• No results found

Tijdens het bureauonderzoek wordt door de bestudering van beschikbare bronnen, kennis vergaard omtrent de bodem en geologie van het onderzoeksgebied en de hierin bekende en te verwachten archeologische waarden.

Aan de hand van de resultaten van het bureauonderzoek kan de beste aanpak voor het veldonderzoek worden bepaald.

Hierbij zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

-Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) -Archeologische MonumentenKaart (AMK)

-ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) -Atlas van topografische kaarten Nederland 1955-1965

-De geschiedenis van het Zuidlimburgse cultuurlandschap, J. Renes 1988 -Bodemkaart 1:50.000

-Geomorfologische kaart 1:50.000

-Grote historische atlas van Nederland 1:50.000 1838-1857 (Deel 4 Zuid-Nederland) -Grote historische topografische atlas van Nederland 1:25.000 1894-1926 Limburg -Grote topografische atlas van Nederland 1:50.000

-Overig historisch kaartmateriaal 2.2 Veldonderzoek

Veldonderzoek is gericht op het bepalen van de intactheid van de bodem, het opsporen van locaties die in het (verre) verleden geschikt zijn geweest voor bewoning en het opsporen van archeologische indicatoren zoals houtskool, aardewerk, (vuur)steen, glas, bot, enz.

Indien oppervlaktevondsten aanwezig kunnen zijn, wordt bij voorkeur een

oppervlaktekartering uitgevoerd waarbij het terrein wordt belopen in parallel aan elkaar liggende banen met maximaal vijf meter tussenruimte. Indien een oppervlaktekartering niet mogelijk is in verband met begroeiing of latere afzettingen, is alleen de uitvoering van booronderzoek zinvol. In dergelijke gevallen wordt een uitgebreider booronderzoek uitgevoerd dan wanneer ook oppervlaktekartering mogelijk is.

Booronderzoek heeft tot doel vast te stellen in hoeverre de oorspronkelijke bodemopbouw nog intact is en of hierin archeologische indicatoren aanwezig (kunnen) zijn. Hiertoe worden op terreinen kleiner dan één hectare tenminste zes boringen gezet.

De boringen worden gezet in een grid van gelijkbenige driehoeken zodat de boringen zodanig ten opzichte van elkaar gespatieerd zijn dat deze optimaal over het onderzoeksterrein zijn verdeeld.

Het gebruik van een guts met een diameter van drie centimeter maakt optimale bestudering van de bodemopbouw mogelijk. Om de kans op het aantreffen van archeologische resten zo groot mogelijk te maken is een edelmanboor met een diameter van vijftien centimeter, echter meer geschikt.

In veel gevallen voert ArcheoPro om bovenstaande redenen eerst gutsboringen uit om de bodemopbouw zo nauwkeurig mogelijk te bestuderen en vervolgens boringen met een 15 cm edelmanboor om de kans op het aantreffen van eventueel aanwezige archeologische resten zo groot mogelijk te maken. Het opgeboorde materiaal wordt hierbij gezeefd op een zeef met een maaswijdte van vier millimeter.

De boorpunten worden vastgelegd met behulp van meetlinten en GPS en ingemeten ten opzichte van NAP.

Figuur 2: Luchtfoto met daarop rood omlijnd het onderzoeksgebied. Bron:

http://maps.google.nl/.

3 Resultaten bureauonderzoek 3.1 Geo(morfo)logie en bodem

Het plangebied ligt op dekzand behorende tot de formatie van Twente. In het

onderzoeksgebied bestaat dit dekzand uit lemig fijn zand dat is afgezet in de laatste fase van de periode van de ijstijden (tot 10.000 jaar geleden). Dit dekzand is oorspronkelijk afgezet in lengteduinen die nu de ruggen in het landschap vormen.

