hoovaardig. En zij was kwaad omdat ik om hem plezier te doen werk aannam
waarvoor ik 's avonds van huis moest gaan.’
‘Verontschuldig mij de vraag: kon mevrouw een of andere vrees hebben als u 's
avonds van huis was?’
Ernest dacht lang na. Eenmaal in volle woede had zij iets gezegd van ‘andere
vrouwen’. Maar eens. Zij wist overigens zeer goed dat dit volstrekt niet het geval
was.
‘Mijnheer is dus er stellig van overtuigd dat dit niet de idée fixe ...’
En Ernest zei: ‘Stellig, absoluut van overtuigd en zeker.’
‘En het kindje dan, waarom haatte zij het kindje?’
‘Omdat het kwaad deed aan het onze. Dat heb ik u verteld.’
‘Ik kan uit dit alles niet veel opmaken, mijnheer. Ik stel u de vraag anders. Mevrouw
moet absoluut een of meerdere idées fixes hebben. Veronderstel dat u uw laatste
examen doet en dat alles van uw antwoord afhangt. Ik weet wel, er hangt meer vanaf
dan een diploma, maar ik wil er op wijzen dat ik volstrekt uw meening of uw
den moet kennen om 't even hoe gegrond het zij. Wat kan volgens u de idee fixe van
mevrouw zijn?’
Een Verhaeghen is ter tale en Ernest als zijn hart geraakt is, wordt in den vollen
zin welsprekend. Hij hoopt, zegt hij, dat het geval niet terug te brengen is tot niets
dan erfelijkheid, want hij weet dat dan de kansen op genezing ook teruggebracht
worden tot bijna nul. En nu de dokter dan volstrekt een antwoord wil zal hij hem
zeggen: zijn vrouw wil geen kind meer. U zal lachen en denken: zoo zijn er duizende.
En inderdaad, mijn vrouw geeft mij daarvoor dezelfde redenen op als die duizende
andere vrouwen. En toch moet Ernest bekennen, als er iets is wat hij niet begrijpt in
haar zachte, teedere karakter is het dat. Zij wil geen kindje en meteen wil zij streng
en volstrekt leven volgens godsdienst en moraal en dit was niet het geval de twee
eerste jaren van hun huwelijk. Ernest stond op. Terwijl hij sprak kwamen de
gedachten, hij was er in. U vraagt mij een reden. Ik stel u een probleem: Mijn vrouw
is zeer gepassioneerd, en zij houdt dolveel van ons kindje. Waarom wil zij geen
kindje meer?
De dokter zag het probleem niet in of wilde het niet zien. Hij vroeg voort: ‘Heeft het
besluit van Mevrouw misschien invloed uitgeoefend op uw huwelijksleven, zoodat
mevrouw zich minder gelukkig gevoelt, misschien denkt dat u niet meer zoo veel
van haar houdt. De gezochte idée fixe kan ook dat zijn.’ Ernest antwoordde
onmiddellijk dat het wel vreemd staan zou als hij zichzelve prees maar dit kon hij
zeggen: zijn vrouw had zich daarover nooit beklaagd.
Er werd nog lang over en weer gepraat. De idée fixe werd niet gevonden. Toen
hij vertrekken ging stelde Adelaïde hem het zusterken voor dat voortaan haar ‘dame
de compagnie’ zou zijn. Zij was vroolijk en bloosde wat.
‘Zuster Alice mag ik in vertrouwen nemen, Ernest, en zij zal heel den nacht aan
de deur van mijn kamer luisteren. Als ik soms hardop droom, he, zou ik iets kunnen
zeggen ...’ zij pinkte naar hem, slim. Het deed hem zoo'n pijn. Hij nam haar in zijn
armen en zij liet zich lachend kussen. Lachend. Zij begreep alles, hem en Gods
beschikking en aanvaardde het schuldbewust. Ernest wist niet
hoe zich te houden van wild verdriet. ‘Wat moet ik tegen Eric zeggen?’ snikte hij
stil. Lachend streelde zij zijn wang. ‘Lief ventje, ik zal wel gauw genezen zijn, hoor,
en zeg aan Eric alle dagen, alle dagen hoor, dat gij hem zelf bij mij zult brengen.’
En zij wist wat haar woorden beteekenden, al zoo lang was haar alles duidelijk. ‘Mijn
goed jongske, zei ze, niet bedroefd zijn, het is de wil van Onzen Lieven Heer.’ Alles
brak in hem.
XVII.
Mama was nu bij hem en Eric speelde met Oscar's kinderen; die kon het niet beter
hebben. Om de twee dagen schreef Adelaïde dat zij goed rustte, veel bad voor hem
en Eric en de groeten aan Pa en Ma en allen. Maar een postscriptum kon zij niet
nalaten er bij te voegen: Ventje lief, wees toch voorzichtig met spelden. Leg die van
uw das nooit los op het nachttafeltje. Speld ze altijd op uw plastron. Je vrouwke dat
u kust. Hij schreef haar over Eric en dat hij Zondag kwam. Wat de spelden betrof,
Eric at liever chocolade.
‘Zoek nu verstrooiing, zei Oscar, ge hebt het noodig en anders denken de menschen
nog dat er iets ergs is met Adelaïde.’ Ernest wilde eerst een blijspel spelen, een zot
blijspel. Uit vertwijfeling zot doen, dat was groot. Ten slotte koos hij een heel
drastisch treurspel. In 't derde bedrijf een lijk of zes. Eerst verzekerde hij zich van
mevrouw Reynders' medewerking. Zij zou helpen, maar natuurlijk niet zingen. Voor
de eerste maal was Hilda het niet met haar eens,
Hilda vond dat het niet paste. Er vielen harde woorden. Hilda zei dat ze naar het
klooster wou, dan zijt ge van mij af. ‘Ja, doe mij dat nog aan, leelijke egoïste, woedde
mevrouw Reynders, laat uw mama met de twee dutskens zitten.’ En zij schreide.
In document
Gerard Walschap, Adelaïde · dbnl
(pagina 118-124)