• No results found

4. VESTIGINGSPATRONEN VAN HOUTIGE SOORTEN IN

5.3. Opstellen van een stikstofbalans in een voedselrijke mozaïekvegetaties:

6.4.2. Bosflora en Bramen

Onze gegevens tonen aan dat jaarrondbegrazing in het Enamebos een duidelijke impact heeft op de bedekking van braamstruwelen in het bos. Op vier jaar tijd werden de in het bos voorkomende bramensoorten, die gekenmerkt worden door relatief korte en zachte dorens en groenblijvende bladeren in de winter, met ongeveer de helft teruggedrongen. Aangezien de uitbreiding van bramen in soortenrijke bossen met een rijke kruidlaag een ongewenste evolutie is, zou men kunnen verwachten dat extensieve begrazing een goede beheersmaatregel is. Een hoge bedekking van bramen heeft een negatieve invloed op de bedekkingsgraad van de bosanemoon, die in het gebied abundant voorkomt. Maar begrazing heeft ook een negatieve invloed op de

bedekkingsgraad en de bloei van bosanemoon (Fig. 6.10). Nochtans is bosanemoon eerder onsmakelijk voor vee (wegens het hoge gehalte protoanemonines). Bijgevolg wordt de soort slechts occasioneel begraasd.

Uit het graas- en betredingsexperiment en veldobservaties blijkt echter dat vertrappeling van de vegetatie en bodem een negatieve invloed heeft op de bedekkingsgraad en groei van

bosanemonen. Waarschijnlijk wordt de schade aan ondergrondse en bovengrondse plantendelen van bosanemoon hersteld door de energiereserves uit de wortelstokken te gebruiken. Het intenser gebruik van deze energievoorraden, als bron voor de productie van bovengrondse biomassa en bloei, leidt dus tot een verminderde biomassaproductie en bloei. Waarschijnlijk zijn meerdere groeiseizoenen vereist om de energiereserves terug op te bouwen en dus een volledig herstel na vertrappeling te verzekeren. Uit het veldexperiment bleek dat de oorspronkelijke bedekkingsgraad van bosanemoon na reeds één jaar hersteld was, terwijl het aantal bloemen twee jaar na

eenmalige vertrappeling nog steeds niet hersteld is (Tabel 6.6).

Begrazing heeft een negatieve impact op bedekking en fitness van wilde hyacint, terwijl er geen duidelijke invloed was van braambedekking. Zowel de bosanemoon als de wilde hyacint worden niet beschouwd als geprefereerde voedselbron voor het vee. In ons onderzoek daarentegen, was het aandeel begraasde wilde hyacinten erg groot. Dit leidde rechtstreeks tot een verminderde bedekking en lagere stengelhoogte en verminderde bloei. Een onrechtstreeks gevolg van de begrazing is mogelijk een verminderde zaadproductie (Littlemore & Barker, 2001). Onze resultaten lijken dit te bevestigen gezien er een daling is van het aantal fertiele planten en bloemen in

Ook op het voorkomen van klimop en kleine maagdenpalm heeft begrazing een negatieve invloed: deze wintergroene soorten zijn volledig verdwenen uit de begraasde plots doordat ze (hoofdzakelijk in de wintermaanden) sterk begraasd worden.

Welke interactie is er nu tussen begraasde braamstruwelen en de bedekking en bloei van voorjaarsbloeiers? In de onbegraasde situatie is licht de limiterende factor voor de bedekking en bloei van bosanemoon. De aanwezigheid van dense braamstruwelen beperken de lichtinval op de bodem. In begraasd bos neemt de bedekking met braam sterk af, waardoor lichtdoorval verhoogt. In begraasd bos echter zorgde vertrappeling voor een reductie van de bedekking en de bloei van bosanemoon. Er treedt een shift op van lichttekort naar schade door vertrappeling als limiterende factor. Wij vermoeden dat het mechanisme dat hier werkzaam is te maken heeft met associatieve resistentie (bescherming van de ene soort door een andere die onsmakelijk, giftig of stekelig is). Hoewel bramen gegeten worden door grote grazers (vnl. door runderen) is het zeker geen

