• No results found

onze centen waren op en we moesten wat gaan versieren. we lazen bijna alle kranten die er bij ons te krijgen zijn of er niet hier of daar wat gunstige leningen of

In document Raam. Jaargang 1968 · dbnl (pagina 98-101)

'n gemakkelijk baantje werd aangeboden. voor het eerste kwamen we niet in

aanmerking omdat we geen vaste inkomsten als onderpand konden verstrekken

en voor het andere niet omdat voor luie baantjes 'n hele inbreng van groot-kapitaal

werd verlangd. 't zag er somber uit en er bleef dan ook maar één mogelijkheid over,

gerechtvaardigd dus door beroerde omstandigheden buiten onze schuld, namelijk

het toeëigenen van gelden die tóch maar ergens lagen te liggen, in het kort gezegd

diefstal. na het bestuderen van enkele financiele tijdschriften, kwamen we tot de

slotsom dat de boerenleenbank, in elk dorp de kerk van vandaag,

de gunstigste gegadigde was. we zouden niet overhaast te werk gaan. lekker in

een luie stoel liggend bespraken we de mogelijkheden. transport onderbreken,

tunnel graven, brandkluizen repareren, bankbediende worden, trouwen met de

directeursdochter, vloerbedekkingen leggen, geldsorteermachines venten,

verwarmingsketels plaatsen en zo nog wat foefjes meer. 't stond vast we zouden

eerst wat geld in de zaak moeten steken. dat kon, omdat we voor dergelijke situaties

nog altijd een kousje met poen in de kachel hadden liggen. we begonnen met ons

een geschikte wagen aan te schaffen. omdat het in díe tijd voor een fatsoenlijke

bankrover beneden zijn stand was in iets anders te rijden dan in een citroën d.s.

besloten wij ook ons niet aan die mode te onttrekken, louter uit balsturigheid, hoewel

er toch eigenlijk verschillende andere snelle merken ook in aanmerking kwamen.

met die zweefslee slopen we naar het hoofdgebouw van de boerenleenbank om

daar wat geld te beleggen. terwijl ik met een verborgen camera in één van m'n

puntschoenen alle details noteerde door een druk met de grote teen, werd m'n broer

vóórgerekend hoeveel rente hij over honderd gulden zou ontvangen als hij het in

rekening courant deponeerde, voor twee jaar, of geblokkeerd voor vijf, waarop hij

een hele bestelwagen folders over de balie kreeg toegeglimlacht. thuis ontwikkelden

we de foto's en kwamen tot de ontdekking dat we nog maar aan de wieg van de

welvaart stonden. was het niet verstandiger om zelf geld te maken. 'n kwak papier

'n pot inkt, 'n cliché en 'n mangel leek toch heel wat eenvoudiger. we moesten het

ervaren. uit een colyvinyl tegel sneed ik secuur 'n model en ik deed het uitstekend.

boerelul, zei m'n broer, toen ik hem het plaatje liet zien, je hebt een briefje gemaakt

van vijftien, die bestaan helemaal nog niet. verrek daar had hij gelijk in. maar dat

heeft wèl het voordeel, zeg ik dat we met de nummers niet in de knoei kunnen

komen, maar ik zal iets anders maken. toch had ik er al minder zin in. ik maakte er

een van tien in linoleum omdat we niks anders meer hadden. ik was oververmoeid

van het strakke turen drie dagen en nachten lang, ik stak wel drie keer in mijn duim

of 't de botervloot was en ik vloekte bij elke gutssteek dat de motten er stijf van op

tafel vielen. tegen de morgen viel ik bekaf op de divan en m'n broer zou met de

productie beginnen. 's middags maakte hij me wakker. hé karel appel wordt 'ns

wakker, de vernissage is begonnen. m'n broer had alle muren volgehangen met

onze druksels, de kasten, het plafond, alles zat volgepunaisd. er zijn er geen twee

hetzelfde, 't is een mooie tentoonstelling, d'r zitten prachtige plaatjes bij, misschien

kun je er op de biennale van sao paolo de eerste prijs mee winnen, maar als

bankpapier kun je net zo goed de w.c. rol in stukken knippen. hij had gelijk, 't was

