• No results found

8. APPENDIX

8.3 Checklist onderpresteerders

Toelichting

(Hoog)begaafde leerlingen beschikken over de potentie om hoge prestaties te leveren. Toch komt dit

niet altijd tot uiting. Omdat zij in het huidige onderwijs regelmatig niet op niveau worden aangesproken, lopen de leerlingen een groot risico om gedemotiveerd te raken met

gedragsproblemen en onderpresteren als gevolg (Doornekamp, Drent en Bronkhorst, 1999). Kennis van mogelijke kenmerken van (hoog)begaafde onderpresteerders is daarom van belang ten behoeve van de signalering van deze leerlingen en het zoveel mogelijk voorkomen en oplossen van problemen.

De kenmerken/gedragingen van onderpresteerders zijn te verdelen in positieve en negatieve, maar krijgen betekenis in combinatie met elkaar. Opgemerkt moet worden dat niet alle kenmerken

tegelijkertijd bij een onderpresteerder voorkomen. Hoe meer kenmerken aan een leerling toegekend kunnen worden, des te groter de kans, dat de leerkracht te maken heeft met een onderpresterende leerling.

Veelvuldig wordt onderpresteren gedefinieerd in termen van een discrepantie tussen de schoolprestaties van een kind en een bekwaamheidsindex zoals een IQ score. Vaak wordt onderpresteren gezien als een probleem betreffende het werkgedrag of werkhouding. Een meer volledig beeld wordt echter verkregen door onderpresteren te definiëren door verschillende componenten te bekijken:

 Onderpresteren is een gedrag en als zodanig kan het in de loop der tijd veranderen.  Onderpresteren is afhankelijk van de houding en de situatie.

 Vaststellen van onderpresteren is afhankelijk van de verwachtingen die men heeft.  Onderpresteren is verbonden met de ontwikkeling van het zelfbeeld.

Een kind kan op drie manieren onderpresteren:

 Onder het eigen niveau presteren, maar boven het niveau van de klas.

 Onder het eigen niveau presteren, maar op het gemiddelde niveau van de klas.  Onder het eigen niveau presteren en onder het gemiddelde niveau van de klas. Manieren om onderpresteren te keren:

 Ondersteunende strategie (kringgesprekken, ontwerpen van een leerplan).

 Innerlijke strategie (verbinden van enerzijds de zelfinschatting van de leerling als lerend en anderzijds het verlangen van de leerling om goede schoolprestaties te bereiken).

 Strategie tot herstel (in een veilige leeromgeving inspelen op de specifieke sterktes, zwakheden, sociale, emotionele en intellectuele behoeften van de leerling).

Bronvermelding

 Drent, S. (1998). Hoogbegaafde kinderen kunnen meer; praktische richtlijnen voor verbreding in het basisonderwijs. Voorschoten: Ajodakt.

 Kuipers, J. (1990). Si-Bel; Observatielijst voor Signalering en Identificatie van Begaafde Leerlingen in het primair onderwijs. Leeuwarden: GCO Fryslân.

 Mooij, T. (1991). Schoolproblemen van hoogbegaafde kinderen; richtlijnen voor passend onderwijs. Muiderberg: Coutinho.

 Pluymakers, M. & Span, P. (1990). Onderpresteren. In: Nelissen, J. & Span, P. (red) Begaafde kinderen op de basisschool; suggesties voor didactisch handelen (p. 91-101). Tilburg: Zwijsen (momenteel uitgegeven door Bekadidact in Baarn).

 www.slo.nl.  www.lich.nl.

116

Checklist onderpresteerders

Cluster van positieve kenmerken Bijbehorende eigenschappen/gedragingen

1. Grote en uitzonderlijke kennis o De leerling heeft kennis (voorkennis) die nog niet in de groep is behandeld. o De leerling heeft uitzonderlijk grote kennis van feiten.

o De leerling heeft een grote algemene ontwikkeling.

2. Grote interesse o De leerling heeft een brede belangstelling en houdt ervan dingen te onderzoeken. o De leerling leest veel of verzamelt in vrije tijd op andere manieren veel informatie. o De leerling begrijpt en onthoudt onderwerpen uitstekend als hij geïnteresseerd is.

De leerling heeft interesse voor moeilijkere onderwerpen bij een werkstuk of spreekbeurt.

3. Wisselend schoolwerk

(bekijken in relatie tot kenmerk 7)

o De leerling geeft bij meer ingewikkelde vragen vaak het goede antwoord. o De leerling presteert significant beter op mondeling dan schriftelijk werk. o De leerling komt goed uit de verf bij individueel onderwijs op maat. 4. Positief thuiswerk o De leerling werkt thuis verder aan zelf gekozen schoolprojecten.

o De leerling ontwikkelt thuis op eigen initiatief allerlei activiteiten. 5. Grote verbeelding o De leerling is creatief en heeft een levendige verbeelding. 6. Hoge mate van sensitiviteit o De leerling is sensitief in zijn waarneming van zichzelf en anderen.

o De leerling is gevoelig.

Cluster van negatieve kenmerken Bijbehorende eigenschappen/gedragingen

7. Afnemende schoolprestaties (bekijken in relatie tot kenmerk 3)

o De leerling haalt steeds minder goede resultaten.

o De leerling presteert beneden (groeps)niveau bij reken, taal of lezen. o De leerling presteert op school redelijk tot slecht (soms alleen onder het eigen

niveau).

o De leerling schrijft slordig.

o De leerling houdt niet van ‘drill and practice’, van instampen of inprenten. o De leerling mist bepaalde leerinhouden en instructiemomenten.

o De leerling is selectief enthousiast voor nieuwe onderwerpen, maar niet voor uitwerkingen.

8. Negatief gedrag o De leerling vertoont lastig en onaangepast gedrag. o De leerling vraagt steeds om aandacht.

o De leerling verveelt zich.

o De leerling droomt weg tijdens de les.

o De leerling wijst pogingen van de leerkracht af om zich te leren gedragen volgens de groepsnormen.

9. Haperende sociaal-emotionele ontwikkeling

o De leerling is ontevreden over eigen prestaties (negatieve zelfwaardering). o De leerling vermijdt nieuwe activiteiten uit angst om te mislukken. o De leerling heeft minderwaardigheidsgevoelens, kan wantrouwend of

onverschillig zijn.

o De leerling doet niet mee aan groepsactiviteiten.

o De leerling heeft weinig vriendjes of vriendinnetjes, is minder populair bij leeftijdsgenootjes.

o De leerling zoekt vriendjes onder gelijkgestemden. 10. Geringe taakgerichtheid o De leerling heeft een zeer laag werktempo.

o De leerling heeft het huiswerk vaak niet af.

o De leerling stelt onrealistische doelen (te laag of te hoog). o De leerling is snel afgeleid, heeft moeite met taakgericht werken. o De leerling is vergeetachtig en/of impulsief.

o De leerling heeft geen duidelijk leertraject voor ogen, is geen planner. o De leerling heeft een korte spanningsboog.

o De leerling wil niet geholpen worden, wil zelfstandig zijn. 11. Negatieve houding o De leerling heeft een wisselende motivatie.

o De leerling heeft een hekel aan routine. o De leerling verzet zich tegen autoriteit.

o De leerling neemt geen verantwoordelijkheid voor eigen daden (wijt mislukken aan anderen of aan de situatie).

117