voorkeursvoedsel. Onderzoek naar habitat- en voedselpreferentie van runderen in Ename, leert dat bramen zeer weinig (0,3% van de graastijd) en slechts gedurende een korte periode op het jaar worden gegeten (enkel in de late winter en het vroege voorjaar) (Vandenhaute, 2005). De stekelige bramen worden dus enkel gegeten in een periode dat andere voedselbronnen beperkt beschikbaar zijn. In dense braamstruwelen kunnen de runderen (voorlopig) enkel paden en kleine vlekken open maken; minder dense struwelen worden volledig opgegeten. In het laatste geval ondervinden ook bosanemoonvegetaties hinder, vnl. door betreding; in het geval van dense struwelen is dit veel minder of niet het geval en zorgen betreding en begrazing enkel voor meer lichtinval (±2 maal meer lichtinval in begraasde braamstruwelen). In dense struwelen is er in de begraasde situaties dus sprake van associatieve resistentie; in ijle struwelen speelt deze niet en ondervinden bosanemoonvegetaties een beperkte maar duidelijke hinder van begrazing.

Aangezien onder begrazing te verwachten is dat meer braamstruwelen zullen verdwijnen of ijler zullen worden (en ze dus hun rol als beschermend, doornig struweel steeds minder zullen kunnen vervullen), kan de begrazing op termijn een negatieve rol gaan uitoefenen op

bosanemoonpopulaties. In dit geval treedt er een shift op van woekerende braamstruwelen als limiterende factor naar begrazing als limiterende factor. Anderzijds zal in de winter de graasdruk op het bos verminderen naargelang de braambedekking afneemt waardoor de bodemflora minder te lijden zal hebben onder de begrazing en de daarmee gepaard gaande vertrappeling.

6.5. Conclusies

1. Vier jaar jaarrond begrazing in bossen heeft een aanzienlijke invloed op de groei van houtige zaailingen en jonge bomen, niet op hun aantal. Hoewel voor een geslaagde natuurlijke verjonging in het bos bijkomende processen (windval, afsterven van oude bomen) nodig zijn, is het niet denkbeeldig dat dit door grazende dieren (tijdelijk) onmogelijk wordt gemaakt.

2. Het jaarrond inzetten van grote grazers in gevarieerde bosgebieden met als doel het opruimen van woekerende braamstruwelen, is een effectieve maatregel. Na 4 jaar begrazing blijkt de bedekking met braam voor meer dan de helft teruggedrongen.

3. Op korte termijn heeft begrazing, grotendeel door vertrappeling, een negatieve invloed op de bedekking en bloei van bosanemoon. De smakelijke wilde hyacinten ondervinden ook een negatieve impact, net als de wintergroene soorten (kleine maagdenpalm en klimop). Er is reeds sprake van een sterke afname van de bedekking van kleine maagdenpalm en klimop, maar op termijn is een volledig verlies van deze soorten in begraasd bos niet uit te sluiten.

4. Directe (eenmalige) effecten van begrazing en vertrappeling op de bedekking en bloei van bosanemonen tonen aan dat voorzichtigheid is geboden bij het permanent inzetten van grote grazers in bosgebieden met een rijke voorjaarsflora.

5. Op lange termijn blijft de invloed van begrazing op bosflora onzeker, maar ook indirecte factoren zoals bodemverdichting spelen hierin mee. Daarom is het belangrijk om een evenwicht te vinden tussen de positieve en negatieve effecten van begrazing van historische bossen. Een lage tot gematigde graasdruk (<0,25 AU ha-1 j-1) in mozaïeklandschap met een groot aandeel grasland strekt tot aanbeveling.

6. Tijdelijke uitsluiting van begrazing uit gevoelige gebieden zal de hoeveelheid schade door begrazing doen afnemen en kan de kans op herstel na begrazing of vertrappeling

vergroten. Seizoensbegrazing kan het verlies van wintergroene soorten tegengaan. Het permanent uitrasteren van een bepaalde zone, zoals gedaan is in Bos t’ Ename, is een goede optie wanneer onvoldoende zekerheid is over de te verwachten effecten van begrazing.