• No results found

Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht (Gemeente Ommen, Ov.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek Steekproefrapport /06Z_c

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht (Gemeente Ommen, Ov.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek Steekproefrapport /06Z_c"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht

(Gemeente Ommen, Ov.)

Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek

Steekproefrapport 2012-09/06Z_c

(2)

Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht (Gemeente Ommen, Ov.)

Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek Een onderzoek in opdracht van

De heer E. Bolks

Steekproefrapport 2012-09/06Z_c ISSN 1871-269X

auteurs: drs. R.P. Exaltus (senior-archeoloog) autorisatie: dr. J. Jelsma (senior archeoloog)

De Steekproef werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 3.2

Foto’s en tekeningen zijn gemaakt door de Steekproef bv, tenzij anders vermeld.

© De Steekproef bv, Zuidhorn, januari 2013 Niets uit deze uitgave mag worden

vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder bronvermelding.

De Steekproef bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade

voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

De Steekproef bv

Archeologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Hogeweg 3, 9801 TG Zuidhorn &

Laan van Chartroise 174, 3552 EZ Utrecht

telefoon 050 - 5779784

fax 050 - 5779786

internet www.desteekproef.nl

(3)

Inhoud

Samenvatting

1. Inleiding...1

• 1.1 Aanleiding en doel (KNA 3.2 LS01)...1

• 1.2 Locatiebeschrijving (KNA 3.2 LS02)...2

2. Bureauonderzoek...4

• 2.1 Bronnen...4

• 2.2 Fysische geografie (KNA 3.2 LS04)...4

• 2.3 Archeologie (KNA 3.2 LS04)...7

• 2.4 Historische geografie (KNA 3.2 LS03)...9

• 2.5 Archeologisch verwachtingsmodel (KNA 3.2 LS05)...11

3. Veldonderzoek...12

• 3.1 Aanpak veldonderzoek (KNA 3.2 VS01)...12

• 3.2 Resultaten veldonderzoek (KNA 3.2 VS02, VS03)...13

4. Conclusies en advies...17

Appendix:

I Archeologische periodes II Boorbeschrijving

(4)

Samenvatting

In opdracht van de heer E. Bolks is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Overijsselse Vecht in de gemeente Ommen, provincie Overijssel. De aanleiding voor het onderzoek is de geplande maaiveldverlaging ten behoeve van de waterberging in de

uiterwaarden. Hiertoe wordt de bodem plaatselijk tussen een halve tot anderhalve meter beneden het huidige maaiveld uitgegraven waardoor eventueel aanwezige archeologische grondsporen verloren kunnen gaan.

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het meest noordelijke deel van het onderzoeksgebied in verband met de relatief hoge ligging in de nabijheid van open water, een hoge verwachting voor resten daterend uit het laat-paleoliticum tot en met de late-middeleeuwen.

In verband met de ligging van het overige deel van het onderzoeksgebied in een beekdal geldt hier een specifieke verwachting voor beekdal-gerelateerde vindplaatsen.

Binnen het plangebied is verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd en zijn bodemontsluitingen geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.

De bodem in het plangebied bestaat uit een ongeveer dertig centimeter dikke bouwvoor met daaronder een pakket dat uit geel zand bestaat met daarin brokken humusrijk zand. Uit de aanwezigheid in dit pakket van moderne insluitsels blijkt dat het om een in de twintigste eeuw vergraven zandpakket gaat. Op de hogere delen van het plangebied gaat deze laag over in het schone gele zand van de C-horizont en op de lagere delen van het plangebied in ongeoxideerde beekafzettingen. Sporen van podzolvorming zijn nergens in het plangebied aangetroffen, evenmin als een esdek. De bodemopbouw lijkt te zijn ontstaan tengevolge van graafactiviteiten in de twintigste eeuw.

