5 Resultaten
5.2.1 Broedgeval Mene‐Jordaanvallei
Op 20 juni krijgen we een melding van Rudy Verstappen die twee dagen eerder langs het wandelpad in natuurgebied Mene‐ Jordaanvallei een koppel Grauwe klauwier zittend op de afsluiting zag. Dit natuurgebied op de grens tussen Hoegaarden en Boutersem is al 20 jaar in beheer bij Natuurpunt en bestaat uit een mozaïek van soortenrijke hooilanden, struwelen, moerassige ruigten en bossen. Intussen beslaat het gebied 110 ha en strekt zich uit van de kerk van Willebringen en de kerk van Meldert tot de kerk van Hoksem. De klauwieren zouden zich aan de rand van het gebied bevinden op een recent gemaaid soortenrijk hooiland dat in twee gedeeld wordt door een houtkant, omgeven door bos en grenzend aan akkers.
Figuur 68: Broedplaats van de Grauwe klauwier in Mene-Jordaanvallei. De dieren nestelden in een losstaande Hondsroos in het
pas gemaaide grasland. Foto: Griet Nijs.
Figuur 69: Situering nestlocatie Grauwe klauwier Mene-Jordaanvallei. De dieren gingen niet verder dan 125 m van het nest om
te foerageren, voornamelijk in oostelijk richting (gele cirkel: straal = 50m; oranje cirkel: straal = 100 m, paarse cirkel: straal = 125 m). De totale oppervlakte van het territorium werd afgebakend door een rode stippellijn, de zone die het meest intensief werd gebruikt (>90% van de tijd) werd met een groene stippellijn afgebakend.
De waarneming werd al gauw bevestigd wanneer op 25 juni een mannetje Grauwe klauwier werd waargenomen, druk foeragerend van op de top van een rozelaar gelegen in het hooiland. Het vrouwtje was echter nergens te bespeuren. Na enkele minuten vloog het mannetje weg met een pas gevangen sprinkhaan in zijn bek en dook ermee in een jonge, 1,5 m hoge rozelaar zo’n 25 meter verder op het aanpalende hooiland. Bij controle van de rozelaar van op veilige afstand met de telescoop, werd het vermoeden bevestigd: het vrouwtje zat op een nest te broeden en werd daar sporadisch gevoederd door het mannetje. Een geweldige vaststelling en een pluim op de hoed van het beheerteam dat zich al 20 jaar inzet voor dit natuurgebied.
De weken die erop volgden, werd het broedgeval van nabij opgevolgd. Op 11 juli was het dan zover: vier hongerige bekjes sperden zich wijd open als het mannetje voedsel naar het nest bracht. Het vrouwtje nam voorzichtig de prooi van het mannetje over en voerde het aan een van de jongen. Vermoedelijk waren de jonge klauwieren op dat moment reeds 4‐5 dagen oud. Het vrouwtje bracht deze periode het grootste deel van de tijd op het nest door om de pasgeboren jongen warm te houden. Het mannetje deed intussen zijn uiterste best om de hongerigen te spijzen en sleepte een gevarieerd aanbod van sprinkhaannimfen, vliesvleugeligen (o.a.
hommels), nachtvlinders en kleine kevers aan die zowel op de grond als uit de lucht gevangen werden.
Bij een volgende controle op 20 juli hadden twee jongen het ouderlijk nest verlaten en bewogen zich nog wat onhandig doorheen de rozelaar waarin het nest gelokaliseerd was. Twee dagen later bevonden nog steeds twee jongen zich in de rozelaar en werden volop gevoederd door het mannetje. Het vrouwtje leek echter zelden of nooit prooien aan te brengen naar de jongen in de rozelaar, maar bleef steeds in de buurt van de houtkant die de twee hooilanden scheidt. Dat deed vermoeden dat er op die locatie een derde jong aanwezig kon zijn dat reeds eerder was uitgevlogen, wat later op de dag bevestigd kon worden. Bij vogels gebeurt het wel vaker dat de ouders de zorg voor de jongen verdelen en ieder voor bepaalde jongen zorgt, zoals hier het geval was. Het jong in de houtkant werd gevoederd door het vrouwtje, terwijl het mannetje de jongen in de rozelaar bleef voederen. Drie jongen waren dus succesvol uitgevlogen. Van het vierde jong geen spoor.
Figuur 70: Het vrouwtje met een van de jongen. Mene-Jordaanvallei, 5 augustus 2015. Foto: Karel Van Rompaey.
