• No results found

2.1. Werkwijze

Tijdens het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Er is gekeken naar bekende archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden, uitgevoerde archeologische onderzoeken, de fysieke kenmerken van het oude en huidige landschap en naar informatie over bodemverstoringen. Er is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant. Daarnaast is er gekeken naar de landelijke verwachtingskaart (de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden; IKAW) en naar het Archeologisch Informatie Systeem (Archis II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Aanvullende historische informatie is verkregen uit beschikbaar historisch kaartmateriaal, waaronder het Minuutplan van begin 19e eeuw en enkele historische topografische kaarten (watwaswaar.nl).

Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap is onder andere gebruik gemaakt van de bodemkaart van Nederland (Alterra 2005) en de geomorfologische kaart van Nederland (Staring Centrum 1990). Daarnaast is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN; ahn.geodan.nl).

Voor informatie omtrent bodemsaneringen en ontgrondingenvergunningen is het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geraadpleegd. Een kaart met de ligging van kabels en leidingen in het plangebied is geleverd door de Efteling. Deze gegevens zijn aangevuld met informatie uit onderzoeksrapporten en achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst).

2.2. Geologie, geomorfologie en bodem

2.2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap

In het Laat Pleistoceen (met name in het Weichselien, 120.000 tot 10.000 jaar geleden) is het landschap bedekt geraakt met een relatief dunne laag (maximaal enkele meters) door de wind afgezet dekzand, de Formatie van Boxtel (de Mulder 2003). Het oudste deel van het dekzand staat bekend als het Oude Dekzand en bestaat vaak uit een afwisseling van fijnzandige lagen en sterk lemige zanden. Soms komen ook wat grovere zandlaagjes voor. Aan het einde van het Weichselien (11.000 tot 10.000 jaar geleden) werd wederom een laag dekzand afgezet. Deze laag dekzand wordt het Jongere Dekzand genoemd. Het is grotendeels kalkloos en uniform van korrelgrootte. De leemfractie ontbreekt nagenoeg geheel. Ook komen er zelden lemige banden in voor. Met name het jonge dekzand is afgezet in dekzandruggen. Kaatsheuvel ligt op een dergelijke dekzandrug (Figuur 2). In beide soorten dekzand kunnen bodems voorkomen die ontstaan zijn in warmere en vochtigere perioden en die later bedekt zijn door opnieuw verstoven zand. Deze bodems zijn herkenbaar aan humeuze banden in het dekzandpakket.

Vanaf het Holoceen (circa 10.000 jaar geleden), werd het klimaat warmer en de omstandigheden natter door de stijging van het zee- en grondwaterpeil. In de lage delen van het land was het permanent nat en onder rustige omstandigheden kon veenvorming plaats vinden. Dit veen is op grote schaal vanaf de Late Middeleeuwen en met name in de Nieuwe tijd ontgonnen of afgraven. Het veengebied is door het afgraven deels verdwenen.

Figuur 2. De verspreiding van de grote dekzandruggen in het Brabantse dekzandgebied. (Berendsen 2005). De rode pijl geeft Kaatsheuvel aan.

2.2.2. Geomorfologie, geologie en bodem

Het plangebied staat op de geomorfologische kaart weergegeven als ongekarteerd vanwege de ligging in de bebouwde kom. Op basis van omliggende eenheden is het plangebied waarschijnlijk gelegen op dekzandruggen waarop een oud bouwlanddek kan voorkomen (kaartcode 3L5). De bodem bestaat volgens de bodemkaart uit haarpodzolgronden van leemarm en zwak lemig fijn zand (kaartcode Hd21). Dit houdt in dat er dus geen oud bouwlanddek aanwezig is. De bijbehorende grondwatertrap is VII, wat inhoudt dat de grondwaterstand gedurende het hele jaar zeer laag is.

2.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden

Binnen het attractiepark de Efteling zijn geen terreinen aanwezig die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als waardevol staan aangegeven. Ook zijn er volgens Archis geen waarnemingen en vondsten gemeld en geen eerdere onderzoeken uitgevoerd. In het plangebied zijn voor zover bekend geen ondergrondse bouwhistorische waarden aanwezig.

Uit informatie van de Efteling blijkt dat er bij de bouw van de Vliegende Hollander in 2005, direct naast het plangebied (Figuur 1) mogelijk wel archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het zou gaan om een verkennend (bureau)onderzoek dat niet in Archis is aangemeld en waarvan bij de Efteling geen exemplaar aanwezig is. Bij de bouw van de Vliegende Hollander is, net als bij de huidige attractie het plan is, een tunnel van 9 m diep gegraven. Daarnaast is het merendeel van de attractie, waaronder de vaargeul en de opstaphal, ruim onder het destijds aanwezige maaiveld gerealiseerd.

Daarbij zouden geen archeologische resten zijn aangetroffen (mondelinge mededeling opdrachtgever).

Het plangebied staat op de landelijke en provinciale verwachtingskaarten aangegeven als een gebied met een middelhoge trefkans voor archeologische waarden. Deze waardering is gebaseerd op de ligging van het terrein op dekzandruggen zonder esdek.

Ongeveer 875 m ten zuidoosten van het plangebied liggen twee archeologische monumenten (nummer 4295 en 13904). Het betreft een vindplaats met onder meer vijf huisplattegronden uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd, opgesplitst door de N261. De vindplaats is aangetroffen op een dekzandrug of –plateau. Over de diepteligging van de archeologische resten is niets bekend.

