• No results found

5 Fauna in conceptueel raamwerk Dit hoofdstuk geeft een overzicht van visies en concepten ten aanzien van

5.4 Bouwstenen voor oplossingen

De belangrijkste sturende abiotische factor in het rivierengebied is de

geregeld terugkerende maar onvoorspelbare overstroming. Zoals beschreven in hoofdstuk 3 zijn karakteristieke riviersoorten derhalve soorten die kunnen omgaan met een periodieke overstroming, hetzij door ter plekke te overleven (alleen soorteigenschap, onafhankelijk van landschap), hetzij door weg te vluchten en na afloop weer terug te kunnen keren (afhankelijk van zowel soorteigenschappen als inrichting landschap). De beschikbare habitats in een uiterwaard/riviertraject bepalen welke karakteristieke riviersoorten zich kunnen vestigen. Elke soort heeft een eigen combinatie van soort- eigenschappen die samen bepalen of een soort zich kan vestigen en handhaven in een bepaald rivierlandschap.

Soorteigenschappen worden veel gebruikt om soorten te koppelen aan het landschap, bijvoorbeeld voor aquatische macrofauna (Verberk, 2008) en broedvogels in het rivierengebied (Van Turnhout, 2011). Op basis van hun eigenschappen kunnen soorten worden samengevat in ecoprofielen (Vos et

al., 2001; Opdam et al., 2008), of in life history strategies/tactics (Siepel, 1994, Verberk, 2008). Hiertussen is geen fundamenteel verschil, het

belangrijkste is de keuze van soorteigenschappen die beschouwd worden. In dit rapport wordt een combinatie gemaakt van de systematiek van

ecoprofielen zoals die bij Alterra is ontwikkeld, en de systematiek van life history strategies zoals die bij Stichting Bargerveen is ontwikkeld. In ecoprofielen worden fauna soorten gegroepeerd op basis van oppervlakte behoefte aan één of meer specifieke habitattypen en dispersievermogen (Verboom & Pouwels, 2004). Hiermee kan per ecoprofiel de ruimtelijke samenhang op landschapsniveau beoordeeld worden. De ecoprofielen geven dus een ruimtelijk profiel van een soort.

Het beoordelen van soorten met behulp van hun eigenschappen is een goede insteek om knelpunten in het habitat en landschap te analyseren. De

soorteigenschappen geven namelijk een beeld wat een soort nodig heeft (bijv. voedsel, habitat, ruimtegebruik), hoe een soort om kan gaan met

overstroming (overleven of wegvluchten en terugkomen), hoe snel hij een populatie kan herstellen en opbouwen (voortplanting, dispersie, verbinding met andere populaties). Deze eigenschappen zijn deels onafhankelijk en deels afhankelijk van het landschap. Daarnaast biedt het indelen van faunasoorten in ecoprofielen de mogelijkheid om de Nederlandse fauna in het rivieren- gebied te vergelijken met historische en buitenlandse referenties. Welk deel van de fauna ontbreekt in het Nederlandse riviersysteem en welke soort- eigenschappen hangen daarmee samen?

Het toepassen van soorteigenschappen in ecoprofielen wordt verder

uitgewerkt in hoofdstuk 6. Ecoprofielen zijn bedoeld om soorten te groeperen op basis van hun eigenschappen en/of strategieën. Hoewel elke soort anders is wat betreft precieze habitatvoorkeur en combinatie van eigenschappen, is het toch zinvol om soorten te groeperen, voor die eigenschappen en

strategieën die kenmerkend zijn voor het overleven in het rivierlandschap. De ecoprofielen zijn gericht op het analyseren van knelpunten in de

landschappelijke inrichting. In het kort zijn er vier bouwstenen denkbaar voor het oplossen van deze knelpunten. De daadwerkelijke analyse van knelpunten en mogelijke oplossingen is beoogd voor fase 2, hieronder worden de

Figuur 5.4: Bouwstenen voor oplossingen, de vier oplossingsrichtingen worden hieronder toegelicht.