Enkele dagen later, op 31 juli, was er geen beweging meer te bespeuren in de rozelaar en hadden de jongen zich reeds verplaatst naar de houtkant 15 meter verderop. Uit het struweel klonk regelmatig hun typische bedelroep.
Wanneer het vrouwtje of het mannetje op een uitstekende tak landde met een prooi, kwamen de jongen tevoorschijn uit het dichte struikgewas en plaatsten zich al bedelend onder de oudervogels om het voedsel in ontvangst te nemen terwijl ze fel met hun vleugels klapperden. Ze waren al stevig gegroeid intussen en dat zorgde voor een flinke eetlust. Wanneer de aangebrachte prooi verorberd was, bleven de jongen luid bedelen en pikten daarbij regelmatig in de buikveren en poten van de oudervogels om hen aan te sporen nog meer voedsel te geven. Hun drang naar voedsel deed hen zelfs gaan bedelen bij toevallige passanten als een mannetje vink en een grasmus die vlakbij in de struik landen. De Grote groene sabelsprinkhanen die de ouders aanbrachten waren echter nog een formaat te groot voor de jongen en werden, na het afpitsen van poten en vleugels met de bek, door de adulte vogels dan maar vakkundig op een doorn geprikt en gestockeerd. Bij iedere voedselvlucht kwamen steeds maar twee jongen tevoorschijn. Het derde jong viel nergens meer te bespeuren.
Wanneer we op 3 augustus terugkeerden, vlogen de jongen al vlot heen en weer tussen de verschillende struwelen in de houtkant en verlieten ze regelmatig hun veilige onderkomen om in het hooiland zelf op zoek te gaan naar prooien. Met de nakende terugtrek was het immers van het grootste belang dat de jongen op korte tijd voor zichzelf leerden zorgen en voldoende voedsel konden vinden. Al brachten de oudervogels in deze periode af en toe nog eens een lekker hapje aan. Ook nu weer viel op dat het mannetje en het vrouwtje ieder voor een van de jongen zorgden. Twaalf dagen later, op 15 augustus, waren de oudervogels vertrokken richting hun overwinteringsgebieden in Afrika en stonden de jongen er alleen voor.
Ongeveer een week later volgden de jongen in het ouderlijke spoor. Hen wacht nog een jaar vol gevaren; minder dan een op vier jongen overleeft zijn eerste levensjaar.
Figuur 71: Nadat de ouders vertrokken zijn, moeten de jongen voor zichzelf zorgen.
Mene-Jordaanvallei, 17 augustus 2015. Ffoto: Griet Nijs.
De totale territoriumoppervlakte, waarbinnen de dieren foerageerden, rustten en broedden bedroeg ongeveer 1,5 ha (zie Figuur 68, rood afgelijnd stuk). Hiervan gebruikten ze ongeveer 1 ha intensief (>90% van hun tijd), de rest werd sporadisch bezocht en maakte daarmee wel deel uit van het territorium. De foerageerradius van de oudervogels en de jongen tijdens de broedperiode beperkte zich tot ca. 125 m van de nestplaats en ze frequenteerden daarbij voornamelijk het soortenrijk schraal grasland en de aangrenzende onverharde weg. Bij uitzondering vlogen ze tot in de holle weg die haaks op het weiland staat waar het nest zich bevond. Een klein territorium (< 1 ha) , wijst volgens van den Burg et al. (2011) op een hoge kwaliteit van het leefgebied.
Tabel 2: Overzicht van de gedragsobservaties van het broedgeval in Mene-Jordaanvallei
Datum Tijd Observatieduur Weersomstandigheden
25/06 16u20‐18u47 2u27min Zonnig, ca. 25°C
01/07 8u09‐9u00 0u51min ‐
07/07 11u40‐13u24 1u44min Zonnig, ca. 25°C
11/07 14u50‐16u06 1u16min ‐
22/07 11u40‐13u55 2u15min Zonnig, ca. 24°C
31/07 11u15‐12u06 0u51min Zonnig, ca. 25°C
03/08 19u20‐20u16 0u56min Zonnig, ca. 29°C
17/08 14u35‐14u55 0u20min ‐
Totaal 10u41min
Figuur 72: Soortenrijke graslanden voorzien de Grauwe klauwier van prooien. Mene-Jordaanvallei, 6 augustus 2016. Foto: Griet
Nijs.