Aalbrecht, Margriet, Willem, Katrijn, Lodewijk, Hófdienaars. 1
Aalbrecht.
My dunkt, heer broeder, de Rederijkers maken wat lang toestel, hoe is ’et zullen zy beginnen? 2
Lodewijk. Zy zeggen, dat zy terstont klaar zijn.
Margriet.
Goe dingen hebben tijdt van doen, en zo zal ’t ongetwijffelt met hunne zaken mede wezen. Lodewijk.
My dunkt zy komen, ik hoor daar gerucht aan de Deur. Willem. Ja, gewis zy zijn ’t, ik hoor M. Pieter al gebrom maken.
Katrijn. De Morgenstondt breekt an, de Zon zal nu haast opgaan.
M. Pieter uit. Aalbrecht.
Zie dan vlijtig met verwondering toe. Wanneer men van den Wolf spreekt, is hy ’er veeltijdts omtrent:
Maar wat zal dit beduiden, dat Meester Pieter zich in dezen koddigen belacheliken Rok heeft gesteken?
1 Hófdienaars, < Hófdienaars. 2 Redenrijkers < Rederijkers
Lodewijk.
Die draagt hy tot een teken van zijn gezag, vermits hy de Voor-en Na-redenaar van ’t Spel zal verstrekken.
Margriet.
Het is wat te zeggen, als oude Luiden gekken beginnen te werden.
M. Pieter begint na enige groetenissen op zijn manier, zijn vrolik Treurspel. Ik kom u hier t’zamen ontmoeten,
En ook zeer feestelik begroeten. Ziet dat gy wel ernstelik opwaakt,
Dit spel heb ik, M.Pieter Splinter, Schoolmeester, Orgelist, Koster, en Faktoor zelver gemaakt. Lodewijk.
Dat vaars M. Pieter heeft schrikkelik veel voeten. M. Pieter. Ja wel, Jonker Lodewijk, zo ken het zo veul te beter gaan. Ik meen daar zullender noch al meer zodanige volgen.
Maar ik bidt u dat gy stil zwijgt, en my niet meer van Rol helpt. Den Hartoog weet ende zijn Heren
Dat ik heb lustig moeten studeren, En ook opzitten menige nacht,
Eer deze vrolike Tragedie in ’t licht is gekomen en eindelik te voorschijn gebracht. Dit Spel is, laat ik u ook weten,
Pyramus en Thisbe geheten, Om dat zy in der daadt zeer fijn
Hier de Hooftpersonadien zijn. Ovidius hooglofliker memorie Is d’eersten vinder dezer Historie, Dien Leeraar heeft die by zijn leven In zijn Memoriumphozis beschreven, 3
Dees droeve Fabel, zo hy bediedt, Zou eer tot Babel wezen geschiedt. Sommirum sommarum , opent uw oren, 4
Ik zal den inhout u laten horen;
3 Hiermee wordt het dichtwerk Metamorfosen van Ovidius bedoeld.
Want die t’ontfouwen u op een hair,
Sta ik hier als den Prologus, ofte (alias) den Voorredenaar. Hier verstomt hy en klouwt zijn kop.
Margriet.
My dunkt dezen Voorredenaar gaat niet zeer voort met zijn reden, maar schijnt te verstommen. M. Pieter na lang stilzwygen.
O by gansch bloemerherten! Is my dan al den Hoy zo schelmachtig ontzwiert? Nu dat is het eerste Varken, wy zijn met ons zeven Rederykers, wanneer als ’er yder van ons een maakt, zo zullen wy ’er twee minder als een half Dozijn hebben. Ey! Genadige Heer Hartoog, gy moet het my ten besten houden, ik heb ’et tot onzent uittermaten fix en wel gekeunen, ik wilt jou met mijn Wijf en al mijn Konfraters bewyzen. Ey. Ey. Ey. Ey.
