• No results found

Deel II – Profiel van de Gentse psychiatrische patiënten

Hoofdstuk 4 – Sociaal-demografisch profiel van psychiatrische patiënten

4.2 Burgerlijke staat

In het tweede onderdeel van het vierde hoofdstuk wordt de burgerlijke staat van de opgenomen patiënten onder de loep genomen. Om het huwelijksgedrag van de onderzochte patiënten goed te kunnen interpreteren, neem ik eerst het gangbare huwelijkspatroon in de negentiende eeuw onder de loep. Er was tijdens de late achttiende en de volledige negentiende eeuw sprake van een zogenaamd restrictief huwelijkspatroon. De gemiddelde huwelijksleeftijd lag voor de mannen tussen 28 à 30 jaar en voor de vrouwen tussen 26 à 28 jaar. Bovendien bleef een groot deel van de bevolking levenslang ongehuwd. Deze tendens kende zijn hoogtepunt rond het midden van de negentiende eeuw, wanneer ongeveer een kwart tot een derde van de Vlamingen ervoor kozen levenslang vrijgezel te blijven. Een belangrijke aanzet van dit restrictief huwelijkspatroon was het stijgende bevolkingsaantal dat werd veroorzaakt door een dalende mortaliteit. Deze bevolkingstoename zorgde voor een grote druk op de arbeidsmarkt. Er was namelijk sprake van een arbeidsoverschot en daarbovenop heerste er een crisis in de proto-industrie, die ook de huisnijverheid wordt genoemd. Door de opkomende concurrentie van mechanische bedrijven werden de productieverhoudingen compleet verstoord. Restrictief huwelijksgedrag was een antwoord op deze crisis. Er kon immers pas aan een huwelijk worden gedacht als men zich autonoom kon vestigen en in staat was om een familie te onderhouden. Ook hier speelde de dalende mortaliteit een rol. Mensen erfden echter op een latere leeftijd, waardoor het huwelijk werd uitgesteld.108

Pas tegen het einde van de negentiende eeuw nam de huwelijksintensiteit toe en werd er op jongere leeftijd gehuwd. Door de verdere afbouw van de landbouwmaatschappij en de toenemende industrialisatie werden individuen op jongere leeftijd economisch onafhankelijk.109 Daarnaast zorgde de verdere industrialisering enerzijds voor volledige loonafhankelijkheid en anderzijds dat arbeid buiten het huishouden werd gelokaliseerd. Hierdoor konden jongeren vroeger in het huwelijk stappen. Bovendien was er ook sprake van een zekere ‘romantisering’ van

106 Annemieke Klijn, Tussen caritas en psychiatrie: lotgevallen van zwakzinnigen in Limburg, 1879-1952 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1995): 107.

107 Andrew T. Scull, The Most Solitary of Afflictions: Madness and Society In Britain 1700-1900 (New Haven:

Yale university press, 1993), 370-1.

108 Chris Vandenbroeke. Vrijen en trouwen van de Middeleeuwen tot heden. Seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief (Brussel: Elsevier Libreco, 1986), 39.; Isabelle Devos “Marriage and economic conditions since 1700: the Belgian case.” In Marriage and rural economy, Western Europe since 1400, eds.

Isabelle Devos en Liam Kennedy (Turnhout: Brepols, 1999), 101.

109 Koenraad Matthijs, De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering (Leuven: Universitaire pers Leuven, 2001), 172.

48 het huwelijk. De gewijzigde context zorgde er namelijk voor dat economische huwelijksvereisten minder dwingend waren waardoor koppels vaker ‘uit liefde’ huwden.110

In het onderzoeksveld van disability studies heeft historica Sofie De Veirman voor haar doctoraatsstudie onderzoek gevoerd naar de impact van een auditieve beperking op het huwelijk en gezinsleven van de dovengemeenschap in het negentiende-eeuwse Oost-Vlaanderen. Ze kwam tot de conclusie dat individuen met een auditieve beperking meer moeilijkheden ondervonden bij het vinden van een huwelijkspartner dan personen zonder een handicap. Het huwelijkscijfer was dan ook laag.111 Hierbij moet worden opgemerkt dat het niet correct zou zijn om een eventuele lagere huwelijksfrequentie uitsluitend te verklaren vanuit de beperking van een individu. Volgens De Veirman was een handicap slechts één van de verschillende barrières naar een huwelijksverbintenis. De economische context tijdens de negentiende eeuw werd namelijk gekenmerkt door een snel groeiende industrialisatie die gepaard ging met nieuwe werkprocessen waarbij er steeds minder plaats was voor mensen met een handicap. Hierdoor hadden deze personen het extra moeilijk om een stabiel inkomen te verwerven, wat een nadeel was op de huwelijksmarkt.112

