• No results found

Causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden

Voor aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:658 BW dient aan twee voorwaarden voldaan te zijn. De eerste voorwaarde is schending van de in het eerste lid neergelegde zorgplicht door de werkgever, zoals reeds besproken in hoofdstuk 4. De tweede voorwaarde is het bestaan van causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden. In dit hoofdstuk zal allereerst beknopt behandeld worden welke schade in het algemeen voor vergoeding in aanmerking komt. Vervolgens staat centraal hoe het causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade vastgesteld dient te worden in het geval van stressgerelateerde klachten.

6.1 Schade

Wanneer een werknemer aansprakelijk is voor schade als gevolg van de arbeid dient hij door vergoeding van die schade de werknemer zoveel mogelijk te plaatsen in de situatie waarin deze zonder de normschending verkeerd zou hebben.102 De bepaling van de omvang van de schade wordt uitgevoerd aan de hand van afdeling 6.1.10 BW. Er zijn veel uiteenlopende schadeposten denkbaar waarvoor een werkgever in het algemeen aansprakelijk gehouden zou kunnen worden. Een werknemer kan in de uitoefening van zijn werkzaamheden namelijk fysiek of psychisch letsel oplopen of er kan schade ontstaan aan zaken. Er kan vervolgens sprake zijn van kosten voor medische behandelingen, revalidatie of reïntegratie. Wanneer sprake is van langdurige of blijvende invaliditeit kunnen ook aanpassingen aan de woning of werkplek noodzakelijk zijn. Vaak is als gevolg van uitval van de werknemer sprake van schade door verlies aan verdienvermogen. Dit kan zowel het geval zijn door verlies van het vermogen betaalde arbeid te verrichten als door verlies van het vermogen onbetaalde (huishoudelijke) arbeid te verrichten. Naast deze vermogensschade kan ook sprake zijn van ander nadeel in de vorm van emotionele schade of gederfde levensvreugde. Ook juridische kosten kunnen een schadepost vormen.103

Een specifieke kenmerk van het arbeidsovereenkomstenrecht is het doel van ongelijkheidscompensatie. Doorgaans verkeert de werknemer ten opzichte van zijn werkgever in een economische zwakkere positie. Op grond van titel 7.10 BW zal de werknemer aan zijn rechtspositie derhalve aanspraken kunnen ontlenen. Op grond van artikel 7:629 BW zal de werkgever bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte gedurende twee jaar in ieder geval

102 Lindenbergh 2009, p. 11 103 Lindenbergh 2009, p. 8

een deel van het loon door dienen te betalen. Wanneer deze loondoorbetalingsplicht in het geval van uitval als gevolg van stressgerelateerde klachten zoals een burn-out van toepassing zou zijn, en de werkgever wordt daarnaast aansprakelijk gehouden voor de opgelopen psychische schade, kun je je afvragen of er eigenlijk nog wel sprake is van schade. Deze vraag ziet eigenlijk op de onderlinge verhouding tussen de civielrechtelijke aansprakelijkheidsgrond (artikel 7:658 of 7:611 BW) en de aanspraak die de werknemer ontleent aan zijn arbeidsovereenkomst (op grond van titel 7.10 BW). De verplichting tot doorbetaling van loon neemt in feite de schade (voor een deel) weg. Het gevolg hiervan is dat de aanspraak wegens verlies aan verdienvermogen voor een deel wegvalt of vermindert. Ook wanneer sprake is van uitkeringen uit andere hoofde, bijvoorbeeld voortvloeiend uit een vorm van sociale zekerheid, kunnen deze in sommige gevallen in mindering gebracht worden op de schadevergoeding als gevolg van verrekening van voordeel op grond van artikel 6:100 BW.104 6.2 Bewijs van het causaal verband

De werkgever dient op grond van artikel 7:658 BW te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat hij (psychische) schade heeft geleden in of door de uitoefening van zijn werkzaamheden. Er moet dus causaal verband, in de zin van conditio sine qua-non-verband, bestaan tussen de schade en de werkzaamheden.105 Aan het bewijs van dit verband worden strenge eisen

gesteld. Causaal verband wordt in feite slechts aangenomen als de rechter het ook aannemelijk vindt dat de werkgever is tekortgeschoten in zijn zorgplicht, en andersom is dit ook het geval. Bij de beoordeling van het al dan niet bestaan van causaal verband tussen de werkzaamheden en de gezondheidsschade wordt dus meegewogen of de werkgever zijn zorgplicht heeft nageleefd en als dat niet het geval is dan is de conclusie vaak dat niet het werk, maar bijvoorbeeld de persoonlijkheid van de werknemer, de klachten heeft veroorzaakt.106

