• No results found

5   Protocol voor herstel van heischrale graslanden

6.6   Bodemstaalname en bodemchemie

6.6.1   Bodemstaalname

6.6 Bodemstaalname en bodemchemie 

6.6.1 Bodemstaalname 

6.6.1.1 Verkennend bodemonderzoek 2014 

Tussen  31  juli  en  9  oktober  2014  werden  in  de  23  te  onderzoeken  percelen  verspreid  in  de  vallei  van  de  Zwarte  Beek, de Helderbeek en in de Hoeverheide in totaal 252 bodemstalen op 84 locaties verzameld.  

Om de staalnamelocaties te bepalen werd er rekening gehouden met het historische landgebruik en beheer. Uit de  bodemstudie van Libost (Vreys en Van Den Balck 2010) bleek dat er zelfs binnen een bepaald perceel grote variaties  in  fosforconcentraties  op  korte  afstand  kunnen  optreden.  Om  de  interpretatie  van  de  gegevens  te  vergemakkelijken,  werd  er  dus  niet  gewerkt  op  niveau  van  de  huidige  percelen,  maar  werden  de  23  door  ANB  aangewezen percelen verder opgesplitst in kleinere eenheden – hierna landgebruikspercelen genoemd ‐ afhankelijk  van het vroegere en huidige landgebruik. Naast de verwachte/gebleken heterogeniteit in P gehalten, vertonen de  meeste  percelen  ook  ‐  soms  uitgesproken  ‐  vochtgradiënten  (getuige  de  verschillende  draineringsklassen  op  de  bodemkaart). Om de goede interpretatie van de resultaten te garanderen werd elk mengstaal samengesteld uit vijf  boringen (substalen) genomen in kruis binnen een straal van 25 m rond een centrale boring, en dit altijd binnen de  grenzen van een bepaald landgebruiksperceel.   Zones dichtbij stallen en greppels, of met rijsporen en andere verstoringen werden vermeden. Wanneer een boring  een afwijkend profiel vertoonde vergeleken met de andere bodemprofielen op de staalnamelocatie werd deze ook  niet bemonsterd (maar wel beschreven).  Op basis van de resultaten van de analysen van Libost, die een grote heterogeniteit in P  concentraties binnen de  percelen aantoonde, werd besloten om de verkennende bemonstering tot drie staalnamedieptes te beperken om  zo meer locaties te kunnen bemonsteren. De staalname in de diepte gebeurde als volgt: 

 Als er geen bouwvoor zichtbaar was: vaste diepten: 0‐10 cm, 20‐30 cm en 40‐50 cm 

 Als een bouwvoor aanwezig was: 0‐10 cm, onderste 10 cm van de bouwvoor en 10‐20 cm onder de  bouwvoor 

In  zandbodems  is  de  bouwvoor  herkenbaar  als  een  homogene  laag,  rijk  aan  organisch  materiaal,  die  ontstaan  is  door het regelmatig ploegen en homogeniseren van de bovenste 20–50 cm van het bodemprofiel. 

Op elke locatie werden dus vijf boringen met een gutsboor of Edelmanboor uitgevoerd. Van deze vijf boringen werd  een  mengstaal  samengesteld  per  diepte.  In  totaal  werden  dus  per  locatie  drie  afzonderlijke  stalen  genomen  (84  locaties en 3 dieptes, in totaal 252 stalen).  

6.6.1.2 Gedetailleerd bodemonderzoek 2015 

In aanvulling op het verkennend bodemonderzoek van 2014, werd er in 2015 meer diepgaand onderzoek gedaan  naar de bodemkenmerken van de door ANB aangeduide percelen. Op basis van de resultaten van 2014, werden de  percelen eerst ingedeeld in drie bemonsteringscategorieën (figuur 42): 

Zeer goed, geen bijkomende bemonstering nodig: lage Olsen P waarden (<15 mg P/kg DS) in de toplaag  en afname van Olsen P met toenemende diepte;

 

Zeer slecht, geen bijkomende bemonstering nodig: Olsen P waarden tussen 60 en 120 mg P/kg DS in de  toplaag en eveneens hoge Olsen P waarden (30‐60 mg P/kg DS) in de diepere lagen;

 

Nader te bestuderen: Olsen P waarden tussen 15 en 60

 

mg P/kg DS in de toplaag, met vaak veel lagere  waarden in de diepte; of percelen waarvoor bijkomende stalen nodig waren om de oppervlakte beter te  dekken (bv. perceel 17). 

 

Deze  indeling  diende  om  de  nog  beschikbare  stalen  te  concentreren  op  percelen  waar  ze  de  meest  nuttige  informatie zouden leveren. 

 

Figuur 42  Overzicht van de percelen en hun classificatie als “zeer goed” (groen), “zeer slecht” (rood) en “nader te onderzoeken”  (geel)  op  basis  van  de  resultaten  van  het  verkennend  bodemonderzoek  in  2014.  Deze  classificatie  had  hier  enkel  als  doel om de nog beschikbare bodemstalen te concentreren op locaties waar ze het meest nuttig zouden zijn en moet  niet  worden  gezien  als  een  definitieve  uitspraak  over  de  potenties  per  perceel  (dit  laatste  aspect  wordt  later  besproken). Percelen 10 en 11 zijn deels opnieuw bemonsterd omdat een deel van de stalen zeer slecht scoorde maar  de andere helft vrij goed. Ook perceel 1 is maar deels opnieuw bemonsterd omdat een groot deel van het perceel al  goed scoorde. 

In  de  loop  van  de  studie  werden  verschillende  kandidaat  locaties  naar  voor  geschoven  als  referentie  voor  goed  ontwikkelde heischrale graslanden. Dat was het geval met terreinen in de Bolliserbeekvallei, de Dommelvallei en de  vallei  van  de  Grote  nete.  Geen  enkele  van  de  voorgestelde  terreinen  voldeden  aan  de  definite  van  heischrale  graslanden.  Er  werden  wel  veldrusgraslanden  en  struisgraslanden  aangetroffen;  graslandtypen  die  buiten  het  bestek van deze studie vallen.. 

Voor het gedetailleerd bodemonderzoek werden in juli 2015 nieuwe stalen genomen in de “nader te bestuderen”  percelen (figuur 42; aangeduid in geel). Bij deze groep was de fosforconcentratie vaak hoog in de toplaag, maar laag  in de zone van 40‐50 cm diepte. Om na te gaan of uitmijnen of afgraven een optie zou zijn in deze percelen, was het  nodig  om  meer  informatie  te  verkrijgen  over  wat  zich  in  de  opeenvolgende  bodemlagen  afspeelt.  Daarom  werd  beslist om voor deze percelen in 2015 elke bodemlaag te bemonsteren tot op 50 cm diepte (0‐10 cm; 10‐20 cm; 20‐ 30 cm; 30‐40 cm; 40‐50 cm). 

Naast  bijkomende  informatie  over  de  toestand  van  de  bodem  op  verschillende  dieptes,  was  een  herhaalde  staalname in 2015 ook nuttig om meer informatie te verkrijgen over de ruimtelijke variatie aan bodemcondities. In  2015  werden  namelijk  stalen  genomen  op  ongeveer  dezelfde  locatie  (hand  GPS)  als  in  2014,  wat  toeliet  om  de  resultaten van de analyses op 0‐10 cm; 20‐30 cm en 40‐50 cm tussen de twee jaren te vergelijken. 

In de “zeer goede” percelen verwachtten we dat een gewoon beheer of lichte herstelmaatregelen zouden volstaan  om de doelrange van heischrale graslanden voor Olsen P te bereiken (0.5 – 10 mg P/kg). Het was dus niet essentieel  om  bijkomende  informatie  te  verwerven  over  hoe  de  fosforconcentratie  afnam  tussen  de  ondiepe  en  diepere  bodemlagen (de concentratie was immers overal vrij laag en afgraven was zeker niet aan de orde). In die percelen  werden  in  2015  geen  bijkomende  stalen  genomen,  maar  werden  er  enkel  bijkomende  analyses  uitgevoerd  op  de  reeds verzamelde bodemstalen. 

De “zeer slechte” percelen waren zeer rijk aan fosfor, ook in de diepste bodemlagen (40‐50 cm). Daarom konden  deze percelen worden uitgesloten voor verder herstel en werd er in overleg met de stuurgroep (april 2015) beslist  om  ze  niet  in  meer  detail  te  bestuderen.  In  deze  percelen  werden  in  2015  dus  geen  bijkomende  bodemstalen  genomen. 

De ligging van elke staalnamelocatie en elke boring (2014 en 2015) werd met behulp van een hand‐GPS ingemeten  en is aangegeven op figuur 43.  

 

Figuur 43  Staalnamelocaties  (ST)  van  het  verkennend  bodemonderzoek  in  2014  en  van  het  gedetailleerd  bodemonderzoek  in  2015. De oranje markering werd gebruikt voor de locaties (Zwart Water) die in opdracht van ANB bemonsterd zijn om  de  milieudruk  in  het  brongebied  van  de  Zwarte  Beek  in  kaart  te  brengen.  De  zwarte  labels  staan  voor  het  perceelnummer.