Gezien de verstoring van de bodem en het ontbreken van archeologische indicatoren in het plangebied geven de resultaten van het onderzoek geen directe aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Op basis van het verrichte onderzoek is het echter niet mogelijk om met zekerheid uit te sluiten dat op het noordwestelijke deel van het plangebied de onderste resten van diepe grondsporen bewaard zijn gebleven die mogelijk de voortzetting vormen van het ten westen van dit terreindeel gelegen AMK-terrein. Evenmin is het op basis van booronderzoek uit te sluiten dat op het zuidelijke deel van het plangebied, dat in het beekdal ligt, resten van specifiek aan water gebonden activiteiten aanwezig zijn. Om deze reden verdient het aanbeveling dat tijdens graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de bouwvoor en het daaronder gelegen verstoorde deel van de bodem, (amateur)archeologen in de

gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten.

(5)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding en doel (KNA 3.2 LS01)

In opdracht van de heer E. Bolks is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Overijsselse Vecht in de gemeente Ommen, provincie Overijssel. De aanleiding voor het onderzoek is de geplande maaiveldverlaging ten behoeve van de waterberging in de

uiterwaarden. Hiertoe wordt de bodem plaatselijk tussen een halve tot anderhalve meter beneden het huidige maaiveld uitgegraven waardoor eventueel aanwezige archeologische grondsporen verloren kunnen gaan.

Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een karterend veldonderzoek. Bij het bureauonderzoek is een archeologisch

verwachtingsmodel van het gebied gemaakt aan de hand van beschikbare fysisch-geografische, archeologische en historisch-geografische informatie.

Tijdens het veldonderzoek is dit verwachtingsmodel getoetst. Daartoe is gezocht naar archeologische indicatoren en is bepaald wat de gaafheid van de bodem is.

Figuur 1: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht op de topografische kaart, 1:50.000.

Het onderzoeksgebied ligt binnen het rode kader.

(6)

1.2 Locatiebeschrijving (KNA 3.2 LS02)

Het plangebied ligt ongeveer een kilometer ten zuidwesten van de bebouwde kom van Ommen, pal ten oosten van de N48 en ten noorden van de

Overijsselse Vecht (zie Figuur 1). Ten tijde van het onderzoek bestond het plangebied uit grasland (zie Figuur 2).

Figuur 2: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Het plangebied gezien vanuit het zuiden. Rechts van het blauwe verkeersbord is de hoogte in het terrein zichtbaar die de oostelijke uitloper vormt van De Brink.

(7)

Tabel 1: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Administratieve gegevens.

provincie: Overijssel

gemeente: Ommen

plaats: Ommen

toponiem: Uiterwaarden Overijsselse Vecht bevoegde overheid: Gemeente Ommen

opdrachtgever: Dhr. E. Bolks oppervlakte: 5,4 hectare

hoogte: 4,5 meter + NAP

grenscoördinaten: noordwest: 223,068 / 503,988 noordoost: 223,324 / 504,033 zuidwest: 223,042 / 503,591 zuidoost: 223,402 / 503,806 onderzoeksmeldingsnr: 53622

uitvoeringsperiode: 15-09-12 onderzoeksdiepte: 120 centimeter

beheer documentatie: De Steekproef bv, Provincie Overijssel, E-depot en RCE

(8)

2. Bureauonderzoek

2.1 Bronnen

Voor het bureauonderzoek zijn onderstaande bronnen gebruikt:

Tabel 2: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Geraadpleegde literatuur en andere bronnen.

AHN-Viewer. www.AHN.nl. Actueel Hoogtebestand Nederland. Rijkswaterstaat, Adviesdienst Geo-informatie en ICT.

Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode. Archeologie Leidraad 3. J.H.A. Bosch, 7 maart 2005.

Archeologische verwachtingswaardenkaart voor het grondgebied van de gemeente Ommen.

Vestigia, 2008

ARCHIS 2. Het online registratie- en informatiesysteem van de RCE.

Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Blad 22 West Coevorden. Stichting voor Bodemkartering. Wageningen, 1990.

Centraal Archeologisch Archief (CAA) en Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) [ARCHIS].

