkels zijn minimaal. Er ontstaan enorme distorties in de industriële structuur en de inkomensverdeling. De landbouwproductie zakt in en er is een groot tekort aan consumptiegoederen. Circa een op de drie gezinnen leeft in bittere armoede. Daaroverheen komt in 1966 de Culturele Revolutie. Het land zakt diep. De beloofde vooruitgang blijft uit.

Eind jaren ’70, na het overlijden van voorzitter Mao en het vertrek van de

Bende van Vier, worden de bakens verzet. Met Deng Xiaoping als nieuwe

roerganger brengt het Derde Plenum van het Elfde Partijcongres van de Communistische Partij in december 1978 een doorbraak. Er wordt geen groot

5

In het oude systeem maakt het niet uit hoe lang men werkt, hoe hard men werkt en of men werkt.

herzien plan of herzien doel geformuleerd. Wel presenteert het leiderschap een andere werkwijze, een andere aanpak om de stagnatie in de economische ontwikkeling en de malaise onder de bevolking te doorbreken. Twee nieuwe sleutelwoorden gaan de toekomst bepalen: economische hervormingen en externe liberalisering. Tezamen zetten zij een sociaal-economische transformatie van ongekende omvang in gang en creëren zij een geheel nieuwe maatschappelijke orde voor 1,2 miljard mensen.

De economische hervormingen richten zich in eerste instantie op een verbetering van de micro-economische incentive-structuur. Financiële prikkels moeten de band tussen prestatie en beloning herstellen en aldus een einde maken aan het three no difference systeem.5

Op het platteland wordt een household responsibility system en een land contract system ingevoerd. Deze nieuwe instituties moeten de landbouwcommunes vervangen en de boeren stimuleren tot meer doelmatigheid en een hogere productiviteit. Voor zover een boerenbedrijf meer produceert dan het plan voorschrijft, kan er afgezet worden op de vrije markt tegen vrije marktprijzen. Dit wordt het dual

track system genoemd: plan en markt opereren naast elkaar. In de stedelijke

gebieden gebeurt enkele jaren later iets soortgelijks bij de kleine en middelgrote staatsbedrijven. Op basis van het contract responsiblity system krijgen managers meer autonomie bij de bedrijfsvoering. Zo mogen zij via het profit retention scheme een deel van de winst inhouden en er een eigen aanwending aan geven. Ook hier wordt een dual track toegelaten en moeten de hervormingen leiden tot een verbetering van de efficiëntie en de arbeidsinzet. Tegelijkertijd wordt er geëxperimenteerd met nieuwe eigen-domsvormen en aandelenfinanciering.

De micro-economische hervormingen maken de weg vrij voor een spontane groei van andersoortige bedrijvigheid. Met name op het platteland waar de prikkels het meest succesvol zijn, gaan boeren op zoek naar ander werk. In korte tijd ontstaan er talloze kleinschalige, collectief georganiseerde en locaal gefinancierde industriële bedrijfjes, de zgn. township en village

enterprises (TVEs). Deze TVEs worden een belangrijke motor voor de

industrialisatie en de groei van de Chinese economie. In 1992 zijn er 19 miljoen van dit soort bedrijven. Zij bieden werkgelegenheid aan circa 100 miljoen mensen, die voorheen voornamelijk in de agrarische sector werkzaam waren. Hun bijdrage aan de totale industriële productie is dan gestegen tot ruim 30%. In de steden zelf ontwikkelt zich nog een andere tak van sport, zij het minder explosief: de private sector. Particulieren starten kleine en middelgrote ondernemingen voor een belangrijk deel in de sfeer van de dienstverlening. In 1992 gaat het hier om 30 miljoen mensen.

6

Shenzhen (nabij Hong Kong), Zhuhai (nabij Macao), Xiamen (tegenover Taiwan) en Shantou.

Het arbeidsintensieve karakter van de nieuwe activiteiten (TVEs en private ondernemingen) betekent een breuk met het verleden. Op een natuurlijke manier neemt de economische structuur afstand van het leap

forward karakter. Marktkrachten overwinnen en China speelt spontaan in op

zijn comparatieve voordeel van een relatieve arbeidsovervloed.

Parallel aan deze interne hervormingen voltrekt zich het proces van externe liberalisering. De creatie meteen in 1979, van vier special economic

zones (SEZs) in het zuidoosten is de eerste stap.6 Deze stap levert een

cruciale bijdrage aan China’s liberaliseringsproces, sectorstructuurontwik-keling en externe integratie. De keuze betekent dat een punt wordt gezet achter het beleid van importsubstitutie en autarkie.