1. Meer ruimte bieden aan landschapsvormende processen dynamisch in ruimte en tijd: longitudinale relaties

De eerste oplossingsrichting is het geven van meer ruimte aan de natuurlijke dynamiek van de rivier, door het vergroten van gebieden waar

hydromorfologische processen de ruimte krijgen en het versterken van de longitudinale samenhang van riviertrajecten. De natuurlijke dynamiek van het riviersysteem (geomorfologie, bodem, hydrologie) resulteert in heterogeniteit in ruimte en tijd. De relatie tussen deze heterogeniteit en habitateisen en eigenschappen van soorten (wat hebben soorten nodig aan oppervlakte, heterogeniteit aan habitats, dynamiek, etc., rekening houdend met verschillende levensfasen) geeft een belangrijk aanknopingspunt voor oplossingen. Bijvoorbeeld welke combinatie van aquatische en terrestrische habitats nodig is, gebondenheid aan laag dynamisch en/of hoog dynamische milieus (successiestadium), aanwezigheid van hoogwatervluchtplaatsen. Daarnaast speelt de kwaliteit van het habitat (waterkwaliteit en

bodemkwaliteit) speelt ook een belangrijke rol, via voedselaanbod en via toxicologische effecten van verontreinigingen in het milieu.

2. Versterken laterale relaties met achterliggende landschap

De tweede oplossingsrichting is het versterken van laterale relaties, bijv. tussen IJssel en Veluwe, of Nederrijn en Utrechtse heuvelrug. Veel

karakteristieke soorten hebben naast het dynamische rivierhabitat ook een laag-dynamisch achterland habitat nodig (zie hoofdstuk 3, figuur xx). Door de laterale relaties met het achterland te versterken, en barrières weg te nemen, worden de kansen voor deze soorten vergroot.

3. Versterken ruimtelijke samenhang metapopulatie

De derde oplossingsrichting is het versterken van de ruimtelijke samenhang van leefgebieden volgens het metapopulatieconcept. Dit gaat uit van een patroon van geschikte leefgebieden in ruimte (grootte van gebieden, afstanden tussen gebieden in relatie tot oppervlakte behoefte en

dispersievermogen van soorten) en tijd (geschikte successiestadia, verstoringsregime i.r.t. generatietijd, reproductie van soorten). 4. Vergroten heterogeniteit en gradiënten

De vierde oplossingsrichting is op kleinere schaal (uiterwaard) het vergroten van de heterogeniteit en creëren van habitatgradiënten. Geschikte

leefgebieden in ruimte en tijd zijn randvoorwaarden voor het overleven van soorten. Welke combinaties zijn nodig in welk levensstadium, en hoe hangen die samen met de overstromingsfrequentie in het gebied? Heterogeniteit, bijvoorbeeld droge en natte omstandigheden binnen overbrugbare afstanden, is hierbij belangrijk. Een oplossing is het vergroten van de dynamiek binnen een uiterwaard, wat voor een grotere heterogeniteit aan habitats zal zorgen. Daarnaast stimuleert dit habitattypen (ecotopen) die vanuit de natuurlijke processen karakteristiek zijn voor onze riviersystemen.

Ten slotte: rekening houden met effecten van klimaatverandering Hoe kunnen effecten van klimaatverandering worden opgevangen: wat betekenen de toename van weersextremen en grotere variatie in

waterafvoer? De voorgestelde adaptatiestrategie voor klimaatbestendige natuur (Vonk et al., 2010) kan hiervoor als leidraad genomen worden. Deze is opgebouwd uit drie pijlers, die in combinatie het adaptief vermogen van ecosystemen en soorten vergroten en daarmee bijdragen aan de

klimaatbestendigheid. Voor het rivierengebied zien de pijlers er als volgt uit:  Het vergroten van gebieden en ruimtelijke samenhang, dit grijpt in op

riviertraject- en uiterwaard niveau.

 Het vergroten van heterogeniteit, dit grijpt in op uiterwaard- en ecotoopniveau.

 Meer ruimte voor natuurlijke dynamiek, dit grijpt in op riviertraject- en uiterwaard niveau.

6

Uitkomsten fase 1 en vooruitblik