• No results found

2.1 Bronnen

Voor het bureauonderzoek zijn onderstaande bronnen gebruikt:

Tabel 2: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Geraadpleegde literatuur en andere bronnen.

AHN-Viewer. www.AHN.nl. Actueel Hoogtebestand Nederland. Rijkswaterstaat, Adviesdienst Geo-informatie en ICT.

Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode. Archeologie Leidraad 3. J.H.A. Bosch, 7 maart 2005.

Archeologische verwachtingswaardenkaart voor het grondgebied van de gemeente Ommen.

Vestigia, 2008

ARCHIS 2. Het online registratie- en informatiesysteem van de RCE.

Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Blad 22 West Coevorden. Stichting voor Bodemkartering. Wageningen, 1990.

Centraal Archeologisch Archief (CAA) en Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) [ARCHIS].

Geomorfologische Kaart van Nederland. Blad 22-west. Stichting voor Bodemkartering Wageningen & Rijks Geologische Dienst Haarlem.

Huguenin, de Atlas van. Militair-topografische kaarten van Noord-Nederland, 1819-1829.

H.J. Versfelt en M. Schroor. Heveskes Uitgevers. Groningen/Veendam, 2005.

Rensink, E., 2008. KNA Leidraad archeologisch onderzoek van beekdalen in Pleistoceen Nederland, SIKB 01-07-2008 versie 1.0

Topografische Atlas Overijssel, schaal 1:25:000. ANWB. Den Haag 2004.

Www.WatWasWaar.nl

2.2 Fysische geografie (KNA 3.2 LS04)

Het plangebied ligt in het deel van het oostelijke zandgebied dat wordt gedomineerd door de stroomdalen van de IJssel, de Overijsselse Vecht en de Regge. Het oorspronkelijke dal van de Oer-Vecht is gevormd in de op één na laatste ijstijd (het Saaliën). Dit dal is ontstaan doordat smeltwater dat ten zuiden van het gletsjerijs een weg naar het westen zocht, zich diep in de ondergrond heeft ingesneden. Dit oerstroomdal is voor een groot deel opgevuld geraakt met door de rivier her-afgezet zand. Tijdens een groot deel van de laatste ijstijd (het Weichseliën) heerste in Nederland een poolklimaat. Door het ontbreken van begroeiing had de wind vrij spel en kon vanuit het Noordzeebekken dekzand

worden afgezet. Dit dekzand behoort tot het Laagpakket van Wierden

(Formatie van Boxtel). De Overijsselse Vecht vormde een meanderende rivier door dit dekzandlandschap. Door de rivier werd dekzand geërodeerd en her-afgezet. Hersortering van geërodeerd materiaal in het stromende water leidde ertoe dat fijne en grove deeltjes van elkaar gescheiden raakten en veelal afzonderlijk weer zijn afgezet. Hierdoor zijn in het beekdal plaatselijk afzettingen van beekleem ontstaan.

Het zuidelijke deel van plangebied ligt volgens de geomorfologische kaart (zie Figuur 3) op een dekzandrug terwijl het overige deel een beekdalbodem vormt.

Figuur 3: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Uitsnede van de geomorfologische kaart met daarop het plangebied in het rode kader. 2R11 staat voor 'geul van

meanderend afwateringsstelsel'; 3L8 voor 'lage zandduinen met bijbehorende vlakten en laagten'; 3R7 voor 'beekdalbodem'.

Op de drogere delen van het dekzandlandschap zijn veelal veldpodzolgronden ontstaan. Deze worden gekenmerkt door een uitspoelingslaag (E-horizont) en een inspoelingslaag (B-horizont). De B-horizont gaat veelal via een

overgangslaag (de BC-horizont) over in het niet door bodemvorming

beïnvloede zand (de C-horizont). Binnen het deel van het plangebied dat op de dekzandrug ligt, geeft de bodemkaart (Figuur 4) de aanwezigheid aan van hoge bruine enkeerdgronden (code: bEz21). Dit betreft uitstekend ontwaterde bodems (grondwatertrap VII) die ontstaan zijn tengevolge van eeuwenlange plaggenbemesting. Hierdoor is een humusrijk bovendek ontstaan dat dikker is dan 50 centimeter. Op de overige delen van het plangebied geeft de bodemkaart de aanwezigheid aan van roodoornige zandige Vechtdalgronden. Deze gronden worden gekenmerkt door roodkleuring (pseudo-gley) tengevolge van lateraal uittredend grondwater waarbij sterke oxydatie van in het grondwater opgelost ijzer optrad. Deze gronden zijn (zeer) slecht ontwaterd (grondwatertrap III).