Geomorfologische Kaart van Nederland. Blad 22-west. Stichting voor Bodemkartering Wageningen & Rijks Geologische Dienst Haarlem.

Huguenin, de Atlas van. Militair-topografische kaarten van Noord-Nederland, 1819-1829.

H.J. Versfelt en M. Schroor. Heveskes Uitgevers. Groningen/Veendam, 2005.

Rensink, E., 2008. KNA Leidraad archeologisch onderzoek van beekdalen in Pleistoceen Nederland, SIKB 01-07-2008 versie 1.0

Topografische Atlas Overijssel, schaal 1:25:000. ANWB. Den Haag 2004.

Www.WatWasWaar.nl

2.2 Fysische geografie (KNA 3.2 LS04)

Het plangebied ligt in het deel van het oostelijke zandgebied dat wordt gedomineerd door de stroomdalen van de IJssel, de Overijsselse Vecht en de Regge. Het oorspronkelijke dal van de Oer-Vecht is gevormd in de op één na laatste ijstijd (het Saaliën). Dit dal is ontstaan doordat smeltwater dat ten zuiden van het gletsjerijs een weg naar het westen zocht, zich diep in de ondergrond heeft ingesneden. Dit oerstroomdal is voor een groot deel opgevuld geraakt met door de rivier her-afgezet zand. Tijdens een groot deel van de laatste ijstijd (het Weichseliën) heerste in Nederland een poolklimaat. Door het ontbreken van begroeiing had de wind vrij spel en kon vanuit het Noordzeebekken dekzand

(9)

worden afgezet. Dit dekzand behoort tot het Laagpakket van Wierden

(Formatie van Boxtel). De Overijsselse Vecht vormde een meanderende rivier door dit dekzandlandschap. Door de rivier werd dekzand geërodeerd en her- afgezet. Hersortering van geërodeerd materiaal in het stromende water leidde ertoe dat fijne en grove deeltjes van elkaar gescheiden raakten en veelal afzonderlijk weer zijn afgezet. Hierdoor zijn in het beekdal plaatselijk afzettingen van beekleem ontstaan.

Het zuidelijke deel van plangebied ligt volgens de geomorfologische kaart (zie Figuur 3) op een dekzandrug terwijl het overige deel een beekdalbodem vormt.

Figuur 3: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Uitsnede van de geomorfologische kaart met daarop het plangebied in het rode kader. 2R11 staat voor 'geul van

meanderend afwateringsstelsel'; 3L8 voor 'lage zandduinen met bijbehorende vlakten en laagten'; 3R7 voor 'beekdalbodem'.

(10)

Op de drogere delen van het dekzandlandschap zijn veelal veldpodzolgronden ontstaan. Deze worden gekenmerkt door een uitspoelingslaag (E-horizont) en een inspoelingslaag (B-horizont). De B-horizont gaat veelal via een

overgangslaag (de BC-horizont) over in het niet door bodemvorming

beïnvloede zand (de C-horizont). Binnen het deel van het plangebied dat op de dekzandrug ligt, geeft de bodemkaart (Figuur 4) de aanwezigheid aan van hoge bruine enkeerdgronden (code: bEz21). Dit betreft uitstekend ontwaterde bodems (grondwatertrap VII) die ontstaan zijn tengevolge van eeuwenlange plaggenbemesting. Hierdoor is een humusrijk bovendek ontstaan dat dikker is dan 50 centimeter. Op de overige delen van het plangebied geeft de bodemkaart de aanwezigheid aan van roodoornige zandige Vechtdalgronden. Deze gronden worden gekenmerkt door roodkleuring (pseudo-gley) tengevolge van lateraal uittredend grondwater waarbij sterke oxydatie van in het grondwater opgelost ijzer optrad. Deze gronden zijn (zeer) slecht ontwaterd (grondwatertrap III).