Na eenige bedenking neemt hy zijn Boek, dat hy onder den slinker arm heeft, en leest zijn Ról, 5
daar hyze bywylen niet en kan. Om dan het Spel aardig na ’t leven
Zijn behoorlike toestel te geven, Zoo moet ’er, gelijk ik heb bedacht, Een Muur zijn op ’et Tooneel gebracht,
En die zal hier, tot onzer vromen, Het allereerst te voorschijn komen. Dan zal Pyramus aan komen vegen Met een zeer langen wakkeren Degen,
De Min, dien lozen schurfden Hondt, Heeft zijn 5. Zinnen louter gewondt,
Hy klaagt zeer over die lieflike pijn, En woudt ’er gaarne genezen van zijn.
Zijn Thisbe komt dan meê zeer zaan En spreekt deur ’t Muurgat Pyramus aan.
Willem. Bylo !6 Dat zijn treffelike Vaarzen.
5 Gangbaar 17e-eeuws woord voor ‘linker’.
Margriet.
Ja, na de manier der Hollandtsche Kronijx-rijmen van Melis Stokke. 7
Aalbrecht. Indien zy beter waren, zouden wy ’er zo niet om lachen.
M. Pieter.
Pyramus gaat Thisbe daar op ontbloten Hoe dat hem Kupido heeft geschoten.
Thisbe trekt uit den Minnepijl Van heur Pyramus in alleryl, En klaagt dat haar de Min gewis
Droef in haar Buik gekropen is, Terwijl zy lag met open Muil Onder een boom en ving een Uil.
Pyramus belooft haar te helpen, Zy zou haar in geen kommer stelpen,
Hy stiert haar daar op na een Bron, By Maneschijn, niet by de Zon. Als zy daar heen zich heeft begeven Komt daar een grimmigen Leeu aan even,
Zy schrikt, en vlucht vol angsten zwaar, En laat heur Schorteldoek aldaar.
Den Leeu nu juist op dezen keer Werpt jongen op ’t Schorteldoek neêr.
Pyramus vindt heur Schorteldoek, Daar zakt het hert hem in de broek, Hy meent den Leeu heeft haar gegeten, Dies wil hy ook geen Broodt meer eten, Hy steekt zich doodt en sterft daar henen,
Hemel wilt hem genade verlenen. Thisbe daar door werdt heel ontzint; Want als zy hem doodt leggen vindt, Valt zy ook in zijn Zwaardt ter sluik,
En doorsteekt zich in haren Buik. Maar op dat niemant werdt bezweken, Als zich Pyramus en Thisbe doorsteken,
7 Hiermee wordt het historische werk RijmkroniekvanHolland van Melis Stoke bedoeld. Stoke was een
Zo weet het zal wezen zo quaat ,,niet, ’t Zal zijn in schijn, maar inder daadt,, niet.
Ook heeft hier niemant niet te schromen,
Als den schrikkeliken grimmenden brullenden en vervaarliken Leeu aan zal komen, ’t Zal geen Leeu wezen ofte quaat ding,
Maar de Schrijnwerker Krijn Snipperling. 8
Vorder zeg ik u dit voorwaar, Het zal niet falen op een Hair, Wilt gy het lachen niet laten staan, Dat ik u op ’t Klapmutsje zal slaan. Ik zeg ’t noch eens aan elk goet rondt,
Ik zal u kloppen op de Mondt. Krochelt en rochelt vry uit te voren, En leent ons dan twee liefelike Oren.
Gy kunt hier schone Leringen vaten, Zo gy u onderrechten wilt laten. Nu heb ik u meerder niet te bediên, Als dat ik u mijn Rederijkers laat zien. Mijn Rederijkers der Haagsche waranden , 9
Komt uit, nu is die tijdt voorhanden, Dat wy ons treffelik Gedicht Metter tijdt brengen in het licht.