'n flop, verloren tijd, 'n mooie hobby voor kunstschilders en we kwamen weer terug

bij de boerenleenbank met grotere perspectieven. ik had het. we zouden eerst een

enquete gaan houden in het bankgebouw. we plakten m'n broer 'n baard aan en ik

fabriceerde van papiermaché 'n mooie levensechte hand, waarvan ik met opzet de

pink had gehalveerd. we huurden een pak in de stad onder een schrijversnaam en

gingen weer de boer op. 't lukte de directie om te lullen. nipo-onderzoek, gesteund

door de werkgeversbond en een aanbeveling van de v.v.d. logen we met succes

bij elkaar. we mochten het hele gebouw doorkruisen, we zamelden alle gegevens

van de tijd van theedrinken, tot het systeem van de liften, de lichaamsbouw van de

kluisbewaarder en het sex-appeal van de secretaressen in onze kop, we deelden

sigaretten

14

en balpennen en sleutelhangers uit en ik liet overal goed m'n hand zien. thuis

maakten we de balans op. het gebouw telde veertien verdiepingen. dat was trouwens

aan de buitenkant ook wel te zien. het had drie kelders en in de middelste bevonden

zich de kluizen met de aannemerswinsten, de a.o.w. en al het andere geld dat

mensen te veel hebben. het plan werd opgesteld. m'n broer wisselde de baard voor

een bril met een hazelip, waardoor hij ineens een heel betrouwbaar uiterlijk kreeg

en hij werd aangenomen als permanent bank-detective, nadat we de echte eerst

zogenaamd voor de grap een aanbeveling hadden laten tekenen, en zijn lieve vrouw

vervolgens in amoureuze kwesties, waarbij de werkelijkheid ons een handje hielp,

bij hem zó verdacht hadden gemaakt dat hij zijn deur niet meer uit wou en ontslag

aanbood. we wreven in onze handen, de zaak begon als een hazedrolletje te rollen.

mijn broer deed zijn uiterste best op de zaak. op een handige manier gaf hij iedereen

gelijk, zó dat die dacht dat hij m'n broer ergens van overtuigd had en dus m'n broer

wel aardig vond, deelde complimenten uit, zelfs aan de lelijke meisjes, toonde zich

onderdanig aan de directie, kortom hij leek wel een aalmoezenier, waar niemand

iets fouts van kon zeggen. op een zaterdagmorgen reed ik in de d.s. voor. ik hoefde

gelukkig niks in de parkeermeter te stoppen, want die stond nog op een half uur en

wandelde naar binnen. 't was, dat was ook onze opzet, hardstikke druk. ik ging in

een leren fauteuil zitten, stak een sigaret op als teken dat mijn broer die boven over

het balkon hing op z'n qui-vive moest zijn. ik doofde m'n sigaret en stak het peukje

in mijn lucifersdoosje en ging in de rij staan bij loket nummero acht. toen ik aan de

beurt was legde ik m'n linker madame-toussaud-hand op de toonbank en haalde

mijn toneelpistool tevoorschijn. dat was nog eigendom geweest van de theaterclub

in het patronaat, waar onze opa altijd de rol van de bekeerde boef kreeg toegewezen.

ik sis hem (de geldwinkelier) duidelijk maar op fluistertoon toe, geen paniek, geen

gerotzooi, geef me alle kasgeld maar, maar netjes, anders pleur ik je in rafels. (op

z'n jan cremers.) ik dacht eerst dat de schijtert ter plaatse zou bevriezen, 't leek wel

een erectie op schoenen, toen gaf de klootzak me 'n hele schaal met vakjes vol

dubbeltjes en centen en ik zag dat hij met één van zijn platvoeten op 'n knopje onder

de geldaanrecht trapte. er begon een kermisbel te rinkelen en rode knipperlichten

traden in werking en ik hoorde hoe de toegang, door een stalen zakkende deur als

een brandsluis zoemend werd afgesloten. kalm blijven, kalm blijven, riep m'n broer

luid vanaf het balkon en hij rende de trap af naar mij toe en pakte me in m'n kraag.