Figuur 4: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Een uitsnede van de bodemkaart. Het plangebied ligt binnen het rode kader. In bruine tinten zijn de hoge bruine

enkeerdgronden weergegeven, in grijs de overwegend zandige roodoornige Vechtdalgronden.

(11)

2.3 Archeologie (KNA 3.2 LS04)

Op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Ommen (Figuur 5) heeft het onderzoeksgebied deels een hoge waarde (noordelijke deel) en heeft het overige deel een specifieke archeologische verwachting voor beekdalen. Hier geldt dat bij een bodemverstoring van meer dan 2500

vierkante meter en een diepte van meer dan 50 centimeter archeologisch onderzoek verplicht is.

Figuur 5: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Uitsnede uit de Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Ommen.

Uit het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. In de

omgeving hiervan liggen echter diverse archeologische vindplaatsen. Op korte afstand ten westen van het plangebied ligt AMK-terrein 1326. Dit terrein betreft sporen van bewoning en/of begraving die dateren uit de late bronstijd, de ijzertijd, de romeinse tijd, de vroege-middeleeuwen en de late-

middeleeuwen. Deze sporen zijn aangetroffen onder een oud bouwlandesdek (0,7-1,5 meter dik) in zand, op een dekzandrug aan de rand van het rivierdal.

De talrijke hierbinnen gelegen waarnemingen betreffen de volgende vondsten:

(12)

In 1955 heeft het BAI enkele middeleeuwse vondsten opgegraven. In 1963 zijn aardewerkscherven en een bronzen fibula (LROMB) gevonden bij het graven van een sleuf aan de westkant van de nieuwe provinciale weg door Varsen. In 1964 is een scherfje trechterbekeraardewerk (NEOMB) in een zandafgraving bij dezelfde weg gevonden. Na 1971 is in een profielwand een urn uit de late bronstijd van de Eemscultuur aangetroffen. Bij het afschaven van een ander stuk profielwand zijn vuursteenafslagen en keramiek uit de Trechterbeker- cultuur (Drouwen D) gevonden. Op een onbekend moment vóór 1973 is op het monument keramiek en een spinklosje uit de late-middeleeuwen gevonden.

In 1971, 1972 en 1991 hebben ROB-opgravingscampagnes plaatsgevonden.

Bij de aanleg van negen gasbuissleuven (elk 7 meter breed) zijn de volgende waarnemingen gedaan:

• scherven en een aantal vuurstenen artefacten uit het midden- neolithicum (trechterbeker)

• kringgreppels met crematie en een langbed uit de late bronstijd

• grondsporen, eergetouwsporen en aardewerk uit de ijzertijd

• een grote (inheems) Romeinse urn, grondsporen uit de (inheems) Romeinse periode met daarin een huisplattegrond en vele vondsten:

Romeins aardewerk, enkele Romeinse importfragmenten, bronzen fibula's, brokken tefriet, kralen, zilveren ring en een 3e en 4e eeuws muntje.

• vroeg-middeleeuws aardewerk (Merovingisch en Karolingisch)

• een circa 12e eeuwse waterput, enkele metaalfragmenten en een ijzeren mesje

• een laat-middeleeuwse kogelpot en Pingsdorfaardewerk.

Ten oosten en ten zuiden van dit monument liggen de waarnemingen 3244 en 12750 die de vondst betreffen van aardewerkscherven uit de late-

middeleeuwen. Tevens is ten zuiden van het monument, ter plaatse van de waarneming 12737 een paalkuil aangetroffen met daarin kogelpotaardewerk uit de late-middeleeuwen.

Ten noorden van het plangebied liggen de waarnemingen 12748, 12753, 21580, 3245 en 22178. Deze betreffen de vondst van vuursteen uit het

mesolithicum en neolithicum (waarneming 12748), een stenen bijl uit het vroeg-neolithicum (waarneming 21580), scherven van Frankisch aardewerk (waarnemingen 3245 en 12753) en paalsporen en aardewerkscherven die mogelijk samenhangen met een veer over de Overijsselse Vecht.