Grafiek 4.1: burgerlijke staat voor de periode 1860-1864 in procent

Bron: MS Access databank ‘opnames psychiatrische patiënten’

110 Christa Matthys, Historische demografie: vademecum (Gent: Universiteit Gent, 2017-2018), 4-5.

111 De Veirman, “Breaking the silence,” 318.

112 De Veirmain, “Breaking the silence,” 273.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

Behoeftige mannen Betalende mannen Behoeftige vrouwen Betalende vrouwen Gehuwd Ongehuwd Verweduwd Gescheiden Onbekend

49 Grafiek 4.2: burgerlijke staat voor de periode 1900-1904 in procent

Bron: MS Access databank ‘opnames psychiatrische patiënten’

Uit grafieken 4.1 en 4.2 kunnen we afleiden dat ongeveer de helft van de onderzochte psychiatrische patiënten ongehuwd was. Dit aantal ligt nog hoger dan bij het restrictief huwelijkspatroon. Een mogelijke verklaring kan zijn dat een derde van de mannelijke en vrouwelijke patiënten tussen 20 en 40 jaar oud waren bij opname. Een beduidend aantal patiënten was met andere woorden opgenomen wanneer ze al de gemiddelde huwelijksleeftijd hadden bereikt. Een kwart tot een derde van de patiënten was wel gehuwd. Dit aantal blijft stabiel over de beide onderzoeksperioden heen. Enkel bij de betalende vrouwen uit 1860-1864 ligt het aantal gehuwden beduidend lager.

Daarnaast zijn er nog andere onderliggende verschillen merkbaar tussen mannelijke en vrouwelijke patiënten, betalende en behoevende patiënten en tussen de twee periodes. Er kan onder meer worden opgemerkt dat het aantal ongehuwden hoger is bij de betalende patiënten dan bij de behoeftige patiënten van hetzelfde geslacht. Uit onderzoek blijkt dat hoe lager iemands sociale klasse was, hoe vroeger deze persoon in het huwelijk trad. Bij de analyse van de leeftijdsstructuur van de betalende mannen zien we dat een derde van de patiënten tussen 30 en 45 jaar oud was. Dit betekent dat een groot deel van de patiënten ziek was en in een instelling verbleef wanneer ze de gemiddelde huwbare leeftijd bereikten. Bij de behoeftige mannen was iets minder dan een derde van de patiënten tussen 35 en 50 jaar oud bij opname. Deze groep patiënten had de gemiddelde huwelijksleeftijd bereikt voor hun opname, waardoor de kans groter was dat deze patiënten waren gehuwd.

Vervolgens zien we in grafieken 4.1 en 4.2 dat het aantal weduwnaars hoger is bij de behoeftige mannen dan bij de betalende mannen. Ook dit kan worden verklaard aan de hand van de sociale posities die deze groepen bekleedden. Omwille van hun financiële middelen en hun sociale positie hadden welstellende weduwnaars het gemakkelijker om een nieuwe huwelijkspartner te vinden.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

Behoeftige mannen Betalende mannen Behoeftige vrouwen Betalende vrouwen Gehuwd Ongehuwd Verweduwd Gescheiden Onbekend

50 Het aantal verweduwde vrouwen ligt hoger dan bij de mannen. Voor weduwes was het immers moeilijker om een nieuwe huwelijkspartner te vinden dan voor weduwnaars. Bij de vrouwen is echter wel de omgekeerde tendens merkbaar als bij de verweduwde mannen. Er zijn namelijk procentueel iets meer betalende vrouwen verweduwd dan behoeftige vrouwen. Nochtans hadden gehoede weduwes meer kans op een tweede huwelijk dan weduwes van een lage sociale klasse.113 Dit kan worden verklaard door het feit dat tweede huwelijken voor vrouwen doorgaans werden voltrokken uit financiële noodzaak.