De SEZs fungeren als venster naar de buitenwereld. Hun functie is veelomvattend: het aantrekken van buitenlands kapitaal, het tot ontwikkeling brengen van een open economische structuur gebaseerd op moderne produc-tie- en managementtechnieken, en het doorgeven van deze verbeteringen naar het binnenland. De maatregelen om één en ander te realiseren omvatten een scala aan gunstige vestigingsvoorwaarden: een volledig nieuw aangelegde fysieke infrastructuur, ruimhartige belastingfaciliteiten, lage grondprijzen, concessies met betrekking tot het gewenste ondernemingsbeleid en de gewenste eigendomsvorm, en een minimum aan procedures. Daarnaast is er voor de buitenlandse investeerder natuurlijk de aantrekkingskracht van relatief goedkope arbeid en een omvangrijk potentieel afzetgebied.

Het beleid is een succes. Buitenlandse investeerders, met name etnische Chinezen uit Hong Kong, Taiwan en (later ook) de VS, happen gretig toe. Speerpunten zijn de lichte industrie en de commerciële dienstverlening. Er worden honderdduizenden nieuwe banen gecreëerd en de export bloeit op. Het directe achterland wordt meegezogen in deze ontwikkeling via toeleveringen en subcontracting, via een algehele inkomensgroei en niet in het minst via de voorbeeldwerking die er van de nieuwe efficiënte bedrijvigheid uitgaat op het binnenlandse hervormingsproces in het algemeen. Locale overheden leren al doende wat een markteconomie inhoudt: kostenbewustzijn bij de inzet van productiefactoren en hulpbronnen, financiële discipline in plaats van stilzwijgende budgetoverschrijdingen, contracten en wettelijke bescherming in plaats van contacten en informele toezeggingen, aandelenbezit in plaats van staatseigendom enz.

Al snel krijgt het liberaliseringsbeleid nieuwe impulsen. In 1984 worden 14 kuststeden, waaronder Shanghai, geopend voor buitenlandse investeringen. In 1988 wordt Hainan Island uitgeroepen tot vijfde speciale economische zone. Kort daarna is het hele kustgebied vrijgegeven.

Vervolgens wijst Deng Xiaoping de Shanghai Pudong Area (op dat moment nog volledig agrarisch gebied) in april 1990 aan om uit te groeien tot het belangrijkste internationale handelscentrum van China. In enkele jaren tijd verrijst aan de overkant van de Huang-Pu rivier een waar Chinees Manhattan. De meer naar het westen gelegen gebieden profiteren vooralsnog nauwelijks van dit proces. Om die reden wordt later het gebied langs de grote rivieren geopend. De ontsluiting van de binnenlanden in West China, met de oude keizersstad Xian als venster, is begin 2000 aangekondigd.

De resultaten van het hier kort beschreven ontwikkelingsproces zijn gigantisch. In de eerste plaats manifesteren de hervormingen zich in een enorme reallocatie en urbanisatie van de beroepsbevolking. In twintig jaar tijd daalt het werkgelegenheidsaandeel van de landbouw van ruim 70% naar minder dan 50% en stijgt het deel van de bevolking dat in steden leeft van 18% naar 30%. In de tweede plaats is er de integratie in de wereldeconomie. Niet alleen de nieuw gevestigde buitenlandse bedrijven en joint ventures, maar ook veel TVEs, particuliere ondernemingen en een flink aantal staatsbedrijven gaan deelnemen aan de internationale handel. In hoog tempo ontwikkelt China zich aldus tot één van de grootste handelsnaties ter wereld. De exportquote stijgt van nog geen 5% in 1978 naar bijna 20% in 1998. In de

derde plaats zien grote groepen van de samenleving hun levenspeil met

sprongen vooruitgaan. In de beginjaren van de hervormingen gaat het per

capita inkomen met circa 8% per jaar omhoog, daarna met gemiddeld 6%.

Dit betekent een vervijfvoudiging in 20 jaar. Het aantal mensen met een inkomen onder de armoedegrens daalt met 225 miljoen. De groei is

Pareto-neutraal in die zin, dat zij plaatsvindt zonder dat de belangen van de

gevestigde orde al te zeer worden aangetast. In de vierde plaats manifesteert de welvaartsverbetering in de steden zich in een markante verschuiving van de gezinsbestedingen. Waar de duurzame consumptie zich in de jaren ‘70 vooral richt op fietsen, radio's en naaimachines, gaat het in de jaren ‘80 om ijskasten, TV’s en wasmachines. In het begin van de jaren ‘90 komen airconditioners, telefoons en videoapparatuur binnen bereik; thans verschuift de koopkracht naar auto's en eigen woningen.