(13)

2.4 Historische geografie (KNA 3.2 LS03)

Het onderzoeksgebied ligt oorspronkelijk aan een buitenbocht van de

Overijsselse Vecht, ten noorden van de locatie waar deze samenvloeit met de Regge. Het noordwestelijke deel van het plangebied ligt nog net op De Brink die van oudsher het meest zuidelijke deel van de akkerlanden van Varsen vormt. Dit is duidelijk te zien op de uitsneden uit de topografische kaarten uit 1851 en 1905 (zie Figuur 6). Varsen vormt oorspronkelijk een esdorp dat rond 1400 uit elf boerenhuizen en een Havezathe bestond (de Arentshorst).

Op de esgronden vond intensieve akkerbouw plaats die mogelijk werd gemaakt door plaggenbemesting. Langs de Vecht lagen de weidegronden.

Ten noorden van het dorp ligt het Varsenerveld dat vroeger een uitgestrekt heideveld vormde. Hier lagen de gemeenschappelijke gronden van Varsen.

De heidevelden zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw ontgonnen. Het begin van deze ontginningen is te zien op de uitsnede uit de topografische kaart uit 1905. Tevens is op deze kaart te zien dat de Overijsselse Vecht tussen 1851 en 1905 gekanaliseerd is waarbij de meanders aan weerszijden van het onderzoeksgebied gekanaliseerd zijn. De situatie in het plangebied op de kaarten uit 1851 en 1905 komt overeen met die op de hier niet afgebeelde kadasterkaart uit omstreeks 1830. De hier evenmin afgebeelde kaart van Huguenin uit 1819-1829 laat in minder detail de situatie zien zoals deze op de kaart uit 1905 is afgebeeld.

In de twintigste eeuw is het karakter van het gebied sterk veranderd door de aanleg van de N48 met een brug over de Overijssele Vecht pal ten westen van het onderzoeksgebied en door de aanleg van het Ommer kanaal ten oosten van het onderzoeksgebied. Binnen het onderzoeksgebied is de aanleg van de N48 gepaard gegaan met graafactiviteiten waarbij een deel van het oorspronkelijke reliëf verloren is gegaan. De oostelijke uitloper van De Brink is echter nog altijd als een hoogte binnen het noordelijke deel van het plangebied herkenbaar.

(14)

Figuur 6: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Uitsnede uit de topografische kaarten uit 1851 (boven) en 1905 (onder). Het plangebied ligt binnen het rode kader.

.

(15)

2.5 Archeologisch verwachtingsmodel (KNA 3.2 LS05)

Het meest noordelijke deel van het onderzoeksgebied ligt relatief hoog en al van oudsher in de nabijheid van open water. Dit deel van het

onderzoeksgebied vormt het meest oostelijke deel van De Brink die tot de esgronden van Varsen behoorde. Ten westen van de N48 zijn hierop talrijke vondsten gedaan uit de late bronstijd, de ijzertijd, de Romeinse tijd, de vroege- en de late-middeleeuwen. In de omgeving hiervan zijn tevens vondsten gedaan die dateren uit het mesolithicum en het neolithicum. Om deze reden geldt voor het noordelijke deel van het onderzoeksgebied een hoge verwachting voor resten daterend uit het laat-paleoliticum tot en met de late-middeleeuwen.

In verband met de ligging van het overige deel van het onderzoeksgebied in een beekdal, geldt hier een specifieke verwachting voor beekdal-gerelateerde vindplaatsen. Archeologische resten kunnen hier onder andere bestaan uit resten van voordes, brugconstructies, visweren, kades en rituele dumps.

Tabel 3: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Specificatie archeologische verwachting.

datering: Met name mesolithicum tot en met de late-middeleeuwen complextype: Nederzetting, begraving (noordelijke deel) en beek gerelateerde

resten (zuidelijke deel)

omvang: Losse vondsten en sporen en vondstconcentraties vanaf enkele meters in diameter

diepteligging: Nabij maaiveld, of afgedekt door esdek of beekafzettingen.

