• No results found

buitenstaander nauw merkbare schommelingen onderhevig, analoog aan de rhythmiek van het dichterlijk scheppingsvermogen, of van de geslachtelijke potentie, zonder

wetmatigheid dus, niet te voorspellen en niet te beheerschen, en die door den

tegenstander uitgebuit kunnen worden; hij is niet onfeilbaar, en hoewel weerstanden

hem prikkelen, doet hij, zoodra de kansen te onzeker geworden zijn, maar al te graag

afstand van een prooi, die voor hem geen uitzonderlijke waarde bezit. Het is mogelijk,

- maar méér ook niet, - dat zijn vertrek naar Barcelona een aftocht beteekent. Of is

het: reculer pour mieux sauter? Tenslotte hangt alles van Nettie af. Naar het kiekje

te oordeelen (een merkwaardig heterogene verzameling menschentypen!) is zij zoowat

in alles Wevers' contrast, en in haar sportieve, gezonde rankheid biologisch zijn

meerdere; daaruit conclusies te trekken zou al te gewaagd zijn. Tot het type vrouw,

die makkelijk suggestief te beïnvloeden is, behoort zij m.i. niet; dit is in jouw voordeel.

Dat zij te veel op jou lijkt (dat korte, propere neusje is b.v. gewoon uit jouw

aartsengelprofiel

gegapt) is in Wevers' voordeel. Haar impressionabiliteit, zucht naar gevaren en

romantiek, haar mate van innerlijke zelfstandigheid ook, die zich bedreigd voelt door

een al te innige aanpassing aan iemand, die haar uiteraard niet meer de emotievolle

schokken vermag te schenken waar haar jeugd wellicht recht op meent te hebben,

zullen dan de doorslag moeten geven. Want wat weten we van de rest, wat voelt zij

voor Wevers? Waaruit is vrouwelijke onbevredigdheid samengesteld? Is een vrouw

die overspel pleegt - overlegt, bepeinst, - een kind dat met lucifers speelt of een die

zich aan de vlam wil warmen? Wat is er verwarmends aan Wevers? Naar zijn portret

te oordeelen, heeft hij iets uitgezakts, murws, bijna iets zieligs gekregen, dat ik

vroeger niet van hem kende. Je verwijdering van Nettie, - ik bedoel die met betrekking

tot je literaire werk, - niet als manoeuvre bedoeld, tenzij onbewust, was misschien

toch een goede zet. Het dwingt haar tot een ondubbelzinniger houding. Haar geheel

in vertrouwen nemen zou dit eveneens kunnen doen, maar het zou, zooals je zelf

reeds oppert, ook alles kunnen bederven. Je kunt twee wegen inslaan: haar mijn

brieven laten lezen, als curiosa, en je verder geheel van de domme houden, - haar

alles zonder terughouding opbiechten. Doe wat je intuïtie je voorschrijft: dat is de

eenige raad die ik je geven kan... Hard gelachen heb ik om Wevers' verhaal over die

politiseerende prelaten; werkelijk, ik herhaal het nog eens, als tegenstanders kan hij

jullie niet al te hoog aanslaan! Of is hij zoo weinig inventief geworden in die jaren?

Juist is, dat hij een tijd lang ‘en retraite’ geleefd heeft, niet in Rome, maar ergens in

Zuid-Frankrijk. Het zou me te ver voeren verslag uit te brengen van wat hij daar

allemaal heeft uitgericht, temeer omdat er voor deze brief nog genoeg overblijft uit

de eerste hand. Volgens mijn zegsman (een niet minder grote roddelkous dan Solkes

overigens; dit mag ik je eerlijkheidshalve niet verzwijgen) heeft Wevers, met schande

overladen, dat klooster weer moeten verlaten, niet onmogelijk doordat hij

chelkunstjes uithaalde met de afgeknipte nagels van den Hlg. Bernardus, die er als

reliquie werden bewaard en die in hun schrijn mah-jong begonnen te spelen zoodra

Wevers in de buurt kwam, en ook na verloop van tijd eigenaardige varianten

vertoonden in de vorm van slankere nageltjes, met hennah geverfd, en die alleen

afkomstig konden zijn van Parijsche cocottes, waarschijnlijker evenwel tengevolge

van een rendez-vous in zijn cel met de dochter van een der notabelen uit het naburige

dorp, die daar geregeld biechten kwam. (Dit zijn natuurlijk allemaal flauwe mopjes

van mij.)