De transitie naar een volwaardige en gezonde markteconomie is nog lang niet ten einde. Het land heeft te kampen met een groot aantal onopgeloste economische problemen en politieke tegenstrijdigheden. Niettemin, van een slapende leeuw is China inmiddels uitgegroeid tot een wakkere wereldmacht. De verwachte toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie bevestigt èn stimuleert dit ontwaken.

7 Voor een uitgebreide behandeling en documentatie van het model wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van mijn proefschrift (zie voetnoot 1). Voor een beknopte bespreking zie mijn artikel in De Economist (1987), 135 (1), of dat in het Economisch en Sociaal Tijdschrift (1988), 42 (5).

9.3 DE CROSS-SECTIE ALS GESTOLD VERLEDEN

Zoals elders beschreven is het normaalpatroonmodel gebaseerd op twee hypotheses.7

De eerste hypothese beweert dat de ontwikkeling van de sectorstructuur gedomineerd wordt door algemeen-werkzame factoren en niet zozeer door regiospecifieke of periodespecifieke factoren. De tweede hypothese voegt hieraan toe dat bedoelde algemeen-werkzame factoren gevangen kunnen worden in enkele fundamentele kernvariabelen, waaronder het per capita inkomen als de belangrijkste. De achterliggende gedachte bij deze stilering van de werkelijkheid is het besef dat de determinanten van de economische structuur in sterke mate bepaald worden door het inmiddels bereikte ontwikkelingsniveau. De stand van de preferenties, het technologisch kunnen en de comparatieve voordelen van een bepaald land op een bepaald moment in de tijd, kunnen, zo is de gedachte, direct dan wel indirect in verband gebracht worden met, en dus gemeten worden door, het inkomen per hoofd van de bevolking.

Sectorstructurele verschuivingen en welvaartsgroei zijn nauw met elkaar verweven. Enerzijds zijn sectorveranderingen een natuurlijk en systematisch begeleidingsverschijnsel van de economische ontwikkeling. Anderzijds krijgt de economisch ontwikkeling gestalte in een voortdurend veranderende sectorstructuur. Groei en transformatie zijn met andere woorden simultane processen. Het onderliggend mechanisme is complex en de bijbehorende causaliteiten zijn wederkerig. Niettemin, in empirisch opzicht kan de beweging van de sectorstructuur worden geordend door deze waar te nemen tegen de achtergrond van het per capita inkomen. De regressievergelijking die dit verband beschrijft (en die men desgewenst zou kunnen interpreteren als de semi herleide-vorm van een ingewikkelder structuurmodel), wordt het normaalpatroon genoemd.

In zijn meest basale vorm beschrijft het normaalpatroon de relatie tussen een sectoraandeel als de te verklaren variabele en het per capita inkomen als de verklarende variabele. De schatting van deze relatie vindt in principe plaats door middel van een dwarsdoorsnee-analyse over een groep van landen in een bepaald jaar. De waarnemingen in de cross-sectie worden daarbij beschouwd als gestold verleden. Variaties op deze basisgedachte zijn mogelijk, bijvoorbeeld door naast het per capita inkomen enkele andere kernvariabelen op te nemen, of door cross-secties voor verschillende jaren te poolen.

8 In deze visie zal de 20ste eeuw een ontwikkelingspad laten zien waarbij het aandeel van de primaire sector gestaag afneemt, dat van de secundaire sector eerst stijgt en vervolgens daalt en dat van de tertiaire sector voortdurend toeneemt.

9

Renminbi (“geld van het volk”) is de officiële naam van de nationale munt. De (vaste) wisselkoers t.o.v. de US-dollar is 8.3, oftewel 1.000 rmb = $120.

9.4 CHINA EN DE DRIESECTORHYPOTHESE

Hieronder wil ik nagaan of de gigantische reallocatie van arbeidskrachten, zoals kort beschreven in paragraaf 2, empirisch vastgelegd kan worden in de vorm van een normaalpatroonvergelijking. Voor markteconomieën zijn de twee hierboven genoemde hypotheses meermalen bevestigd, maar voor China, dat nog in een transitiefase verkeert, staat niet bij voorbaat vast of zij eveneens opgaan. Hieronder ga ik dit onderzoeken. Als eerste stap analyseer ik de werkgelegenheidsaandelen van drie sectoren over 30 provincies. Ik zie China dus als een werelddeel bestaande uit 30 landen. Gezien het inwonertal en de territoriale omvang van de provincies is dit zo gek nog niet. De cross-secties worden uitgevoerd voor twee waarnemingsjaren, te weten 1988 en 1998. De keuze voor drie sectoren is klassiek en gaat terug op de toekomstvisie van Fourastié uit 1949.8

Uiteraard is het inkomen per hoofd van de bevolking als welvaartsindicator de centrale onafhankelijke. Ik zal evenwel ook aandacht schenken aan de mogelijke rol van de bevolkingsomvang als schaalindicator.

