de korte stengeltjes; de rest was in je mond.
De stroozak schuurde in Vladja's nek, en hij sprong vlug op, om naar zijn tobbe
te kijken. Hij was vol; er stond zelfs al een groote kop op. Hij wilde de twee ijzeren
staven pakken, die uit de hoogste hoepel opzij staken, en het vrachtje optillen, maar
André sprong op hem toe: Dat gaat zoo niet makker, daar kan nog best wat bij. - Hij
sprong op de trossen en kneusde ze in elkaar met zijn zware laarzen, zoodat het roode
bloed uit de blauwe schillen liep. - Dat geeft niets - zei André terwijl hij stond te
dansen, - het goedje wordt toch gezuiverd en op temperatuur gebracht, en aarde is
geen gif!
-Er kon nu inderdaad nog een volle emmer bij. André wilde de tobbe een zetje
geven, maar Vladja duwde hem lachend weg, en sloeg zijn vuisten om de ijzeren
uitsteeksels. Hij tilde de waggelende tobbe met een ruk boven zijn macht, zoodat
zijn borst er van uit elkaar getrokken werd, en liet de vracht op de stroozak ploffen.
En wandelde toen weg, met breede stappen, over de kuilen en gaten, terwijl hij telkens
voorzichtig zijn voeten optilde om niet in de kruipende uitloopers te blijven hangen,
die zich rond zijn enkels slingerden. Hij kwakte zijn vracht tegen de rand van de kar,
die er meer uitzag als een groote
ijzeren trog op wielen, wipte de tobbe om, en hoorde de druiven dof omlaagstorten.
Het paard had de kar opzijgetrokken, en beet naarstig in de struiken, slobberend en
kauwend, zoodat het schuim rood rond zijn bek speekselde. De leege tobbe was licht
en Vladja wandelde tevreden terug. Na de eerste driftige aan vang begon iedereen
zich meer op zijn gemak te gevoelen, en het gezang brak los. De kreten gingen wijd
de rustige morgen in. Andrea zong met een hooge neuriestem het lied van de vrouw
die haar broek verloor terwijl ze de Charleston danste; de acrobaat uit Lyon zong
een aria uit de Butterfly, zooals André Vladja uitlegde; waar ze allemaal gespannen
naar luisterden, onderwijl traag plukkend, tot Jules in een vaartje dwars door de
struiken kwam hollen, en ze met schelle kreten weer tot doorwerken aanzette. De
zon was nu al hoog boven de heuvels en het zand droogde snel, zoodat Vladja niet
meer op z'n hurken hoefde te zitten, terwijl hij wachtte tot de tobbe vol was; hij zonk
telkens naast een struik neer, waar de druiven blauw doorheenblonken, en at, en at,
totdat hij een gevoel kreeg alsof zijn maag in een bult naar buiten hing. Telkens
wanneer hij opstond was hij even duizelig van het groote glanzende licht waar hij
met wijde stappen doorheenliep wanneer hij zijn tobbe ging leegstorten. De kar begon
al vol te loopen en ze moesten nu tegen een laddertje opklimmen om de tobbe leeg
te krijgen, anders bleef de helft tegen de
bult in de kar hangen en glipte in de tobbe terug wanneer ze die weer op hun hoofd
zetten. 't Was een prachtig gezicht, neer te kijken op de met sap bespatte druiven, en
het was verrukkelijk wanneer je er aan dacht dat elke kar een paar kruiken van de
kostelijke wijn zou geven die op tafel stond. Vladja dacht, dat het door de zon en de
warmte van zijn lichaam al in zijn maag begon te gisten, want terwijl hij terugliep
belandde hij telkens links en rechts in de struiken. Opeens begon Henri de Algerijn
te zingen met een stem die vast wel tot aan de bergen moest reiken, zoodat Vladja
gespannen naar de echo luisterde, maar die kwam niet. Vladja vond het zingen van
Henri heerlijk; de woorden begreep hij niet, maar het moest wel over liefde gaan,
anders had hij er geen pijn van in zijn borst kunnen krijgen. - Weet je al hoe ze heet?
- riep André schamper. - Bemoei je met je eigen verdriet - riep Vladja woest. André
vloog overeind. Hij had juist Cyprien met het leegritsen van een erg volle struik
geholpen, en zijn handen waren bloedrood van het sap. - Weet jij wat verdriet is,
weet hij wat liefde is - grauwde hij. Hij sloeg de haren uit zijn oogen, en ook over
zijn voorhoofd liepen nu roode streepen, die de zon meteen opdroogde, zoodat hij
er uitzag als een groot toornig beest, dat voor zijn leven gevochten heeft.
- Een woest kereltje die vriend van jou - bromde Cyprien, toen André driftig met
zijn tobbe weggewandeld was, - maar een goed hart
heeft hij, alleen zit 't een beetje diep. - Hij keek Vladja met zijn felle oogjes aan, die
aldoor vochtig waren en van glans wisselden. - Jeneveroogen heeft hij - dacht Vladja,
maar hardop durfde hij het niet zeggen.
Het zand werd droog, en het was nu een plezier om door het ritselende gras te
In document
A. den Doolaard, De druivenplukkers · dbnl
(pagina 142-145)