Op de drogere delen van het dekzandlandschap zijn veelal podzolgronden ontstaan die gekenmerkt worden door een uitspoelingslaag (E-horizont) en een inspoelingslaag (B-horizont). De B-horizont gaat veelal via een overgangslaag (de BC-horizont) over in het niet door bodemvorming beïnvloede zand (de C-horizont).

Volgens de geomorfologische kaart ligt het plangebied in een gebied met dekzandruggen die al dan niet bedekt zijn met een oud bouwlanddek. Dergelijke oude bouwlanddekken zijn ontstaan onder invloed van eeuwenlange bemesting met plaggen vermengd met potstalmest.

Volgens de bodemkaart zijn binnen het onderzoeksgebied echter geen bouwlanddeken (enkeerdgronden) maar vlakvaaggronden aanwezig. Dergelijke gronden worden gekenmerkt door een humeuze bovengrond die in tegenstelling tot de bovengrond van een enkeerdgrond, niet erg dik en donker is (een zwak ontwikkelde bovengrond) en die kenmerken vertoont van een ondiep fluctuerende grondwaterspiegel (hydromorfe kenmerken).

Veder laat de geomorfologische kaart zien dat het gebied met dekzandruggen onderbroken wordt door terreindelen met lage landduinen. Deze behoren tot de formatie van Kootwijk en zijn pas in de Middeleeuwen (of later) gevormd door verstuiving van afgeplagde

heidegebieden. Mogelijk zijn het plangebied ook dergelijke duinen aanwezig geweest.

Figuur 3: Geomorfologie

3.2 Archeologie

Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) ligt het plangebied in een zone met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Deze zone grenst echter pal ten westen van het plangebied aan een zone met een hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. In deze laatste zone zijn in de omgeving van het plangebied met name vondsten uit de Romeinse tijd aangetroffen.

Binnen het plangebied zijn in Archis geen archeologische vindplaatsen bekend. In tabel 1 zijn alle vindplaatsen opgesomd die binnen een straal van een halve kilometer rond het centrum van het plangebied liggen.

De waarnemingsnummers 29563, 29700 en 52067 hangen alledrie samen met monument 582 dat de overblijfselen van een ongeveer 500 meter ten zuiden van het plangebied gelegen crematiegrafveld uit de Romeinse tijd betreft. Waarneming 28672 betreft de vondst van aardewerkscherven uit de Romeinse tijd die mogelijk eveneens samenhangen met het nabijgelegen crematiegrafveld. Op ongeveer 200 meter ten zuiden van het plangebied is ook aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen (waarneming 29564). Ditzelfde is het geval op de op enkele honderden meters ten noorden van het plangebied gelegen vindplaatsen met waarnemingsnummers 28567 en 29573. Ter plaatse van waarnemingsnummer 28567 zijn net als op waarnemingsnummer 29563 bovendien dakpanfragmenten uit de Romeinse tijd aangetroffen. Dit betekent dat mogelijk een Romeinse villa in de omgeving heeft bestaan.

De enige in Archis vermelde vondst binnen een straal van één kilometer rond het centrum van het plangebied die (waarschijnlijk) niet uit de Romeinse tijd dateert, vormt de vuursteenafslag die ter plaatse van waarnemingsnummer 28672 is aangetroffen. Uit welke periode deze precies dateert, is echter niet bekend.

Monumenten en Waarnemingen

nummer Coordinaat Periode Vondsten

582 193,837/374,146 Romeinse tijd Crematie-grafveld

28567 194,000/375,000 Romeinse tijd Dakpanfragmenten en aardewerkscherven.

28672 193,720/374,040 Romeinse tijd Aardewerkscherven en een niet nader gedateerde vuursteenafslag

29563 193,850/374,200 Romeinse tijd Crematie-grafveld; aardewerkscherven en dakpanfragmenten

29564 194,050/374,520 Romeinse tijd Aardewerkscherven 29573 194,380/374,999 Romeinse tijd Aardewerkscherven 29700 193,800/374,160 Romeinse tijd Crematie-grafveld

52067 193,850/374,160 Romeinse tijd Crematie-grafveld; proefsleuf met enkele grondsporen

Figuur 4: Gegevens uit Archis met daarop een cirkel met een straal van een kilometer rond het plangebied.

