• No results found

HOOFDSTUK I – Bovengrensprojectie voor lokale

2. Zeespiegelstijging in de eenentwintigste eeuw

2.5. Bovengrensprojectie voor zeespiegelstijging langs de Nederlandse

De definitieve bovengrensprojectie voor lokale zeespiegelstijging langs de

Nederlandse kust in 2100 kan nu worden verkregen door de schattingen voor elk van de afzonderlijke bijdragen bij elkaar op te tellen, zoals werd gedaan voor het scenario voor de wereldgemiddelde zeespiegelstijging19. Zoals echter in de vorige

paragraaf werd uitgelegd, is het op dit moment niet duidelijk welke fingerprint ratio’s toegepast moeten worden voor de Groenlandse en de Antarctische

ijskappen. Vanwege de grote impact van de toegepaste fingerprint ratio’s op de eindresultaten, bekijken we beide gevallen, en noemen die lokale projectie A (met gebruik van de fingerprints gepresenteerd in Mitrovica et al, 2001 en anderen) en B (fingerprints gepresenteerd door Plag en Juettner, 2001).

Afhankelijk van de toegepaste fingerprint ratio komt de bovengrensprojectie voor lokale zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust op 0,40 tot 1,05 m (scenario A) of -0,05 tot +1,15 m (scenario B, de verticale beweging van land buiten beschouwing gelaten, tabel 1.3 en figuur 1.3). Als de verticale bodembeweging wordt meegerekend, veranderen de bovengrensscenario’s voor lokale

zeespiegelstijging respectievelijk in +0,50 tot +1,15 m (scenario A) en +0,05 tot +1,25 m (scenario B). Wanneer het elasto-gravitatie effect buiten beschouwing wordt gelaten, leidt dit tot een bovengrensscenario voor lokale zeespiegelstijging van +0,55 tot + 1,20 m zonder, en tot +0,65 tot +1,30 m met verticale

beweging van land.

De bandbreedte voor scenario B is veel groter dan die voor scenario A, omdat de hoge waarden voor de fingerprint ratio’s de onzekerheden die samenhangen met de bijdragen van de ijskappen (zie paragraaf 2.2.3) verder versterken. Het feit dat de twee scenario’s bijna dezelfde bovenwaarde geven berust op toeval – indien de schattingen voor de wereldgemiddelde bijdrage van de ijskappen anders waren beoordeeld, dan was dit niet het geval geweest.

Wij zijn groot voorstander van verder onderzoek gericht op het oplossen van dit belangrijke vraagstuk, teneinde de onzekerheid van de bovengrensprojectie voor lokale zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust te verminderen.

Tabel 1.3: Bovengrensprojectie voor lokale zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust (in m) op basis van het zelfgravitatie-effect (’fingerprinting’) gepresenteerd door

Mitrovica et al (2001) en anderen (scenario A), en door Plag en Juettner (2001, scenario B). Op dit moment iser geen wetenschappelijke basis voor een voorkeur voor A of B.

Verticale beweging van land

Bovengrensprojectie A (Mitrovica et al, 2001)

Bovengrensprojectie B (Plag & Juettner, 2001)

Uitgezonderd 0,40 tot 1,05 m -0,05 tot 1,15 m Inclusief 0,50 tot 1,15 m +0,05 tot 1,25 m

19 De asymmetrie in de verdeling van de bijdrage van lokale uitzetting meegerekend.

2.5.1. Vergelijking met KNMI projecties 2006

Figuur 1.3 en Tabel 1.4 vergelijken de afzonderlijke bijdragen en de definitieve projectie voor lokale zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust die wij hebben ontwikkeld (zwart: scenario A; blauw: scenario B, beide zonder verticale

beweging van land) en die van het KNMI warme scenario 2006 (rood, van den Hurk et al., 2006). Het KNMI warme scenario 2006 is in dit geval het meest geschikte scenario ter vergelijking, omdat wij ons richten op de bovengrenzen voor scenario’s van zeespiegelstijging. Dit resulteert in een lokale stijging van 0,4-0,85 m, uitgaande van een temperatuurstijging van 4 °C in 210020.