Uiterlijke kenmerken: Oppervlaktevondsten, bodemverkleuringen en archeologische indicatoren in de bodem zoals houtskool, aardewerk, bewerkt vuursteen e.d.

mogelijke verstoringen: Ontgrondingen in relatie tot de aanleg van de N48

(16)

3. Veldonderzoek

3.1 Aanpak veldonderzoek (KNA 3.2 VS01)

De ligging van de boorpunten is afgebeeld in Figuur 9. De boringen zijn weergeven in de boorprofielen in Figuur 10. In het plangebied zijn in eerste instantie 21 verkennende boringen gezet in een zo gelijkmatig mogelijk netwerk met telkens 50 meter afstand tussen de boringen en 40 meter afstand tussen de boorraaien. Hierbij is gebruik gemaakt van een zandguts met een diameter van 2 centimeter. Dit is gedaan om de bodemopbouw zo nauwkeurig mogelijk te kunnen bestuderen. Vervolgens is het boornetwerk op het

noordwestelijke deel van het plangebied verdicht tot een karterend netwerk door de afstanden tussen de boringen en de boorraaien te halveren. Hiertoe zijn 14 extra boringen geplaatst. Alle boringen in dit verdichte netwerk zijn verricht met een edelmanboor met een diameter van 15 centimeter. Het hiermee opgeboorde zand is gezeefd op een zeef met een maaswijdte van vier millimeter. Een dergelijke boordichtheid volstaat volgens de Leidraad

inventariserend veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek (SIKB, 2006) als brede zoekoptie om vindplaatsen in zand op te sporen (zoekoptie E1). Alle boringen zijn doorgezet tot een diepte van tenminste 20 centimeter in de schone, niet door bodemvorming beïnvloede pleistocene ondergrond.

Van alle boorpunten is de NAP-hoogte bepaald.

Tijdens het veldonderzoek bleek dat op het oostelijke deel van het plangebied (het deel van het plangebied waarop de boringen 12 tot en met 21 zijn gezet) veel bodemontsluitingen aanwezig waren tengevolge van de activiteiten van vee waarbij de vegetatie volledig was verdwenen (zie Figuur 7). Op dergelijke locaties heerste een goede vondstzichtbaarheid. Om deze reden is hier een oppervlaktekartering uitgevoerd. Deze methode is aanmerkelijk effectiever voor het opsporen van archeologische indicatoren dan het boren met een megaboor en het zeven van het daarmee opgeboorde zand.

(17)

Figuur 7: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Het speuren naar archeologische indicatoren op één van de vele bodemontsluitingen op het oostelijke deel van het plangebied.

3.2 Resultaten veldonderzoek (KNA 3.2 VS02, VS03)

Bovenin alle boringen is een ongeveer dertig centimeter dik pakket

aangetroffen dat uit humusrijk zand bestaat. Nergens in het plangebied is een bouwvoor gevonden die dik genoeg is om als esdek te kwalificeren.

De bouwvoor gaat in nagenoeg alle boringen over in een dik pakket lichtgeel zand met daarin brokken humusrijk zand. De dikte van dit pakket loopt uiteen van ongeveer vijftien centimeter in de boringen 5, 30 en 17, tot meer dan een halve meter in de boringen 2 en 34. Deze laag gaat in de

boringen 1 tot en met 7, 11 en 22 tot en met 35 direct over in het schone gele zand van de C-horizont. Deze C-horizont bestaat uit schoon, lichtgeel zwak siltig zand. In geen van de boringen zijn podzol-horizonten waargenomen.

Ook verploegde brokken van podzolhorizonten ontbreken. In de boringen 3, 4, 5, 8, 9, 10 12 tot en met 17 en 19, 20 en 21 bevonden zich beekafzettingen onder het pakket lichtgeel zand met daarin brokken humusrijk zand. Deze bestaan uit beekleem dat wordt onderbroken door laagjes her-afgezet dekzand.