Maar terzake! Wevers' verdere ontwikkeling wacht op mijn welversneden pen. Ik

heb er nu echt zin in. Je weet niets van occultisme en parapsychologie af, zeg je?

Het is ook niet noodig, beste kerel, niet voor wat volgen gaat tenminste. Nadat Wevers

en ik ons eenigen tijd na dat incident in het bordeel van tante Janus weer met elkaar

verzoend hadden, trad er namelijk een merkwaardige wijziging op in zijn richting

van belangstelling. Eigenlijk is ‘verzoening’ een te groot woord voor de schuwe

aarzelende pogingen die hij in 't werk stelde om weer met mij in intiem contact te

komen. Een verzoening is iets wederkeerigs, een, zij het ook kortdurende ontspanning,

waarin alle voorbehoud smelt, maar in dit geval bleef ik op mijn qui vive, terwijl er,

wat hém betreft, eerder sprake scheen te zijn van een bedelen om vriendschap dan

van een rechtmatige inbezitname. Niets liet hij onbeproefd om mijn sympathie en

hoogachting, die hij verspeeld had, te herwinnen. Als eerste gevolg, een staken van

de teleplastische demonstraties! Geen spookhanden onder de tafel, geen blauwachtig

lichtende gedaanten meer! Voorts trok hij zich geheel uit de broederschap der ‘cynici’

terug om al zijn vrije tijd aan mij te wijden, aan lectuur die ik hem aanried, aan studie

en lezingen. Een ernstige trek versierde zijn mondhoeken. Hij hoorde mij uit over

mijn jeugd, mijn hartsgeheimen; hij liet doorschemeren, dat een leven zooals hij

leidde (en ik toch ook?) een leven zonder genegenheid of binding aan

deren, hem onbevredigd liet. Toen ik, hard en ‘cynisch’ toch nog in die dagen, zij

het ook op een andere manier dan André Teer of Michels, die uitsluitend cynisch

waren met hun tienen of twintigen volgens een vastgesteld program en met veel

drank in, deze aanloop tot een idealistischer levenshouding voorzichtig ontmaskerde

als een nieuwe truc om bij mij in het gevlei te komen, veranderde hij onmiddellijk

van tactiek en schoof zijn onbevredigdheid niet meer op de liefdeloosheid van ons

bestaan, maar op het grauwe, eentonige, ontnuchterende ervan! Er gebéurde niets

meer op de wereld, verklaarde hij. Beter één smerige daad, die opzweept, maar waarin

men zich léven voelt, dan een tredmolen, waarin men niet zondigt, omdat men niet

op de proef wordt gesteld. Wij moesten de wereld uit haar voegen lichten, hij en ik.

Deze en soortgelijke wendingen - die zeer goed de uiting geweest kunnen zijn van

de diepe en wezenlijke gekweldheid, die jij in hem vermoedt, zonder dat ik kan inzien

waarom zooiets een verontschuldiging inhoudt - pasten zich met zulk een verbluffend

gemak aan bij mijn eigen gemoedstoestand, dat ik na verloop van tijd wel aannemen

moest, dat zijn occulte practijken alleen maar van karakter en object veranderd waren.

Het werd weer een van de groote crises in onze vriendschap. Dat hij hypnotiseeren

kon en vooral in bepaalde perioden (bij volle maan bijvoorbeeld), uiterst gevoelig

was voor gedachtentrillingen, wist ik, maar ik wist ook, dat hij deze vermogens nooit

had willen cultiveeren, en er zelfs op neerzag. Oefende hij zich nu op mij? Ondanks

mijn uitgesproken onvatbaarheid voor suggestie was deze veronderstelling