3.3 Informatie amateurarcheologen

ArcheoPro heeft contact opgenomen met de heer Harry Bouten; amateurarcheoloog uit Panningen.

De heer Bouten kent het terrein maar heeft hierop nooit vondsten gedaan. Hij geeft wel aan dat op en rond de Houwenberg vondsten uit de Romeinse tijd zijn gedaan. Dit zijn overigens de vindplaatsen zoals deze ook in Archis staan.

3.4 Historie

In het jaar 1402 kreeg de leenman van het hof te Groot Mares, een burger uit Roermond, van hertog Reinoud van Gelder 8,5 morgen grond ter beschikking ter plaatse van het huidige Grashoek.

Tot omstreeks 1900 bestond dit gebied echter nog grotendeels uit hei, bossen en moerassen.

Van een dorp was nog geen sprake. Wel bestonden hier al de gehuchten: Maris, Scherliet en Houwenberg. Toen deze gehuchten ongeveer een eeuw geleden op ongeveer gelijke

geografische afstand van elkaar een nieuwe kern gebouwd hebben, is de naam Grashoek gekozen.

Het plangebied ligt dicht nabij een hoogte in het landschap die op de topografische kaart uit 1837 (zie figuur 5A) als Op den Houwenbergh staat aangegeven. Op deze kaart maakt het plangebied deel uit van het enige beboste deel van de Houwenberg. In 1891 (Figuur 5B) is het grootse deel van de Houwenbergh inmiddels bebost. Rond 1960 (Figuur 5C) is het bos op het plangebied inmiddels gekapt en is er een akker aangelegd. Ook tegenwoordig is het

plangebied nog in gebruik voor de landbouw. (Figuur 5D).

De kaart van Renes geeft ter plaatse van het plangebied recente ontginningen aan. Tevens toont deze kaart dat alle wegen in de directe omgeving van het onderzoeksgebied van na 1810 stammen.

Figuur 6: Kaart historische elementen naar Renes.

3.5 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel en onderzoeksstrategie Op basis van de bekende gegevens omtrent archeologische waarden in het gebied moet worden geconcludeerd dat in de omgeving van het plangebied met name rekening moet worden gehouden met archeologische resten uit de Romeinse tijd. Ook zijn mogelijk resten uit de Steentijd aanwezig.

Van oudsher zijn de hoger gelegen terreindelen het meest geschikt geweest voor bewoning.

Het plangebied ligt op de zuidflank van de Houwenberg en vormt daardoor een relatief hoog gelegen terreindeel.

Tijdens het veldwerk moet allereerst worden vastgesteld welke delen van het gebied in het (verre) verleden geschikt zijn geweest voor bewoning. Dit zullen met name relatief hoog gelegen delen zijn die geen deel uitmaken van landduinen van de formatie van Kootwijk.

Aan de hand van booronderzoek kan worden vastgesteld of de oorspronkelijke bodemopbouw nog intact is en of hierin nog archeologische sporen aanwezig kunnen zijn.

Om de bodemopbouw zo exact mogelijk te kunnen bestuderen kan het beste gebruik gemaakt worden van een guts.

Voor het opsporen van archeologische indicatoren is in dit gebied een oppervlaktekartering het meest geschikt. De meeste van de archeologische vondsten in de omgeving van het plangebied zijn immers gedaan als oppervlaktevondsten.

Indien de uitvoering van een oppervlaktekartering niet mogelijk is, dienen de gutsboringen te worden nageboord met een edelmanboor met een diameter van 15 centimeter. Het hiermee opgeboorde materiaal wordt gezeefd op een zeef met een maaswijdte van 4 millimeter.