(18)

Deze afzettingen zijn ongeoxideerd. In de zandlaagjes die hierin zijn gezien komen korrels grof zand en fijn grind voor. Boring 18 is gezet in de laagte die deel uitmaakt van de afgesneden meander van de Overijsselse Vecht, die het plangebied in het oosten begrenst. Hier zijn al direct onder de bouwvoor beekafzettingen aangetroffen. Tijdens het zeven van het ter plaatse van de boorpunten 1, 2, 6, 7, 11 en 23 tot en met 35 met een megaboor opgeboorde zand (zie Figuur 8) zijn geen archeologische indicatoren gevonden die van vóór de negentiende/twintigste eeuw dateren. Het zeefresidue bestond naast een enkele grindkorrel slechts uit moderne metaalresten (een enkel stukje ijzerdraad e.d.), een dop van een beugelflesje en wat stukken (modern) flessenglas.

Ook tijdens de inspectie van de talrijke, op het oostelijke deel van het plangebied aanwezige bodemontsluitingen, zijn geen archeologische

indicatoren gevonden die van vóór de twintigste eeuw dateren.

Figuur 8: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Het zeven van het met een megaboor opgeboorde zand.

(19)

Figuur 9: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Boorpuntenkaart. [Bron: Kadaster.]

(20)

Figuur 10: Ommen, Uiterwaarden Overijsselse Vecht. Boorprofielen.

(21)

4. Conclusies en advies

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het meest noordelijke deel van het onderzoeksgebied in verband met de relatief hoge ligging in de nabijheid van open water, een hoge verwachting voor resten daterend uit het laat-paleoliticum tot en met de late-middeleeuwen. In verband met de ligging van het overige deel van het onderzoeksgebied in een beekdal, geldt hier een specifieke verwachting voor beekdal-gerelateerde vindplaatsen.

Om de kans op het aantreffen van archeologische resten zo groot mogelijk te maken is het verkennende boornetwerk van 21 boringen uitgebreid met 19 karterende boringen waarvan er 5 samenvallen met boorpunten waarop al een verkennende boring was gezet. Tevens zijn op het oostelijke deel van het plangebied oppervlaktekarteringen uitgevoerd op de talrijke

bodemontsluitingen die daar ten tijde van het veldonderzoek zijn aangetroffen.

Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat in het plangebied een ongeveer dertig centimeter dikke bouwvoor aanwezig is die nagenoeg overal overgaat in een pakket vergraven zand. Uit de aanwezigheid in dit pakket van moderne insluitsels blijkt dat het om een in de twintigste eeuw vergraven zandpakket gaat. Op de hogere delen van het plangebied gaat deze laag over in het schone gele zand van de C-horizont en op de lagere delen van het

plangebied in ongeoxideerde beekafzettingen. Sporen van podzolvorming zijn nergens binnen het plangebied aangetroffen. Evenmin als een esdek.

De bodemopbouw lijkt te zijn ontstaan tengevolge van graafactiviteiten in de twintigste eeuw. Dit is in overeenstemming met mondelinge informatie van de terreineigenaar. Gezien de verstoring van de bodem en het ontbreken van archeologische indicatoren in het plangebied geven de resultaten van het onderzoek geen directe aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Op basis van het verrichte onderzoek is het echter niet mogelijk om met zekerheid uit te sluiten dat op het noordwestelijke deel van het plangebied de onderste resten van diepe grondsporen bewaard zijn gebleven die mogelijk de voortzetting vormen van het ten westen van dit terreindeel gelegen AMK- terrein. Evenmin is het op basis van booronderzoek uit te sluiten dat op het deel van het plangebied dat in het beekdal ligt resten van specifiek aan water gebonden activiteiten aanwezig zijn zoals resten van voordes, brugconstructies, visweren, kades en rituele dumps. Om deze reden verdient het aanbeveling dat tijdens graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de bouwvoor en het

daaronder gelegen verstoorde deel van de bodem, (amateur)archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten.