De Speelders al te zamen uit, behalven den Leeuw. Nu gaat eens driemaal henen en weder,
En zet u binnen daar na weêr neder. Nu treedt te zamen noch eens rondom, Ey Monsjeur Maan gaat niet zo krom! Geurt Razebol, die voor aan komt trekken,
Zal in dit Spel de Muur verstrekken. Joost Felten, die dit Spel moet kronen, Zal den gestrengen Pyramus vertonen.
Thijs Klutser, zal zonder vervelen Hier voor de stantvastige Thisbe spelen.
Vrank Slatoe, die hier komt ter baan, Zal representeren voor Luna de Maan.
8 Een maker van meubels. 9 Betekent ‘jachtgebieden’.
Ruth Lollinger zal vertonen zeer rein De zingende springende Water-fontein. Krijn Snipperling, blijft noch wat binnen mikken,
Om dat gy ’t onty niet zoudt verschrikken, t’ Zijner tijdt zal hy noch wel kommen,
Eer gy ’et meent, hoort hem eens brullen en brommen! Wilt nu weêr t’zamen na binnen toe keren, Komt dan uw rollen perfect pronneceren , 10
Nu heb ik u te zeggen niet meer, Als dat ik my hier stelle ter neêr, Wat aan een zijde dicht in dezen hoek,
En zie zeer vlijtig in dit mijn Boek, Of ook de Rederijkers mijn Het Spel zeer wel trageren fijn. 11
Hy gaat zitten op een Driestal, oft Schemel. 1. Hofdienaar.
Willen wy hem eens bedriegen?
2. Hofdienaar.
Ja, geef hem eens een schop aan zijn Schemel, dat hy om ver tuimelt. 1. Hofdienaar.
Stil, daar meê. Daar leit hy.
M. Pieter, na weer op gerezen zijnde, zeit: Heer Hartoog, wat zijnder machtig veel gekken in jou Hof.
Geurt uit. Lodewijk. Kijk toe, hier komt de Muur.
Margriet. Treffelike moye dingen!
10 Verbastering van het werkwoord ‘prononceren’ (uitspreken). 11 Betekent ‘uitvoeren’.
Willem. Laat ons luisteren, of deze Muur ook zal spreken.
Geurt Razebol. Gy Heren hoort na my met open oren,
Ik ben van eerlike Luy voort gekomen. Mijn Bestevâar wierdt gevaân en gebonden, 12
En zo men zeidt is hy in zijn graf geklommen. Mijn Vaâr was Keuning van de Bedelaars, Hy heeft my zeker niet veel nagelaten. Mijn Moêr heeft zulken geluk gekregen,
Dat zy na ’t Rijk vande Visschen is gezonden. 13
Ik heb in den tijdt van mijn jonge jaren, Machtig veel dingen weten te leren.
Mijn Zuster hadt een zeer schoon Voorhooft, En daar op een Vlak gelijk een Appel, Niemant wou haar byna schier hebben. Over mijn Geslacht heb ik geen klagen. Als ik nu daar heen liep gelijk een Guitzak , 14
Bestelde men my op ’et Ketelboeten . 15 16
Mits ik dan in mijn jeugt geleert heb Wijsheit, Verstandt, en grote Kunsten, Heeft M. Pieter my mans genoeg gehouden Dat ik in dit Spul de Muur zou speulen. 17
Nou sta ik op dit Tooneel vol droefheit, Gy hoeft my zo niet aan te kijken, Ik ben de Muur dat moet gy weten, Al zou ’t u t’zamen gelijkelik spijten.
Pyramus uit, en na ettelike malen heen en weêr gegaan te hebben, vraagt: Wat moet ik meer zeggen?
M. Pieter. Dat is het twede Varken.
12 Betekent ‘grootvader’.
13 Hiermee wordt waarschijnlijk verdronken bedoeld. 14 Betekent ‘schurk’.
15 Besteldemen < Bestelde men 16 Betekent ‘ketels repareren’. 17 Spreektaal voor ‘spel’.
Pyramus.