Tabel 1.4: Overzicht van alle geschatte bijdragen en de totale bovengrensprojecties A en B voor lokale zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust voor 2100 zoals hier beoordeeld (in m), en de corresponderende bijdragen zoals gerapporteerd in KNMI’06 voor het warme scenario (4 °C temperatuurstijging). Verticale beweging van land is niet in de berekening meegenomen. Cijfers tussen haakjes geven de waarden wanneer het elasto-gravitatie effect buiten beschouwing wordt gelaten.

Component Beoordeling voor de Deltacommissie

bovengrensprojectie A Bovengrensprojectie B

KNMI (2006) warm scenario Wereldgemiddelde

thermische uitzetting +0,12 tot +0,49 +0,27 tot +0,35

Lokale uitzetting -0,05 tot +0,2 -0,04 tot +0,15

Kleine gletsjers +0,06 tot +0,14 +0,06 tot +0,15

Antarctische ijskap -0,01 tot +0,45 -0,03 tot +1,07 n.v.t. Groenlandse ijskap +0,03 tot +0,04 -0,55 tot -0,33 n.v.t. Antarctische en

Groenlandse ijskappen

(+0,17 tot 0,57) -0,02 tot +0,33

Terrestrische

wateropslag 0,0 tot 0,04 0,0 tot +0,04

Totaal 0,40 tot 1,05 -0,05 tot 1,15 0,40 tot 0,85

Totaal, zonder

elasto-gravitatie (+0,55 tot + 1,2)

20 Onlangs zijn de KNMI scenario’s 2006 voor zeespiegelstijging bijgesteld op basis van recente

waarnemingen (zoals besproken in IPCC AR4 (2007), bijvoorbeeld) en door elasto-gravitatie effecten met behulp van ‘fingerprint’ verhoudingen gepresenteerd door Mitrovica et al (2001). Het bijgewerkte warme scenario (Katsman et al, 2008) is 0,4-0,8 m, weer uitgaande van een temperatuurstijging van 4 °C in 2100.

De bijdrage van de wereldgemiddelde thermische uitzetting en van de lokale uitzetting vertonen in de huidige beoordeling voor de Deltacommissie beide een grotere bandbreedte dan in het warme scenario van KNMI’06, vanwege de grotere variatie in atmosferische temperatuurstijging die in beschouwing wordt genomen.

Ook de geschatte bijdrage van de ijskappen verschilt. Aangezien geen rekening werd gehouden met elastische en gravitatie effecten in KNMI’06, verschilde de geschatte (onzekerheid in de) bijdrage van de Groenlandse ijskap in grote mate met de bovengrensprojecties die hier gepresenteerd worden. Afhankelijk van de toegepaste fingerprint ratio wordt de bijdrage ofwel kleiner (bovengrensprojectie A) ofwel negatief (bovengrensprojectie B)21.

De bijdrage van de Antarctische ijskap die in dit rapport wordt aangenomen, is aanzienlijk groter dan de bijdrage die werd aangenomen in KNMI’06, aangezien de schatting ervan plaatsvond op basis van de mogelijke effecten van snelle dynamische processen van ijskappen die de oorzaak kunnen zijn van instabiliteit van mariene ijskappen. In bovengrensprojectie B wordt de bijdrage van de Antarctische ijskap (en van zijn onzekerheid) verder versterkt door de grote fingerprint ratio.

Figuur 1.3: Vergelijking van afzonderlijke bijdragen en totale geprojecteerde lokale zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust voor 2100 zoals gepresenteerd in dit rapport (zwart: bovengrensprojectie A, volgens Mitrovica et al, 2001; blauw: bovengrensprojectie B, volgens Plag & Juettner, 2001), en in het KNMI warme scenario 2006 (rood, van den Hurk et al, 2006). In het KNMI’06 scenario is geen rekening gehouden met elasto-gravitatie effecten en werden de bijdragen van de Groenlandse en Antarctische ijskappen niet afzonderlijk behandeld. In deze figuur is de totale bijdrage gelijkmatig tussen de twee ijskappen verdeeld.

21 Er is geen significant verschil tussen de bijgewerkte ijskapbijdragen in Katsman et al (2008) en die in

de bovengrensprojectie A. Beide schattingen passen de fingerprint ratio toe die wordt gepresenteerd door Mitrovica et al (2001).