Wij wijzen er verder op dat in alle gevallen geldt dat indien

archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Ommen conform Monumentenwet 1988, laatste wijziging van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel 53 en verder.

(22)

Appendix I

Archeologische periodes

paleolithicum:

paleolithicum vroeg: tot 300.000 BP paleolithicum midden: 300.000 - 35.000 BP paleolithicum laat: 35.000 BP - 8.800 vC paleolithicum laat A: 35.000 - 18.000 BP paleolithicum laat B: 18.000 BP - 8.800 vC

mesolithicum:

mesolithicum vroeg: 8.800 - 7.100 vC mesolithicum midden: 7.100 - 6.450 vC mesolithicum laat: 6.450 - 4.900 vC neolithicum:

neolithicum vroeg: 5.300 - 4.200 vC neolithicum vroeg A: 5.300 - 4.900 vC neolithicum vroeg B: 4.900 - 4.200 vC neolithicum midden: 4.200 - 2.850 vC neolithicum midden A: 4.200 - 3.400 vC neolithicum midden B: 3.400 - 2.850 vC neolithicum laat: 2.850 - 2.000 vC neolithicum laat A: 2.850 - 2.450 vC neolithicum laat B: 2.450 - 2.000 vC bronstijd:

bronstijd vroeg: 2.000 - 1.800 vC bronstijd midden: 1.800 - 1.100 vC bronstijd midden A: 1.800 - 1.500 vC bronstijd midden B: 1.500 - 1.100 vC bronstijd laat: 1.100 - 800 vC

ijzertijd:

ijzertijd vroeg: 800 - 500 vC ijzertijd midden: 500 - 250 vC ijzertijd laat: 250 - 12 vC romeinse tijd:

romeinse tijd vroeg: 12 vC - 70 nC romeinse tijd vroeg A: 12 vC - 25 nC romeinse tijd vroeg B: 25 - 70 nC romeinse tijd midden: 70 - 270 nC romeinse tijd midden A: 70 - 150 nC romeinse tijd midden B: 150 - 270 nC romeinse tijd laat: 270 - 450 nC romeinse tijd laat A: 270 - 350 nC romeinse tijd laat B: 350 - 450 nC middeleeuwen:

middeleeuwen vroeg: 450 - 1.050 nC middeleeuwen vroeg A: 450 - 525 nC middeleeuwen vroeg B: 525 - 725 nC middeleeuwen vroeg C: 725 - 900 nC middeleeuwen vroeg D: 900 - 1.050 nC middeleeuwen laat: 1.050 - 1.500 nC middeleeuwen laat A: 1.050 - 1.250 nC middeleeuwen laat B: 1.250 - 1.500 nC nieuwe tijd:

nieuwe tijd A: 1.500 - 1.650 nC nieuwe tijd B: 1.650 - 1.850 nC nieuwe tijd C: 1.850 – heden

(23)
(24)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wegens de ligging binnen de bebouwde kom van Hoogeveen is het plangebied niet gekarteerd voor de Indicatieve Kaart voor Archeologische

• Wanneer de weersomstandigheden omslaan en de training moet om deze reden of andere reden eerder beëindigd worden dan zou het kunnen zijn dat u uw kind eerder thuis

beschrijver: DR, datum: 4-11-2011, X: 222.071, Y: 222.071, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 22C, hoogte: 3,35, precisie hoogte: 1

De overige delen van het plangebied bevatten geen archeologisch relevante lagen en/of indicatoren en zijn tevens te veel geroerd waardoor de verwachting voor het aantreffen

Driessen, is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd aan de Molenlaan te Mildam (Friese naam: 'Mildaam'), gemeente Heerenveen, provincie Fryslân (zie Figuur 1)..

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college

archeologische grondsporen worden aangetroffen en / of archeologische vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de gemeente Enschede conform

Door de verbinding binnen het netwerk worden de aangesloten organisaties beter toegerust om mantelzorgers te herkennen, tijdig dreigende overbelasting of ontspoorde zorg te