4. Veldonderzoek 4.1 Aanpak

- Positie boringen: regelmatige verdeling over het plangebied, zie figuur 9.

- Gebruikt boormateriaal: guts met diameter van 3 cm / edelmanboor met diameter van 10cm.

- Totaal aantal boringen: 14 - Aantal boringen per hectare: 14 - Geboorde diepte: 1,0 m -Mv

- Inmeten boorlocaties: GPS, meetlint en waterpas

- Boorbeschrijving: Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB 5.1)

- Oppervlaktekartering: Het onderzoeksterrein vormde ten tijde van het onderzoek een akker waarop de vondstzichtbaarheid matig tot goed was. Het oppervlak is derhalve geheel gekarteerd.

4.2 Resultaten oppervlaktekartering

Ondanks de matig tot goede vondstzichtbaarheid (zie figuur 7) is tijdens de

oppervlaktekartering geen materiaal aangetroffen dat van voor de negentiende/twintigste eeuw dateert. Verspreid over het plangebied zijn slechts relatief moderne puin- en

aardewerkresten aangetroffen.

Figuur 7: Vondstzichtbaarheid

4.3 Resultaten booronderzoek

Tijdens het booronderzoek zijn op het ongeveer één hectare grote terrein14 boringen gezet Alle boringen zijn doorgezet tot een diepte van één meter beneden het maaiveld. Voor het booronderzoek is gebruik gemaakt van een guts met een diameter van drie centimeter.

De ligging van de boorpunten is weergegeven op de boorpuntenkaart. De resultaten van het booronderzoek zijn opgesomd in tabel 2.

Bovenin de boringen is een 30 tot 55 cm dikke bouwvoor aangetroffen die bestaat uit donkerbruin, humeus lemig zand. In de boringen 13 en 14 gaat de bouwvoor via een matig humeuze laag zand over in het niet door bodemvorming beïnvloede zand van de C-horizont.

In alle overige boringen gaat de bouwvoor direct over in de C-horizont.

In geen van de boringen zijn resten van podzolvorming aangetroffen. Archeologische indicatoren ontbreken eveneens volledig.

Figuur 8: Boring nummer 2; Op de foto is de abrupte overgang tussen de bouwvoor en de C-horizont te zien

Locatiebepaling GPS en meetlint Referentievlak NAP Bepaling maaiveldhoogte AHN – Waterpas Boormethode Guts en edelman Boordiameter 3 cm en 15cm

Opdrachtgever Arvalis, Noord

Posities van de boringen (boorlocaties)

Boornummer XCO YCO MA

Boorbeschrijving volgens ASB 5.1

Sediment met bijmengsel(s) Kleur Overige kenmerken Boor

Bijmengsels: BK = bijmengsel klei, BS = bijmengsel silt, BZ =bijmengsel zand, BG= bijmengsel grind, BH = bijmengsel humus. Betekenis toegevoegde cijfers: 1 = zwak, 2 = matig, 3 = sterk en 4 = uiterst.

Kleur:

HK = hoofdkleur, BL = blauw, BR = bruin, GE = geel, GN = groen, GR = grijs, OL = olijf, OR =oranje, PA = paars, RO = rood, RZ = roze, WI = wit, ZW = zwart.

TK = Tweede kleur (kleurafkortingen als boven).

IK = Intensiteit kleur: LI = licht en DO = donker

VLK = Vlekken (V): 2e en 3e letter is kleurafkorting als boven, 1 = weinig, 2 = matig , 3= veel Overige kenmerken:

CO = Consistentie (C ): ZSL-zeer slap, SLA-slap, MSL-matig slap, MST-matig stevig, STV-stevig PLH = plantenresten (PL0 = geen, PL1 = spoor, PL2 = weinig, PL3 = veel)

VS = veensoorten

SST = Sedimentaire structuren

BHN = Bodemhorizont; BHC = C-horizont

BI = Bodemkundige interpretaties; BOV = bouwvoor , ROG = rommelig GI = Geologische interpretaties

AIS = Archeologische indicatoren

Figuur 9: Boringen met NAP hoogte onderzoeksgebied

Uit de hoogtemetingen blijkt dat de hoogteverschillen binnen het plangebied oplopen tot ruim 70 centimeter.