Figuur 4: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Een uitsnede van de bodemkaart. Het plangebied ligt binnen het rode kader. In bruine tinten zijn de hoge bruine

enkeerdgronden weergegeven, in grijs de overwegend zandige roodoornige Vechtdalgronden.

2.3 Archeologie (KNA 3.2 LS04)

Op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Ommen (Figuur 5) heeft het onderzoeksgebied deels een hoge waarde (noordelijke deel) en heeft het overige deel een specifieke archeologische verwachting voor beekdalen. Hier geldt dat bij een bodemverstoring van meer dan 2500

vierkante meter en een diepte van meer dan 50 centimeter archeologisch onderzoek verplicht is.

Figuur 5: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Uitsnede uit de Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Ommen.

Uit het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. In de

omgeving hiervan liggen echter diverse archeologische vindplaatsen. Op korte afstand ten westen van het plangebied ligt AMK-terrein 1326. Dit terrein betreft sporen van bewoning en/of begraving die dateren uit de late bronstijd, de ijzertijd, de romeinse tijd, de vroege-middeleeuwen en de

late-middeleeuwen. Deze sporen zijn aangetroffen onder een oud bouwlandesdek (0,7-1,5 meter dik) in zand, op een dekzandrug aan de rand van het rivierdal.

De talrijke hierbinnen gelegen waarnemingen betreffen de volgende vondsten:

In 1955 heeft het BAI enkele middeleeuwse vondsten opgegraven. In 1963 zijn aardewerkscherven en een bronzen fibula (LROMB) gevonden bij het graven van een sleuf aan de westkant van de nieuwe provinciale weg door Varsen. In 1964 is een scherfje trechterbekeraardewerk (NEOMB) in een zandafgraving bij dezelfde weg gevonden. Na 1971 is in een profielwand een urn uit de late bronstijd van de Eemscultuur aangetroffen. Bij het afschaven van een ander stuk profielwand zijn vuursteenafslagen en keramiek uit de Trechterbeker-cultuur (Drouwen D) gevonden. Op een onbekend moment vóór 1973 is op het monument keramiek en een spinklosje uit de late-middeleeuwen gevonden.

In 1971, 1972 en 1991 hebben ROB-opgravingscampagnes plaatsgevonden.

Bij de aanleg van negen gasbuissleuven (elk 7 meter breed) zijn de volgende waarnemingen gedaan:

• scherven en een aantal vuurstenen artefacten uit het midden-neolithicum (trechterbeker)

• kringgreppels met crematie en een langbed uit de late bronstijd

• grondsporen, eergetouwsporen en aardewerk uit de ijzertijd

• een grote (inheems) Romeinse urn, grondsporen uit de (inheems) Romeinse periode met daarin een huisplattegrond en vele vondsten:

Romeins aardewerk, enkele Romeinse importfragmenten, bronzen fibula's, brokken tefriet, kralen, zilveren ring en een 3e en 4e eeuws muntje.

• vroeg-middeleeuws aardewerk (Merovingisch en Karolingisch)

• een circa 12e eeuwse waterput, enkele metaalfragmenten en een ijzeren mesje

• een laat-middeleeuwse kogelpot en Pingsdorfaardewerk.

Ten oosten en ten zuiden van dit monument liggen de waarnemingen 3244 en 12750 die de vondst betreffen van aardewerkscherven uit de late-

middeleeuwen. Tevens is ten zuiden van het monument, ter plaatse van de waarneming 12737 een paalkuil aangetroffen met daarin kogelpotaardewerk uit de late-middeleeuwen.

Ten noorden van het plangebied liggen de waarnemingen 12748, 12753, 21580, 3245 en 22178. Deze betreffen de vondst van vuursteen uit het

mesolithicum en neolithicum (waarneming 12748), een stenen bijl uit het vroeg-neolithicum (waarneming 21580), scherven van Frankisch aardewerk (waarnemingen 3245 en 12753) en paalsporen en aardewerkscherven die mogelijk samenhangen met een veer over de Overijsselse Vecht.