Die strenge eisen blijken onder meer uit de zaak ABN AMRO/Nieuwenhuys na terugverwijzing naar het Hof Den Haag.107 In die zaak was op verzoek van de arbo-arts door een psycholoog en psychiater een keuringsrapport opgesteld over de klachten van Nieuwenhuys. In het rapport werd als oorzaak van de klachten genoemd ‘een probleem in de werksituatie’ dat zich had geuit in ‘ernstige lichamelijke signalen, ook te duiden als een

104 Lindenbergh 2009, p. 12 105 Vegter 2008, p. 9 106 Vegter 2008, p. 11

atypische stressreactie’.108 Het Hof oordeelde dat uit het rapport bleek dat de klachten waren

veroorzaakt door stress, maar dat stress door vele omstandigheden kan ontstaan en sterk individueel bepaald is, waardoor onder gelijke omstandigheden de ene persoon wel stressklachten zal ontwikkelen en de andere niet. Het Hof benadrukte daarnaast dat persoonlijke omstandigheden en een slechte lichamelijke conditie er voor kunnen zorgen dat iemand minder goed bestand is tegen de eisen die de werkzaamheden aan hem stellen, waardoor de werkdruk als te zwaar wordt ervaren. Een werknemer die stelt dat hij in of door de uitoefening van zijn werkzaamheden stressklachten heeft ontwikkeld, zal dus feiten en omstandigheden moeten stellen die betrekking hebben op zijn werksituatie, op grond waarvan kan worden aangenomen dat de klachten door het werk en niet door iets anders zijn ontstaan.109 Wanneer een werknemer in een normale werksituatie niet tegen de werkdruk bestand is, kan volgens het Hof niet gesteld worden dat de stressklachten door de werkzaamheden zijn veroorzaakt. Ook kan van de werkgever in dat geval niet worden verwacht dat hij maatregelen neemt ter voorkoming van de stressklachten. Volgens het Hof zijn maatregelen pas noodzakelijk wanneer voor de werkgever duidelijk is (gemaakt) dat een bepaalde (wijziging in de) werksituatie het risico van stressklachten met zich brengt.110 Het opgestelde rapport was volgens het Hof echter slechts een verslag van de resultaten van het onderzoeken van Nieuwenhuys door de psycholoog en psychiater, in plaats van een onderzoek naar de werksituatie van Nieuwenhuys.111 Het rapport leverde dus onvoldoende

bewijs voor het bestaan van causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden, waardoor ABN AMRO niet aansprakelijk was voor de schade.112 Datzelfde Hof oordeelde

enkele maanden later overeenkomstig in de zaak Dooms/Dow Benelux B.V.113 In die zaak rapporteerde een psychiater dat de werknemer als gevolg van zijn eigen gedrevenheid en ambitie enerzijds, en de bedrijfscultuur van Dow anderzijds, een burn-out had ontwikkeld en daarbij geen adequate ondersteuning van Dow had ontvangen.114 Het Hof overwoog ook in deze zaak weer dat aannemelijk was dat de klachten waren veroorzaakt door stress, maar dat stress door vele omstandigheden kan ontstaan, sterk individueel bepaald is, en een werknemer er minder goed tegen bestand kan zijn als gevolg van persoonlijke omstandigheden of een minder goede conditie. Ook in dit geval moesten dus door de werknemer feiten en