Dat is het twede Varken. Maar neen, daar staat zo niet in mijn Ról. M. Pieter.
Gelijk als …
Pyramus.
Ja, ja, ja, ja, gelijk als, gelijk als, Gelijk als de Paardebloem vergaat , 18
Die al zeer vroeg op ’t Veldt schoon staat, Zo drukt ook meê de Minnesmert
Der menschen al te jeugdig Hert. O water! Water! Ik brandt, ik brandt,
En val haast neder in het zandt; Ja Kupido, jou Beerenuiter, Jy hebt bedurven een goeden Ruiter: O strenge Liefde, jou bloden schyter , 19
Jy ziet ’er uit als een Moskovyter . 20
Och, och hoe jookt my ’t Hert zo byster Na een zeer schone jonge Vryster! ’t Is Thisbe, die verweende Maagt, Die my zo onafgrijsselik plaagt. Ik huil, en schrey Tranen met tuiten, Die my schier rollen tot op mijn Kuiten,
Noch ken ik heur niet spreken aan, De Muur heeft my die potsen gedaan.
O jy verdoemde diefsche Muur, ’k Wens jou te barnen in het Vuur. Waarom breng ik met deze handen Jou schelmsche Muur niet heel te schanden?
Katrijn.
Dat moet wel een machtige vrome Muur wezen, dat zy heur niet met al wil verantwoorden.
18 Volgens de letterkundige Anna de Haas wordt hier de rederijkse dichtkunst geparodieerd. 19 Betekent ‘schieter’ (boogschutter).
20 Hiermee wordt iemand uit heel Rusland bedoeld. Russen stonden bekend als zwaarbewapende boogschietende
Geurt.
Ja ik heb niet meer in mijn Rol, daarom durf ik ook niet meer zeggen, maar anders wou ik hem dat wel betalen.
Pyramus.
Fieltachtige ,21 loze, lichtvaardige Muur,
Deugnietige, boze, quaataardige Muur! Geurt.
Ey ey Joost, dat is waarachtig niet eers genoeg, daar staat ook zo in ’t Spul niet, je keunt ’et met jou Rol niet bewijzen. Ik ben ummers een eerlik Man. Maak dat ’et bestaan ken, of ik sla jou de Muur om je Smoddermuil . 22
Pyramus.
O jou rottige diefsche Ketelboeter! Zel jy mijn trotseren? Weet jy niet dat ik een Hoveling ben? Zie daar dat heb jer voor, jou rechten Hoddebek . 23 24
Pyramus geeft Geurt een oorbandt , Geurt slaat hem daar over met de Muur om de kop, zy vatte 25
malkander by’t Hair, en tuimelen eens lustig over het Tooneel, waar door de Muur schier heel 26
in stukken raakt. M. Pieter zoekt heur te scheiden. M. Pieter.
Is dat niet een erbarmelike zaak? O dat is al het derde Varken! Maar en schaamje jou dan niet voor den Hartoog? Mein jy dat hy een Hondtsvot is? Houdt op, dat jou de Vliegen beschijten, houdt op. Houdt op, zeg ik noch een reis. Stelt jou weêr in orderen, zie jy niet dat Thisbe daar uit komt?
Geurt Razebol gaat met de gebroke Muur weêr op zijn plaats. Thisbe uit, en zeit:
Waar ga ik heên, waar kom ik van daan? Ik bender hoe langer hoe quader aan; Het Hert barst my heel an twee stukken, Mijn Harsenen rijen schier op Krukken:
21 Betekent ‘schurkachtig’.
22 Scheldwoord, betekent ‘vuil gezicht’. 23 hebjer < heb jer
24 Scheldwoord, betekent ‘lomp mens’. 25 Een draai om de oren.
De Min heeft my schandig bezeten, En wil mijn Long en Lever opeten, Ik weet niet hoe hy my zo gaauw ’t Lijf heeft gemaakt zo peuklig en raauw!
Och, och, Pyramus, jy edel Kruidt, Hoe rok jy mijn Hert het lichaam uit?
Mogt ik maar eenmaal by jou zijn, Ik zou haast wezen zeer hups en fijn.
Ik wierdt ook wel genezen ras, Zo hier die loze Muur niet was.
Margriet. Daer meê zal ’t die arme Muur weêr ontgelden moeten.
Willem. Ik wou in dit Spel de Muur niet gaarne wezen.
Thisbe.
Maar zacht , wat zie ik? Het is een Scheur, 27
Byna zo groot gelijk als een Deur. O lieve deugdelike Muur, Hoe kom ik aan dit avontuur? Hoe zeer zijn te prijzen die Handen, Die jou zo machtig aan dorsten randen.
Kon ik hier nou Pyramus deur kijken! Zie! Zie! Hoe hy daar aan komt strijken,
En zo ik wel ken zien, heeft hy Zijn langen Degen ook op zen zy; Ik hoor ook meê zijn Sporen klinken,
Die als geschuurde Potten blinken. Zie hoe hy grimlacht als een Beer, 28
En grenikt als een Akkermeer . 29
Pyramus.
Bloedt! Hoor ik daar niet Thisbe spreken?
27 Mogelijk een verwijzing naar de befaamde regel “But soft! What light through yonder window breaks?” uit
Shakespeares tragedie RomeoandJuliet, die zich baseert op het verhaal over Pyramus en Thisbe.
28 Heeft meerdere betekenissen, waaronder zowel ‘lieflijk lachen’ als ‘hatelijk lachen’. 29 Betekent ‘ploegpaard’.
Ik moet het Gat noch groter breken. M. Pieter.
Wat breek een Galg om jou hals! Het is genoeg gescheurt en gebroken. Pyramus.
Och, liefste Thisbe, ziet gy my wel? Thisbe.
O ja, Pyramus! Jou braaf Gezel. Pyramus.
Hoe gaat het al, mijn Suikermongdt? Thisbe.
Al wel nou hier op deuzer stongdt. Pyramus.
Ach, ach, ik ben zo byster krank. Thisbe.
Zo legt u neder op een Bank. Pyramus.
Och Thisbe! Help eer ik verderf, En van klinklare Liefde sterf.
Thisbe.
Wat let jou dan, wat doet jou weê? Pyramus.
Ik ben zo heet als Maartsche Snee . 30
De Liefde quelt my onverdroten, Zy heeft my tot in ’t hert geschoten.
Verlost my van den wreden Pijl, Of anders sterf ik inderyl.
Thisbe.
Wel! Wel! Kom hier wat nader by, En keert uw Naars eens om na my. 31
Thisbe steekt ’er arm deur ’t gat, en trekt den Pijl uit, die Pyramus in den rugge steekt. Thisbe vervolgt.
Dat is een Pijl, ey lieve kijk! Pyramus.
Ay! Ay! Trek zacht, of ik bezwijk. Thisbe.
Hou moedt, het is gedaan terstongt. Zijt gy nu wel mijn suiker-mongdt?
O Pijl, hoe ben jy toch zo stout, Daar jy zo ruikt als Palm-boom-hout.
Pyramus.
Ik voel byna nou niet meer pijn; Blaast eens in ’t log, ’t zal dan wel zijn.
Thisbe na geblazen te hebben. Zijt gy dan nu te vreên aldus?
Pyramus.
Ey zalft ’et noch eens met een kus. Thisbe.
Wel nu, ik heb ’et ook gedaan. Pyramus.
Ik voel daar nou gien pijn meer aan. Thisbe.
Maar och! Wie stelpt nou mijne pijn?
Pyramus.
Ik, ik, mijn Tortelduifje fijn. Thisbe.
Ik sliep met een heel open mongdt, En Cupido dien lozen hongdt Kroop my tot midden in ’et lijf.
O wee, my arme jonge wijf! Willem.
Ik meende dat ’et een Vryster was.
M. Pieter. Het is generaliter, dat is, in lata significatione gesproken. 32
Pyramus.
Stelt jou te vreên, mijn zoete Snól, Zo dra de Maan zel uit zijn Hól, Met een bloedtgeluw aangezicht Oppotsen zijn deurluchtig licht,
Zo willen wy uit liefden rein Te zamen komen by ’et Fontein. Daar wil ik dan jou smert verdryven,
Gy zelt mijn allerliefste blyven. Thisbe.
By wat Fontein mijn lieve maat? Pyramus.
Die by Klaas Jonkers Hofsteê staat. Thisbe.
Hebt dan zo lang een goede nacht. Pyramus.
Mijn halve hert in ’t lichaam lacht.
Thisbe wederkerende.
Ey Pyramus, wilt jou niet verstoren, Dat ik jou niet kon groeten te voren.
Pyramus.
Vergeeft’et my ook, mijn zoete Meidt, Dat ik jou geen goên dag heb gezeit.
Thisbe noch wederkerende. Mijn Lief, waar laat ik toch den Pijl?
Pyramus.
Steekt hem in ’t Spek in aller ijl, Zo zwelt dan niet de wonde mijn.
Thisbe noch eens wederkerende. Hoe lang moet hy daar wel in zijn?
Een dag drie vier, of meer of min? Pyramus.
Drie is genoeg, mijn Butterkin ! 33
Thisbe.
Genavondt tot de nacht genaakt! Pyramus.
Slaap Lief, tot dat gy weêr ontwaakt.
Zy zien malkander door ’t gat noch een wijl na, tot dat Pyramus den eersten is die weg gaat. Geurt.
Hadieuw ,34 ik trek hier ook van daan,
Gedank dat ik ben blyven staan. Hadieuw, hadieuw, een goede nacht;
Slaat onderwijl wel op u acht. Ik bidt den Hartoog met zijn stoet Hy neemt dit zo van my in ’t goet.
33 Een soort pompoen. 34 Betekent ‘adieu’.
Willem.
Zie toe Ketelboeter, dat gy daar binnen met Pyramus geen moeite maakt, de Rederykers verlet doet, en het Spel bederft, of anders zult gy in ongenâ geraken.
Geurt.
Ik heb niet meer te zeggen, M. Pieter heeft mijn Rol niet langer gemaakt. Geurt binnen, Vrank Slatoe uit.
Margriet. Heer behoedt ons, wat zal dit beduiden?
M. Pieter. Deughtzame Vrouw Hartoogin, dit is de Maan.
Aalbrecht. Is dit de Maan, en is hy zo duister?
M. Pieter. Ja Heer, hy is noch niet in ’t eerste quartier.
Aalbrecht.
Zo zou ik de Volle-Maan dan wel wenschen te zien: maar zeg my eens mijn Heer de Maan, waarom hebt gy geen groter Kaars in uw Lantaarn gezet?
Vrank.
Het Spul is kort, Heer Hartoog, daarom moet het Licht ook kort zijn, want als Thisbe heur deursteekt, moet het Licht uitgaan, dat beduidt dan, dan de Maan zijn Schijnsel verliest, dat is te zeggen verduistert wordt.
Willem.
Wy zijn treffelik voldaan, de Maan kan niet verduistert worden, ten zy dat hy heel vol is. Vrank.
Dat mag M. Pieter verantwoorden, want hy heeft ’et zo willen hebben. M. Pieter.
Katrijn.
Wanneer deze Maan verduisteren zal, wil dit een vervaarlik Schouwspel geven. Vrank.
Ongetwijffelt, maar houdt den Broodt-kaauwer toe, en hoort wat ik te zeggen heb. Hier kom ik met mijn Licht aanpronken,
Gelooft my vry, ik ben niet dronken. Ik ben geboren te Sgravezandt , 35