• No results found

Natte Heide Verzuurd Controle Bekalkt

4 Resultaten vegetatie

4.7 Bovengrondse biomassa 1 Effect additiebehandelingen

Figuur 4.14 en Figuur 4.15 laten de ontwikkeling in de bovengrondse biomassa over de tijd zien. Duidelijk wordt dat de hiervoor beschreven afname van bedekking van de kruidlaag in de laatste jaren niet gepaard ging met een afname van de biomassa. Integendeel, in de droge proefvlakken nam de biomassa bij alle introductie-behandelingen flink toe, bij de natte proefvlakken was de toename significant sterker bij de proefvlakken waar plagsel werd toegevoegd (2018: p<0,001).

Tegelijkertijd laten de figuren zien dat in alle gevallen een toename van de bovengrondse vegetatie voor een groot deel bestond uit een toename van het aandeel hout. Bij de droge behandeling was er geen effect van het type additie, bij de natte proef was de hoeveelheid houtig materiaal bij de behandeling met plagsel in 2018 ruim driemaal zo hoog als bij de twee andere behandelingen (p<0,001). Wanneer de gemeten biomassa voor hout werd gecorrigeerd was er bij de droge behandeling in 2018 geen verschil in de hoeveelheid kruidachtig materiaal (≈ de jaarlijkse productiviteit van niet houtige delen), bij de natte proef was deze hoeveelheid

Figuur 4.14. Bovengrondse biomassa in de droge proefvlakken in relatie tot additiebehandeling (boven) en pH-behandeling (onder).

Figure 4.14. Aboveground biomass at the dry site related to the biota-treatments (top figure) pH- treatments (bottom figure).

ongeveer 1.5 maal zo hoog na toevoeging van plagsel als bij de andere behandelingen (p=0,011).

4.7.2 Effect pH-behandelingen

Het algemene beeld bij de verschillende pH-behandelingen verschilde niet wezenlijk van het hiervoor beschreven effect van de diverse introductietechnieken. In alle gevallen nam de

hoeveelheid biomassa met de tijd toe maar nam het aandeel hout nog sterker toe. Bij de droge proef bestond geen verschil tussen de verschillende pH-behandelingen, bij de natte proef hadden de bekalkte proefvlakken een significant hogere productiviteit (p=0,016), dit werd veroorzaakt door een ca. 2 maal zo hoge productie aan kruidachtig materiaal (p=0,011). Bij de natte proefvlakken was het effect van het zeer droge jaar 2018 duidelijker zichtbaar in een lagere biomassa van kruidachtige delen dan bij de droge proefvlakken.

Figuur 4.15. Bovengrondse biomassa in de natte proefvlakken in relatie tot additiebehandeling (boven) en pH-behandeling (onder).

Figure 4.15. Aboveground biomass at the dry site related to the biota-treatments (top figure) pH- treatments (bottom figure).

4.8 Nutriëntenlimitatie

Bij de droge proef was sprake van convergentie in vegetatie N/P-ratio’s bij de verschillende additiebehandelingen (Figuur 4.16). Tegelijkertijd was er sprake van duidelijke effecten van de diverse pH-behandelingen. In de eerste jaren na ontgronden wezen N:P ratio’s in de controle proefvlakken op co-limitatie van N en P (bekalkte en controle proefvlakken met waarden rond de 15) of limitatie van P alleen (verzuurde proefvlakken met N:P ratio’s rond de 19). Dergelijke hoge N:P ratio’s werden niet aangetroffen in de proefvlakken met maaisel of plagsel. Kennelijk werd met het plant- en/of bodemmateriaal voldoende P toegevoegd voor de zich ontwikkelende vegetatie. Na verloop van tijd verdwenen deze verschillen langzamerhand en in 2018 verschilden de N:P ratio’s tussen de diverse biotische behandelingen niet meer. Er waren in 2018 geen significante verschillen in N:P tussen de pH-behandelingen maar wel namen bij alle behandelingen de gemiddelde N:P ratio’s gestaag toe van waarden die typisch zijn voor N-limitatie tot waarden die wijzen op co-limitatie van N en P. Dit wees er op dat de condities langzamerhand verschoven in het nadeel van grassen -die goed in staat zijn beschikbaar stikstof op te nemen en snel om te zetten in biomassa- terwijl heide en andere langzaam groeiende soorten meer in het voordeel komen.

De ontwikkelingen onder natte omstandigheden verliepen anders (Figuur 4.16). Weliswaar leek ook hier een tendens te zijn naar lagere N:P waardes wanneer maaisel of plagsel werd opgebracht maar deze verschillen waren klein en niet significant. Ook hier was sprake van toename van N:P met de tijd naar waardes die wezen op N-P co-limitatie, maar deze ontwikkeling was minder duidelijk dan bij de droge proef. Manipulatie van de pH daarentegen had een heel duidelijk effect: de bekalkte proefvlakken hadden significant lagere N:P waardes dan de verzuurde en de controle proefvlakken (p=0.026). De N:P ratio’s in de bekalkte proefvlakken wezen op beperking van de productiviteit door de hoeveelheid beschikbare stikstof. De situatie hier was duidelijk meer in het voordeel van grassen en andere snel(ler) groeiende kruiden dan bij de andere pH-behandelingen.