2.4 Historische geografie (KNA 3.2 LS03)

Het onderzoeksgebied ligt oorspronkelijk aan een buitenbocht van de

Overijsselse Vecht, ten noorden van de locatie waar deze samenvloeit met de Regge. Het noordwestelijke deel van het plangebied ligt nog net op De Brink die van oudsher het meest zuidelijke deel van de akkerlanden van Varsen vormt. Dit is duidelijk te zien op de uitsneden uit de topografische kaarten uit 1851 en 1905 (zie Figuur 6). Varsen vormt oorspronkelijk een esdorp dat rond 1400 uit elf boerenhuizen en een Havezathe bestond (de Arentshorst).

Op de esgronden vond intensieve akkerbouw plaats die mogelijk werd gemaakt door plaggenbemesting. Langs de Vecht lagen de weidegronden.

Ten noorden van het dorp ligt het Varsenerveld dat vroeger een uitgestrekt heideveld vormde. Hier lagen de gemeenschappelijke gronden van Varsen.

De heidevelden zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw ontgonnen. Het begin van deze ontginningen is te zien op de uitsnede uit de topografische kaart uit 1905. Tevens is op deze kaart te zien dat de Overijsselse Vecht tussen 1851 en 1905 gekanaliseerd is waarbij de meanders aan weerszijden van het onderzoeksgebied gekanaliseerd zijn. De situatie in het plangebied op de kaarten uit 1851 en 1905 komt overeen met die op de hier niet afgebeelde kadasterkaart uit omstreeks 1830. De hier evenmin afgebeelde kaart van Huguenin uit 1819-1829 laat in minder detail de situatie zien zoals deze op de kaart uit 1905 is afgebeeld.

In de twintigste eeuw is het karakter van het gebied sterk veranderd door de aanleg van de N48 met een brug over de Overijssele Vecht pal ten westen van het onderzoeksgebied en door de aanleg van het Ommer kanaal ten oosten van het onderzoeksgebied. Binnen het onderzoeksgebied is de aanleg van de N48 gepaard gegaan met graafactiviteiten waarbij een deel van het oorspronkelijke reliëf verloren is gegaan. De oostelijke uitloper van De Brink is echter nog altijd als een hoogte binnen het noordelijke deel van het plangebied herkenbaar.

Figuur 6: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Uitsnede uit de topografische kaarten uit 1851 (boven) en 1905 (onder). Het plangebied ligt binnen het rode kader.

.

2.5 Archeologisch verwachtingsmodel (KNA 3.2 LS05)

Het meest noordelijke deel van het onderzoeksgebied ligt relatief hoog en al van oudsher in de nabijheid van open water. Dit deel van het

onderzoeksgebied vormt het meest oostelijke deel van De Brink die tot de esgronden van Varsen behoorde. Ten westen van de N48 zijn hierop talrijke vondsten gedaan uit de late bronstijd, de ijzertijd, de Romeinse tijd, de vroege- en de late-middeleeuwen. In de omgeving hiervan zijn tevens vondsten gedaan die dateren uit het mesolithicum en het neolithicum. Om deze reden geldt voor het noordelijke deel van het onderzoeksgebied een hoge verwachting voor resten daterend uit het laat-paleoliticum tot en met de late-middeleeuwen.

In verband met de ligging van het overige deel van het onderzoeksgebied in een beekdal, geldt hier een specifieke verwachting voor beekdal-gerelateerde vindplaatsen. Archeologische resten kunnen hier onder andere bestaan uit resten van voordes, brugconstructies, visweren, kades en rituele dumps.

Tabel 3: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Specificatie archeologische verwachting.

datering: Met name mesolithicum tot en met de late-middeleeuwen complextype: Nederzetting, begraving (noordelijke deel) en beek gerelateerde

resten (zuidelijke deel)

omvang: Losse vondsten en sporen en vondstconcentraties vanaf enkele meters in diameter

diepteligging: Nabij maaiveld, of afgedekt door esdek of beekafzettingen.

Uiterlijke kenmerken: Oppervlaktevondsten, bodemverkleuringen en archeologische indicatoren in de bodem zoals houtskool, aardewerk, bewerkt vuursteen e.d.

mogelijke verstoringen: Ontgrondingen in relatie tot de aanleg van de N48

GERELATEERDE DOCUMENTEN