Niettenim moeten deze verschillen oorspronkelijk aanmerkelijk groter zijn geweest. Het

5. Conclusies en aanbevelingen

Op het ongeveer één hectare grote onderzoeksterrein zijn 14 boringen gezet. Over het gehele oppervlak van het onderzoeksterrein is een oppervlakte kartering uitgevoerd. De

vondstzichtbaarheid was matig tot goed.

De oppervlaktekartering heeft slechts relatief modern materiaal opgeleverd.

Het booronderzoek heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd. Uit de boringen bleek duidelijk dat de bodem binnen het plangebied tot in de C-horizont verstoord is.

Zoals het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel aangeeft, moet in de omgeving van het plangebied met name op hogere delen van het landschap met een (deels) intacte podzolopbouw rekening worden gehouden met bewoningsresten uit met name de Romeinse tijd.

De bodem binnen het plangebied blijkt echter tot in de C-horizont verstoord te zijn. Dit is het gevolg van egalisatie en grondbewerking. Voorafgaande aan de egalisatiewerkzaamheden lijkt het plangebied deel te hebben uitgemaakt van een gebied met lage landduinen.

Gezien het bovenstaande is er geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren, evenmin hoeft tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.

Indien onverhoopt toch archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, dienen deze gemeld te worden bij de gemeente Helden, conform Monumentenwet 1988, artikel 47.

Drs. R.P. Exaltus Senior-archeoloog Archeologische tijdschaal

Periode Datering

Midden- en Laat Paleolithicum (oude steentijd) 250.000 - 9000

Mesolithicum (midden steentijd) 9000 - 4500

Neoliticum (nieuwe steentijd) 4500 - 2100

Bronstijd 2000 - 800

IJzertijd 800 - 12 v. chr

Romeinse tijd 12 v chr - 500 n. chr.

Vroege middeleeuwen 500 - 1000

Late middeleeuwen 1000 - 1500

Nieuwe tijd 1500 - heden

Tijdschaal volgens Es. Van W.A., Sarfatij, H. & P.J. Woltering (red.) 1988

Literatuur

Es. Van W.A., Sarfatij, H. & P.J. Woltering (red.) 1988. Archeologie in Nederland; De rijkdom van het bodemarchief. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.

Amersfoort.

Kuiper, M. 2006/2007. Atlas van topografische kaarten Nederland, 1955-1965. Uitgeverij 12 Provinciën, Landsmeer.

Rijksdienst voor het oudheidkundig Bodemonderzoek, ARCHIS II (Archeologisch Informatie Systeem), http://wwwarchis.archis.nl:70/archis/

Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 2000, IKAW 2 (Indicatieve kaart Archeologische Waarden), Amersfoort.

Grote historische Provincie Atlas van Nederland; deel 4 Zuid-Nederland 1838-1857 1:50.000.

Topografische dienst Wolters Noordhoff Groningen 1990

Grote historische topografische Provincie Atlas Limburg; 1894-1926 1:25.000. Nieuwland Tilburg 2006

Grote topografische atlas van Nederland 1:50.000 Deel 4 Zuid-Nederland. Topografische dienst. Wolters Noordhoff Groningen 1997

Kuyper J. Gemeentatlas van de provincie Limburg, 1968

Renes, J. De geschiedenis van het Zuidlimburgse cultuurlandschap, Maastricht, 1988 Stichting voor Bodemkartering: Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, blad 52 (Venlo), Staring Centrum, Wageningen, 1990