Ongeveer 120 m ten zuiden van het plangebied, ten zuiden van de Eftelingsestraat, zijn ten behoeve van de aanleg van vakantiepark Droomrijk een bureau- en booronderzoek en een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd (onderzoeksmeldingen 23779, 57355 en 57482). Binnen dit gebied was reeds

een melding bekend van de vondst van twee stenen bijlen, waarvan de exacte locatie echter onbekend is (waarneming 34769). Tijdens het booronderzoek zijn op een aantal plaatsen laatmiddeleeuwse scherven aangetroffen in esdekken (waarnemingen 53459, 53497, 53499, 428301). Mogelijk zijn deze scherven een indicatie voor de aanwezigheid van één of twee laatmiddeleeuwse huisplaatsen. Nader onderzoek heeft niet plaats gevonden. Wel zijn bij werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een watergang aan de zuidkant van de Eftelingsestraat vermoedelijk funderingsresten uit de 18e/19e eeuw aangetroffen (waarneming 436616). Tijdens het cultuurhistorisch onderzoek is in het uiterste zuidoosten van het gebied, tegen monument 13904 aan, een fragment prehistorisch aardewerk aangetroffen dat het vermoeden lijkt te bevestigen dat de vindplaats uit het monument zich verder naar het westen uitstrekt (waarneming 57115).

Ook aan de zuidzijde van de Eftelingsestraat, ongeveer 480 m ten zuidwesten van het plangebied, is eveneens een archeologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van Droomrijk. Het onderzoek bestond uit een bureau- en booronderzoek en cultuurhistorisch onderzoek (onderzoeksmelding 57352). In het gebied ligt één, overwegend mesolithische, vindplaats waarvan de locatie echter twijfelachtig is (waarneming 34768). Deze vindplaats is tijdens het booronderzoek niet aangetroffen. Op basis daarvan en op basis van het ontbreken van vondsten en de grotendeels verstoorde bodemprofielen is geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Ongeveer 250 m ten oosten van het plangebied zijn een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat in het zuidelijke deel van het gebied archeologische waarden kunnen voorkomen in de vorm van een prehistorische vindplaats en hoeven uit de Nieuwe tijd en hun mogelijke laatmiddeleeuwse voorgangers (onderzoeksmelding 30413, waarneming 425965).

Vervolgonderzoek heeft tot op heden niet plaatsgevonden.

Circa 600 m ten noordoosten van het plangebied is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd waarbij resten van enkele agrarische vindplaatsen uit de Nieuwe tijd zijn aangetroffen (onderzoeksmelding 57350). De vindplaatsen werden niet als behoudenswaardig beoordeeld (vondstmelding 422799). De onderzochte gebieden lagen op de overgang van een gebied met hoge zwarte enkeerdgronden naar gebieden met haar- en veldpodzolen. De oorspronkelijke profielen zijn voor een groot deel afgetopt door de ontginning van de heide en bosbouw.

In een gebied ongeveer 725 m ten noordwesten van het plangebied is een booronderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat het gebied op de overgang ligt van verspoeld sediment naar dekzand (onderzoeksmelding 55927). Het geadviseerde vervolgonderzoek heeft tot op heden niet plaatsgevonden.

2.4. Historische situatie en mogelijke verstoringen

Op het minuutplan uit begin 19e eeuw staat het plangebied aangegeven als heide, zaailand en bouwland. Er liep een weggetje doorheen. Op kaarten uit het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw staat het hele plangebied als heide aangegeven. Voor zover blijkt uit het historisch kaartmateriaal is het plangebied sinds het begin van de 19e eeuw niet bebouwd geweest. Het water aangrenzend aan het plangebied is gegraven vanaf 1950. De Efteling is geopend in 1952.

2.5. Huidig landgebruik

Ten tijde van het veldonderzoek was het plangebied in gebruik als bosgebied, doorsneden door enkele paden (Figuur 1). Het is te verwachten dat het inrichten van het bosgebied, het planten en verwijderen van bomen, alsmede de aanleg van de paden, voor verstoring gezorgd zal hebben.

Daarnaast liggen in het gebied bijzonder veel kabels en leidingen (bijlage 7). Volgens de landmeter van de Efteling liggen de hoofdleidingen (gas, middenspanning en riool) gemiddeld op 1 m –mv. In de zone tussen 0,60-0,80 m –mv liggen de overige leidingen. Het gedeelte van het plangebied langs de vijver is opgehoogd, waardoor de landmeter schat dat de leidingen daar tussen 1,20 en 1,30 m onder het huidige maaiveld liggen (mondelingen mededeling opdrachtgever).

2.6. Gespecificeerd verwachtingsmodel

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op dekzandruggen zonder esdek. Op basis hiervan kunnen in het plangebied archeologische resten voorkomen vanaf het Laat Paleolithicum. Archeologische resten kunnen gerelateerd zijn aan bewoning, begraving en met name aan landgebruik (bijvoorbeeld sporen van ontginning). Vondsten kunnen voorkomen vanaf het maaiveld en kunnen bestaan uit aardewerk, natuursteen, vuursteen en glas. Sporen kunnen zich aftekenen in de top van de C-horizont en kunnen bestaat uit greppels, kuilen, paalsporen en structuren als huisplattegronden en bijgebouwen. Organische resten en metaal zullen boven de grondwaterspiegel slecht of niet bewaard zijn gebleven. Gezien het ontbreken van een esdek is de kans groot dat de oorspronkelijke profielen (deels) zijn afgetopt door de ontginning van de heide en bosbouw. Ook de aanleg van de Efteling, onder andere het inrichten van het bosgebied en de aanleg van kabels en leidingen, zal gezorgd hebben voor verstoring van het bodemprofiel.

Om het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen en om te controleren in hoeverre de bodemopbouw in het plangebied nog intact is, is er een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd.