• No results found

De boeddhistische visie op het cyclische en op de vergankelijkheid

Hoofdstuk 4. Cyclische tijd in cultureel perspectief

4.5. De boeddhistische visie op het cyclische en op de vergankelijkheid

Er is een toenemende belangstelling vanuit het westen voor het boeddhisme. In de beoefening van het boeddhisme speelt het cyclische een grote rol. Menig humanist heeft interesse in het boeddhisme omdat

a. het boeddhisme er van uitgaat dat de mens door eigen inspanning waarachtige

menselijkheid kan ontwikkelen: naastenliefde, wijsheid, en mededogen (de Wit, 2005, 24, 33, 60; van Dijk,1999, 24). Boeddhisme is een non-theïstische

levensbeschouwing;

b. het boeddhisme wil de eigen ervaringen en hypothesen proefondervindelijk zelf bewust ervaren en onderzoeken, met de inzet zo onbevangen mogelijk waar te nemen (de Wit, 2005, 70). Dit houdt in dat men niet uitgaat van absolute waarheden;

c. in het boeddhisme de beoefenaar zoekt naar causale verbanden met de ratio in samenspel met de sensitiviteit: hoe komt het nu dat ik / hij / zij lijdt? Tegelijkertijd is juist de inzet van de ratio anders dan in het levensbeschouwelijk humanisme: waar het humanisme uitgaat van redelijk met elkaar omgaan door de ratio, is in het boeddhisme de ratio nodig om te onderzoeken hoe de ervaring ons gedrag en onze opvattingen bepaalt. Maar dat in een sensitieve afstemming, niet los van ervaren (de Wit, 2005, 66); hiermee kiest het boeddhisme de weg naar binnen (van Dijk, 1999, 24);

d. zowel het humanisme als het boeddhisme niet alleen de vervulling van eigen geluk en innerlijke vrede nastreven, maar ook geluk en humane levensomstandigheden voor anderen essentieel belangrijk vinden en nastreven;

e. het boeddhisme een traditie met een lange geschiedenis heeft en daardoor een meer doorleefde traditie is dan de relatief jonge humanistische levensbeschouwing (van Dijk, 1999, 23) waarin het belang van beleving en ervaring niet meer verdedigd hoef te worden.

Het boeddhisme is ontstaan tegen een geheel andere culturele achtergrond. Alphons van Dijk, Fons Elders en Han de Wit zijn westerse wetenschappers die zich grondig verdiept hebben zowel in het humanisme als het boeddhisme. Daarom lijken zij mij hier waardevolle bronnen. Daarnaast beschouw ik de boeddhistische leraar Thich Nhat Hanh als waardevolle bron voor dit hoofdstuk, omdat hij heeft zich verdiept in het overbrengen van principes uit het

boeddhisme naar de westerse cultuur. Hierin is hij voorstander van een open en onderzoekende houding, en dit sluit goed aan bij de intentie van humanisten.

Het boeddhisme kan ons iets te leren over de cyclische tijdsopvattingen, wat ik aan de hand van de voorgaande items uit hoofdstuk 2 en 4 zal bespreken.

Vergankelijkheid

Een belangrijk uitgangspunt in het boeddhisme is het aanvaarden van de vergankelijkheid, dus van het gegeven dat we ouder worden, ziekten mee zullen maken en weinig te zeggen hebben over wanneer we zullen overlijden. Lijden wordt volgens het boeddhisme veroorzaakt door het niet kunnen accepteren van tijdelijkheid en vergankelijkheid (van Dijk, 1999; Elders, 2000; Thich Nhat Hanh, 2008; de Wit, 2005).

Het aanvaarden van de kringloop van het bestaan is in het boeddhisme een belangrijk principe. ‘Het boeddhisme wil zowel de eenheid van lichaam en geest benadrukken als die eenheid plaatsen in het permanent beweeglijke netwerk van het bestaan als geheel; ieder wezen is daarmee onverbrekelijk verbonden.’ (van Dijk, 1999, 25.) De overtuiging is dat wanneer we de vergankelijkheid van de kringloop niet accepteren, we denken en handelen uit angst in plaats van uit te gaan van het streven naar helderheid en geluk (de Wit, 2005).

Een kernbegrip in het boeddhisme is het inzicht in de vier edele waarheden, die de volgeling niet geacht wordt zonder meer aan te nemen, maar te onderzoeken. Volgens de overgeleverde verhalen waren dit de inzichten waarmee de Boeddha probeerde over te brengen aan anderen hoe zij de verlichting konden bereiken. Deze vier waarheden hebben betrekking op de

aanvaarding van het gegeven dat lijden, dood en vergankelijkheid bestaan en dat daar niet aan te ontkomen is, en dat er mogelijkheden zijn om te onderzoeken waarom we lijden. Een van de vier waarheden is echter dat geluk, genezing en tevredenheid ook deel uitmaken van ons bestaan (Thich Nhat Hanh 1998; De Wit, 2005). Onrealistische verwachtingen en begeerte zijn dikwijls mede oorzaak van ons lijden volgens het boeddhisme.

Een methode om tot de acceptatie van de vergankelijkheid te komen is het zelfonderzoek in meditatie (van Dijk, 1999; Elders, 2000; Thich Nhat Hanh, 2008; De Wit, 2005). Het lijkt wat

tegenstrijdig voor westerlingen om tegelijkertijd meer contact met het eigen lichaam en de lichaamservaring te maken èn meer innerlijke afstand te creëren, dus als het ware waarnemer te zijn van de eigen waarneming en beleving. Het is interessant om hier terug te komen op Plessner’s opvatting over zijn natuurfilosofie (scriptie § 3.2. 28). Plessner ging uit van de opvatting dat de mens altijd deels vreemdeling blijft in zijn bestaan omdat hij er nooit mee samenvalt, zoals voor andere organismen wel het geval is. In het boeddhisme en in vele andere oorspronkelijk oosterse meditatieve technieken wordt het vermogen van de mens om te ervaren en tegelijkertijd innerlijk afstand te nemen ingezet om de mogelijkheid te zien dat we los kunnen komen van allerlei gehechtheden. Van Dijk noemt daarom het boeddhisme introspectief, terwijl de westerse wetenschapstraditie naar buiten gericht is: het verschil tussen een innerlijke afstand beoefenen, of de wereld om zich heen als iets geheel los van de

onderzoeker zien (van Dijk, 14).

Het principe dat alles voortdurend voortgaat en terugkeert komt in het boeddhisme ook terug in de reïncarnatiegedachte. Dit is geen dogmatisch principe. Het principe dat dit leven van geboorte naar de dood het enige leven is waarin men iets kan doen of bereiken wordt minder absoluut gezien. Deze opvatting geeft een ander beeld van de werkelijkheid van dit moment. Niet alles hoeft bereikt te worden in dit leven. Dit leven nu is het moment waarin men

zichzelf kan ontwikkelen. Maar ook het lijden van dit leven kan in een ander leven of moment anders zijn. In ons begrip relativeert deze visie de gerichtheid op materiële doelgerichtheid en maakbaarheid.