zo, mannetje geef dat blaffertje maar aan de ome, we zijn hier wel met honderd

mensen en je kunt er hooguit vijf van òmleggen de directeur kwam er aan. we

hebben de held al te pakken zei m'n broer, de bleekscheet wou hier een collecte

komen houden voor zichzelf, bel de politie maar over 'n half uur, want ik wil eerst

persoonlijk een verhoor afnemen. met uw permissie doe ik dat beneden in de kluis,

zodat het baasje hier niet weg kan fietsen en dan kunt u gerust dat angelus afzetten,

het gordijn optrekken en verder gaan met centjes tellen. ik neem deze pinkenman

wel voor mijn rekening en hij deed me 'n paar handboeien van plastic aan. door de

lift gingen we naar beneden, alles liep volgens plan, goed zo broertje hou je maar

taai. de wakers beneden moesten natuurlijk het neusje van de zalm weten en volgden

ons de kluis in. en nou begin maar eens te zeggen hoe je heet manneke. jansen,

'n mooie naam, zo heet onze dokter ook en onze huisbaas en onze krantenbezorger

en

onze melkboer en ik geloof dat m'n vrouw met d'r eigen naam óók zo heet, weet je

niks beters. en dat wou hier nou zijn portemonnaie komen vullen, de klepbroeker,

andermans veren opstrijken, arme spaardders oppeuzelen, nee jongetje en je kon

toch best weten met je intellectuele expressie dat ze het geld hier netjes in een safe

opbergen. ik stond gewoon verbaasd over de talenten van m'n broer. in de

schouwburg had ik nog nooit zo'n kick gehad en ik begon hem bijna te knijpen. kijk,

bietser, hier in kamertje één, liggen de dubbeltjes en daar de kwartjes en terwijl hij

ons vóórging naar de volgende ruimte, en hier de papiertjes, voldoende om heel

zuid-amerika mee te ontwikkelen, je mag er gerust eens naar kijken en daarginds

de dure staafjes waar je heel het land mee zou kunnen voorzien van gouden tanden,

kamertje drie. toen de hele achterlijke troep door de inspirerende woorden van mijn

broer met trillende vingers over het goud begon te aaien, trok m'n broer me ineens

als een sjaal het goudhol uit en we gooiden de zware deur dicht. we zochten een

mooi koffertje uit, propten het barstensvol met briefjes van erasmus en rembrandt,

wikkelden er een krant om en gingen met de lift weer naar boven, waar de directeur

tevreden wat in de hal liep te drentelen. bij nader inzien lijkt 't me net zo eenvoudig,

zei m'n broer tegen hem, als ik de notenkraker zèlf even naar het bureau breng, dat

spaart u weer een telefoontje uit en bovendien kan ik dan meteen het bezwarende

materiaal dat ik hier onder m'n arm draag, overgeven aan de bevoegde instanties.

buitengewoon, zei de directeur, en gaf m'n broer 'n sigaartje. we stapten in de d.s.

waar een bonnetje onder de wissers zat, want we waren door het gezwets van m'n

broer, 'n minuut of wat op ons schema achtergeraakt. in onze huiskamer telden we

de buit. die bedroeg afgerond op drie nullen zeven miljoen. daar zat wel een etentje

aan, maar eerst moesten we alle sporen uitwissen. ik deed m'n hand af en m'n broer

zíjn attributen, de hand zetten we eerst in een teiltje water in de week en spoelden

hem toen weg door het toilet. de rest verbrandden we. we liepen om de hoek van

de straat, waar onze d.s. stond en reden er mee naar de stad. daar parkeerden we

hem bij de oude kerk. we poetsten onze vingerafdrukken zorgvuldig weg en net

toen ik uitstapte, smeet die hufter van een broer het portier van de wagen met zo'n

geweld dicht dat de helft van mijn pink als een pick-up borrelworstje op straat viel.

we waren de pineut. twee uur later werden m'n broer en ik, de pinkenman, in huis,

gearresteerd.

5

In document Raam. Jaargang 1968 · dbnl (pagina 98-101)