4.9 Conclusies

• De verschillende pH-behandelingen hadden bij de hier toegepaste doses geen effect op vestiging en bedekking van kenmerkende heidesoorten;

• Het inbrengen van plagsel had duidelijke positieve effecten op het aantal en de bedekking van kenmerkende heidesoorten;

• Met het inbrengen van maaisel en plagsel van de natte heide werden ook voor heide kenmerkende Rode-lijstsoorten als Klokjesgentiaan (Gentiana pneunomanthe) overgebracht;

• Met het toevoegen van plagsel nam de bedekking van kenmerkende heidesoorten toe ten opzichte van agrarische en ruderale soorten. Bekalken werkte juist in de tegengestelde richting en had een positief effect op agrarische en ruderale soorten; • Met het toevoegen van plagsel ontwikkelden de proefvlakken zich veel sneller in de

richting van een droge dan wel natte heide en werd de successie versneld in de gewenste richting.

Figuur 4.16. N/P-ratio’s in de droge proef (boven) en de natte proef (onder).

Op korte termijn kan de successie op voormalige landbouwgronden in de richting van droge dan wel natte heide gestuurd worden door het inbrengen van plagsel. In de range van de pH- verschillen binnen de experimenten zijn er geen directe effecten van pH gemeten op de vestiging en ontwikkeling van kenmerkende heidesoorten. Er is wel een indirect effect gevonden, na bekalken hebben agrarische en ruderale soorten een duidelijk voordeel ten opzichte van kenmerkende heidesoorten. Het is de vraag hoe de proefvlakken zich op middellange tot lange termijn zullen ontwikkelen. In de eerste drie jaar zijn voornamelijk de voorwaarden voor de vestiging van kenmerkende heidesoorten geschapen, omdat de invloed van concurrentie tussen de verschillende plantensoorten en –groepen relatief beperkt was vanwege de lage bedekking en productiviteit. Nu de verschillende soorten zich hebben gevestigd en de vegetatie langzamerhand gesloten begint te raken wordt concurrentie tussen soorten de komende jaren steeds belangrijker.

In de droge proef lijken de kenmerkende heidesoorten na het toevoegen van plagsel de competitie te winnen van de agrarische soorten, het is echter de vraag in hoeverre deze trend in de komende jaren doorzet. De vegetatie heeft een lage productiviteit en de groei wordt gelimiteerd door fosfor. Door depositie neemt de hoeveelheid stikstof toe, wat een voordeel voor de agrarische soorten zou kunnen betekenen. Ook als de agrarische soorten het afleggen tegen de kenmerkende heidesoorten kunnen normaal op de heide voorkomende grassen als Pijpenstrootje (Molinia caerulea) of Gewoon struisgras (Agrostis capillaris) gaan domineren. In de komende jaren zal duidelijk worden of Struikhei (Calluna vulgaris) en gewone dophei (Erica

tetralix) kunnen domineren of dat toch grassen de overhand zullen krijgen. De verschillen in

pH hebben in deze range geen effect op de vestiging, maar zouden wel van invloed kunnen zijn op de latere competitie tussen de soorten. Zoals uit de resultaten naar voren kwam hebben agrarische soorten een voordeel na bekalken.

In de natte proef zal naar verwachting de opgetreden vernatting een grote rol gaan spelen. Hierdoor verdwijnen veel drogere soorten, waaronder kenmerkende heidesoorten als Struikhei (Calluna vulgaris). Door vernatting neemt ook de bedekking door mos toe, wat een beperking kan gaan vormen voor verdere uitbreiding van heidesoorten. In de resultaten van het derde jaar is in een aantal gevallen al een teruggang waar te nemen in zowel de totale bedekking door de kruidlaag als de bedekking door kenmerkende heidesoorten. Het is de vraag hoe dit de competitie tussen agrarische soorten, kenmerkende heidesoorten en op arme grond voorkomende grassen als Pijpenstrootje (Molinia caerulea) zal gaan beïnvloeden.

Klokjesgentiaan (Gentiana pneunomanthe) is na het toevoegen van plagsel in de eerste drie jaar in constante aantallen in de meeste proefvlakken aanwezig geweest, na het toevoegen van maaisel zijn zelfs grotere aantallen gevonden per proefvlak. Als in de komende jaren de vegetatie wellicht dichter en hoger zal worden is het de vraag of deze soort zich kan handhaven, of na een aantal jaren uit de proefvlakken zal verdwijnen.