Alle data zijn ontleend aan het China Statistical Yearbook 1999. Een blik op het databestand voor 1998 wordt gepresenteerd in tabel 1. Een kaartje is opgenomen ter illustratie. Uit de tabel komt naar voren dat het databestand een aanzienlijke variantie bevat. Het per capita inkomen varieert van 28.253 Renminbi in de Shanghai tot 2.340 Renminbi in Guizhou.9

Ook de spreiding van de werkgelegenheid over landbouw (S1), industrie (S2) en diensten (S3) is aanzienlijk.

De in eerste instantie geschatte basisvergelijking ziet er als volgt uit:

si ! a1 " a2 ln y " a3 ln2 y " a4 ln b " ! waarbij

s = het werkgelegenheidsaandeel van sector i (i = 1,2,3) y = het per capita inkomen in nationale valuta (renminbi) b = de bevolkingsomvang

10

Inclusief de recent gecreëerde stadsprovincie Chongqing.

Tabel 1 Het databestand voor 1998

PROVINCIE10 BEVOLKING INKOMEN S1 (%) S2 (%) S3 (%) Beijing 12,5 18.482 11,4 35,3 53,3 Tianjin 1,0 14.808 19,0 41,5 39,5 Hebei 6,6 6.525 48,8 26,1 25,1 Shanxi 31,7 5.040 45,1 26,1 28,8 Inner Mongolia 23,5 5.068 53,9 17,9 28,3 Liaoning 41,6 9.333 36,8 28,8 34,4 Jilin 26,4 5.016 48,3 20,9 30,9 Heilongjiang 37,7 7.544 48,3 22,5 29,3 Shanghai 14,6 28.253 11,9 43,7 44,4 Jiangsu 71,8 10.021 43,1 30,6 26,3 Zhejiang 44,6 11.247 41,8 29,6 28,6 Anhui 61,8 4.576 60,6 15,4 24,0 Fujian 33,0 10.369 48,6 20,4 31,1 Jiangxi 41,9 4.484 55,7 15,4 28,9 Shandong 88,4 8.120 53,7 23,6 22,8 Henan 93,2 4.712 59,0 19,2 21,8 Hubei 59,1 6.300 49,1 19,5 31,4 Hunan 65,0 4.953 60,1 14,5 25,4 Guangdong 71,4 11.143 41,0 26,9 32,2 Guanxi 46,8 4.076 65,7 10,7 23,6 Hainan 0,8 6.022 61,6 10,2 28,2 Sichuan 115,5 4.430 61,1 14,5 24,4 Guizhou 36,6 2.342 71,6 9,3 19,1 Yunnan 41,4 4.355 74,2 9,5 16,3 Tibet 0,3 3.716 76,2 5,7 18,1 Shaanxi 36,0 3.834 58,6 16,7 24,8 Gansu 25,2 3.456 58,9 15,1 26,0 Qinghai 0,5 4.367 61,3 15,2 23,5 Ningxia 0,5 4.270 58,7 17,7 23,6 Xinjiang 17,5 6.229 57,7 15,5 26,9 Totaal 1.248 6.392 49,8 23,5 26,7

De a-priori keuze voor een semi-logaritmische specificatie van de regressievergelijking heeft drie redenen. In de eerste plaats heeft deze specificatie als aantrekkelijke eigenschap (anders dan de dubbel-logaritmische bijvoorbeeld) dat de geschatte sectoraandelen automatisch optellen tot 100%. In de tweede plaats vergemakkelijkt deze specificatie de interpretatie van de regressieresultaten. De geschatte coëfficiënten â2 en â3

zijn eenvoudig te herleiden tot een inkomenselasticiteit, die aangeeft in welke mate een procentuele groei van het inkomen neerslaat in een absolute mutatie van de sectoraandelen. Differentiatie van s naar lny leidt tot een inkomenselasticiteit waarvan de verwachtingswaarde gelijk is aan (â2+2â3lny). De kwadratische term in de regressievergelijking zorgt er aldus voor dat de inkomenselasticiteit in principe variabel is, zodat deze kan variëren met het inmiddels bereikte inkomensniveau. In de derde plaats heeft het semi-logaritmische model bij de schattingen in mijn proefschrifttijd goede resultaten opgeleverd.

Het regressieresultaat met de basisvergelijking heeft geleid tot een verrassing. Noch de kwadratische inkomensterm, noch de schaalindicator blijkt significant bij te dragen aan de verklaring van de variantie in de sectoraandelen. In feite kunnen deze regressoren worden gemist. Voor geen van de drie sectoren en geen van twee beschouwde jaren doen zij ter zake.