108 Hof Den Haag 16 februari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA0761, r.o. 1.3 109 Hof Den Haag 16 februari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA0761, r.o. 4.4 110 Hof Den Haag 16 februari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA0761, r.o. 4.4 111 Hof Den Haag 16 februari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA0761, r.o. 4.5 112 Hof Den Haag 16 februari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA0761, r.o. 4.7 113 Hof Den Haag 27 april 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6359

omstandigheden met betrekking tot de werksituatie gesteld worden op grond waarvan kon worden aangenomen dat de stressklachten door het werk en niet door iets anders waren ontstaan.115 De rapportage van de psychiater leverde niet voldoende bewijs dat het werk de

stressklachten had veroorzaakt. Daarnaast achtte het Hof van belang dat door Dow onweersproken was gesteld dat talloze werknemers in vergelijkbare functies onder vergelijkbare omstandigheden werkzaam waren zonder gezondheidsklachten te ontwikkelen, dat de ziekteveruim- en WAO-instroomcijfers laag waren en dat Dow een prijs had gewonnen voor haar Nederlandse stresspreventiebeleid.116 De stelling van het Hof, dat de werkgever niet aansprakelijk kan zijn wanneer de werksituatie en werkdruk ‘normaal’ zijn, kan geacht worden in strijd te zijn met de predispositieleer uit het aansprakelijkheidsrecht, inhoudende dat ook schade die buiten de normale lijn der verwachting ligt aan de werkgever toegerekend wordt als die terug te voeren is op de aanleg of bijzondere kwetsbaarheid van de werknemer voor lichamelijk of geestelijk letsel.117 Predisposities voor psychisch letsel worden in beginsel op dezelfde wijze toegerekend als fysieke predisposities wanneer het letsel het gevolg is van een schending van een veiligheidsnorm, zoals neergelegd in artikel 7:658 BW.118 Het toepassen van die predispositieleer bij stressgerelateerde klachten zou betekenen dat, wanneer een werknemer als gevolg van karaktereigenschappen extra vatbaar is voor het ontwikkelen van een burn-out, zoals het geval was in Dooms/Dow Benelux B.V., die predispositie van de werknemer niets afdoet aan de aansprakelijkheid van de werkgever. Pas bij de vaststelling van de omvang van de schade kan in dat geval rekening worden gehouden met de predispositie van de werknemer.119

Een werknemer kan dus wel slagen in het bewijs van het causaal verband door feiten en omstandigheden die verband houden met de werksituatie te stellen, op grond waarvan kan worden aangenomen dat de stressgerelateerde klachten zijn veroorzaakt door het werk en niet door andere factoren. In 2011 deed het Hof Den Haag uitspraak in een zaak waarbij dit het geval was.120 De werkneemster was van 1989 tot 2005 als verpleegkundige op de eerste hulp werkzaam bij Stichting Rivas Zorggroep. In 2003 schreef de werkneemster een brief aan haar werkgever waarin zij aangaf dat er op de spoedeisende hulp met te weinig mensen gewerkt werd, wat tot uitval, uitputting en ziekte zou kunnen leiden. Zij gaf aan dat haar klacht met

115 Hof Den Haag 27 april 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6359, r.o. 3.5 116 Hof Den Haag 27 april 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6359, r.o. 3.6 117 Hoogeveen & Klein Gunnewiek 2010, p. 9

118 Vegter 2004, p. 74

119 Hoogeveen & Klein Gunnewiek 2010, p. 9

name betrekking had op de piekbelasting, structurele onderbezetting en het beleid dat de werknemers niet van de afdeling af mochten om pauze te nemen. Omdat ze al regelmatig had geklaagd over de structurele onderbezetting bij haar leidinggevenden, gaf ze in de brief aan dat ze, indien Rivas de situatie niet serieus zou nemen, genoodzaakt zou zijn de arbeidsinspectie in te schakelen. In 2004 werd door de verzekeraar van Rivas, Medirisk, een risk management audit uitgevoerd, naar aanleiding waarvan een rapport werd opgesteld. In dat rapport werd geconstateerd dat de bezetting officieel toereikend was om continuïteit van de zorg te garanderen, maar dat door ziekte, zwangerschapsverlof en vakanties de bezetting ‘op losse schroeven’ kwam te staan en de hoeveelheid administratieve handelingen per patiënt inefficiënt en tijdrovend was.121 In september 2004 viel de werkneemster flauw tijdens haar werkzaamheden als gevolg van een te lage bloeddruk. De huisarts constateerde dat dit in verband gebracht kon worden met de hoge werkdruk. Naar aanleiding van het flauwvallen schakelde de werkneemster de arbeidsinspectie in, welke twee overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet constateerde, namelijk het onvoldoende aandacht besteden aan het voorkomen of opheffen van mogelijk aanwezige ‘werkdrukproblemen’ en het niet aanwezig zijn van een plan van aanpak behorend bij de schriftelijke risico-inventarisatie en – evaluatie.122 Rivas had de geconstateerde overtredingen binnen de gestelde termijn van vier maanden opgeheven. Na deze periode is de werkneemster echter nog meerdere keren en uiteindelijk definitief uitgevallen vanwege burn-out klachten. Er was door de werkneemster gedurende de gehele periode een uitgebreid dossier bijgehouden over haar werksituatie. De vrouw vorderde aansprakelijkheid van Rivas op grond van artikel 7:658 BW, maar deze vordering werd door de kantonrechter afgewezen omdat Rivas haar zorgplicht niet geschonden zou hebben. In hoger beroep werd het vonnis van de rechtbank echter vernietigd. Het Hof oordeelde dat op basis van de gedingstukken met een voldoende mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de medische klachten van de werkneemster werkgerelateerd waren.123 De vrouw had een rapport van de HSK groep, een rapport van Medirisk, de brief van de Arbeidsinspectie, een Risico Inventarisatie en –Evaluatie (RIE), medische informatie van de bedrijfsarts en huisarts en verklaringen van (oud) collega’s over de werkomstandigheden ingebracht. Met name het rapport van HSK werd door het Hof van groot belang geacht, waaruit volgde dat er gezien de aard van haar klachten sterke aanwijzingen waren dat die waren ontstaan door werkgerelateerde problematiek, die samenhing met

121 Hof Den Haag 27 september 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU2798, r.o. 2.3 122 Hof Den Haag 27 september 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU2798, r.o. 2.6 123 Hof Den Haag 27 september 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU2798, r.o. 11

factoren in de werkorganisatie en waarbij specifiek aan de hoge werkdruk werd gerefereerd.124 Het Hof oordeelde dat uit het HSK-rapport, het rapport van Medirisk, de brief

van de Arbeidsinspectie en de RIE afgeleid kon worden dat de hoge werkdruk op de spoedeisende hulp een kenbaar risico is voor het welzijn en de gezondheid van de verpleegkundigen. Gesteld noch gebleken was dat Rivas dat kenbare risico in enig opzicht tot onderwerp van (actieve) zorg had gemaakt, terwijl bij een dergelijk kenbaar en serieus risico (actieve) zorg passend is, zeker voor een ziekenhuis. Het Hof was dus van oordeel dat Rivas niet had voldaan aan de op haar rustende zorgplicht, waardoor zij aansprakelijk was op grond van artikel 7:658 BW.

Het is in het geval van een burn-out niet ondenkbaar daar meerdere oorzaken hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ziektebeeld. Er is dan sprake van multi-causaliteit. Die oorzaken kunnen gelegen zijn in werkomstandigheden, maar ook in privé-omstandigheden. Wanneer een werknemer niet alleen als gevolg van het werk stressklachten ervaart, maar ook als gevolg van omstandigheden in zijn privé-situatie (denk bijvoorbeeld aan een echtscheiding of ziekte van een gezinslid), kan hij door de combinatie van die factoren stressgerelateerde klachten ontwikkelen en schade lijden waarvoor hij zijn werkgever (deels) aansprakelijk wil stellen. De rechter zou in een dergelijk geval kunnen komen tot proportionele aansprakelijkheid van de werkgever. Deze proportionele aansprakelijkheid voor de werkgever werd door de Hoge Raad aangenomen in het arrest Nefalit/Karamus.125 Het ging daarbij om

een werknemer die longkanker had opgelopen nadat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden 15 jaar lang was blootgesteld aan asbest. De werknemer had echter ook 28 jaar lang gerookt. Een deskundige stelde de kans dat de longkanker door de blootstelling aan asbest was veroorzaakt op 55%, en de kans dat de longkanker door het roken was veroorzaakt op 45%. De werkgever was dus aansprakelijk 55% van de schade. Toepassing van deze proportionele aansprakelijkheid op een zaak waarbij de werknemer een burn-out heeft opgelopen als gevolg van zowel omstandigheden die verband houden met de werkzaamheden als omstandigheden die geen verband houden met de werkzaamheden zou betekenen dat de werkgever alleen aansprakelijk is voor de schade die overeenkomt met de kans dat de burn- out door de werkzaamheden is veroorzaakt.

124 Hof Den Haag 27 september 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU2798, r.o. 11 125 HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092

7. Conclusie

Na literatuur- en jurisprudentieonderzoek kan een antwoord geformuleerd worden op de probleemstelling van deze scriptie: In hoeverre is een werkgever aansprakelijk voor de schade die een werknemer lijdt als gevolg van stressgerelateerde klachten (zoals een burn- out) welke (mede) zijn veroorzaakt door of bij de uitoefening van de werkzaamheden door de werknemer? De probleemstelling wordt beantwoord door samenvoeging van de antwoorden op de deelvragen.

Is artikel 7:658 BW in dit geval van toepassing of dient een werknemer zijn toevlucht te zoeken tot artikel 7:611 BW?

Een vordering tot schadevergoeding bij stressgerelateerde klachten zoals een burn-out kan zowel op artikel 7:658 BW, zo volgt uit het arrest ABN AMRO/Nieuwenhuys, als op artikel 7:611 BW gebaseerd worden. Voor de werknemer is het echter gunstiger zijn vordering op artikel 7:658 BW te baseren ten opzichte van artikel 7:611 BW, omdat hij als gevolg van de omkering van de bewijslast die voortvloeit uit artikel 7:658 BW slechts hoeft te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De werkgever moet vervolgens het bewijs leveren dat hij aan zijn zorgplicht uit artikel 7:658 lid 1 heeft voldaan. Wanneer de werknemer zijn vordering echter op artikel 7:611 BW baseert, is hij belast met de bewijslevering voor de schending van de norm van ‘goed werkgeverschap’ door de werknemer en voor de (psychische) schade die hij als gevolg van die schending heeft geleden.

Rust op de werkgever een (actieve) zorgplicht om het ontstaan van dergelijke klachten te voorkomen?

Artikel 7:658 BW is van toepassing wanneer een werknemer schade oploopt als gevolg van psychische klachten die zijn veroorzaakt door of tijdens de uitoefening van de werkzaamheden. Een werkgever is voor die schade aansprakelijk mits hij zijn zorgplicht uit dat artikel heef geschonden én er causaal verband bestaat tussen de schade en de werkzaamheden. Op grond van artikel 7:658 BW rust op de werkgever een zorgplicht om het ontstaan van stressgerelateerde klachten zoals een burn-out te voorkomen. Voor de toepassing van artikel 7:658 BW is vereist dat sprake is van schending door de werkgever van een norm als in die bepaling bedoeld ter voorkoming van risico’s die verbonden zijn aan het werk en de werkomgeving. In de Nederlandse wet zijn geen wettelijke normen opgenomen die specifiek strekken ter voorkoming van psychisch letsel. Wel kan voor de invulling van de zorgplicht

aansluiting gezocht worden bij hetgeen bepaald is in de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en in collectieve arbeidsovereenkomsten. Op welke wijze verder invulling aan de zorgplicht wordt gegeven en of een werkgever aan die zorgplicht heeft voldaan moet per afzonderlijk geval beoordeeld worden. In het algemeen wordt aangenomen dat een werkgever pas kan zijn tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht indien voor hem kenbaar was dat de werknemer klachten dreigde te ontwikkelen. De werknemer moet dus aan de werkgever kenbaar hebben gemaakt dat de werkdruk hem te veel werd of dat hij zich op een andere manier psychisch overbelast voelde. Onder bepaalde omstandigheden mag worden aangenomen dat voor de werkgever kenbaar was dat de werkgever zich psychisch overbelast voelde, zelfs indien de werkgever dat niet expliciet kenbaar had gemaakt.

Op wie rust de bewijslast?

De bewijslastverdeling die volgt uit artikel 7:658 BW is dat allereerst de werknemer stelt, en bij betwisting bewijst, dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Vervolgens is het aan de werkgever het bewijs te leveren dat hij de op grond van lid 1 op hem rustende zorgplicht is nagekomen. Het bewijs dat de werknemer bij betwisting moet leveren ziet op het causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden. Wanneer een werknemer niet direct, maar na verloop van tijd, klachten ontwikkelt die het gevolg (kunnen) zijn van de werkomstandigheden, zoals het geval is bij stressgerelateerde klachten zoals een burn-out, dan kan de werknemer in bewijsnood raken. De Hoge Raad heeft daarom in de arresten Unilever/Dikmans, Havermans/Luyckx en Landskroon/BAM, met het oog op het