een zwaai in de hand. - Asjeblieft, kameraad - zei hij hartelijk, - volgende maal beter!
's Middags vroeg Jules, wie er werken wou. Pepe en Andrea wilden, en de Bulgaren,
en Victor en Michael en Cyprien en de Haaientand en nog een heeleboel meer. De
hemel was nog steeds grijs en het was doodstil op de hof. Henri zat in zijn wit trikot.
- Ik heb de zon van buiten niet noodig - zei hij door zijn driekante neus, - binnen in
je hart, daar moet het zitten! De Afrikaansche zon, kameraad! Hier is het nog maar
een ijsschots vergeleken bij Algiers. Heel Afrika brandt in mijn borst. Maar dat komt
ook omdat ik gelukkig ben. - Hij sloeg zijn vrije arm rond Manon, en ze wreef haar
half schippersbaardje rasperig over zijn bloote schouder.
- Jij hebt een fijne hand van polsomdraaien, André - ging Henri voort. - Van
messteken gesproken, daar weet ik van mee te praten, nietwaar, Manon? Toen ik
nog soldaat was, in Marokko... Drie van die Arabieren hebben er aan moeten gelooven.
En later ik ook bijna. Nietwaar Manon?
-- Schuif je trikotje nog maar een eindje opzij, jongen -- zei ze hartelijk. -- Schamen
doe ik me er niet voor. - Henri trok met een ruk zijn baadje uit. Weer keek Vladja in
stomme verbazing naar Anna, Adèle en Madeleine, met haar slang, haar zonnebloem
en haar anker. - Nu moet je naar het anker kijken - zei Manon
trotsch, - daar zit de jaap die ik hem gaf. - Waarachtig, het roode lidteeken was er.
André mompelde goedkeurend. - Ik ben maar amateur in die dingen, zei hij, terwijl
hij Manon vragend aankeek, - maar een goeie vaste hand heb je. Hoe kwam je er
bij?
-Manon lachte en wees op Henri, die zijn keel schraapte en een groote slok wijn
nam. - Je moet dan weten, dat ik niet altijd een brave jongen geweest ben - begon
hij met zijn goedige neusstem, - en ook had ik indertijd veel gevoel voor kunst. - Hij
stroopte snel zijn trikotje weer aan, omdat hij toch kippevel kreeg van de rillerige
regenlucht. - Anna en Adèle, daar hoefde Manon zich niets van aan te trekken, want
dat was voor haar tijd. Anna met de krullen dat was Parijs, en Adèle met de
zonnebloem, dat was een dolle zomer in Algiers aan de haven. Maar nu 't verhaal.
Op een goeie dag, terwijl ik naar Marseille terugwandel, raak ik in de buurt van
Perpignan in een vechtpartij. Tegen een klap met een hamer op je achterhoofd kan
je met je vuisten van voren niet op, waar of niet? Kort en goed, ze sloegen me lens
en lieten me liggen. 's Morgens vroeg kwam Manon voorbij, volgens haar zeggen
althans, want ik heb er niets van gemerkt. Manon is een halve Zigeunerin, maar
werken wil ze ook, dat heeft ze van haar vader, die een doodgewone bruingebrande
blanke was. Ik vertel je dat erbij, omdat ik je duidelijk wil laten voelen, dat ze echt
op me verliefd werd, op
't oogenblik zelf dat ze me zag, ondanks alles wat er aan me te redderen viel, want
m'n kleeren lagen aan flarden, en wanneer een vrouw dadelijk moet beginnen met
te stoppen en te verstellen, dan zijn er heel wat die gewoon doorloopen. Maar Manon,
hemeltje neen! Nu moet ik er nog bijvertellen, dat ik altijd een mooie slaap over me
gehad heb. Wanneer ik de alledagszorgen vergeet en mijn oogen naar binnen rol, en
ze netjes met mijn wimpers toedek, dan krijgt mijn gezicht dadelijk iets onbezorgd
en nobels. Ja, ja, lach jij maar. Vladja, ik hoef geen groote oogen op te zetten om
een meisje te veroveren. Ik doe dat slapend. Kort en goed, toen ik bijkwam lag ik in
't hospitaal van de eene of andere orde en Manon zat naast mijn bed. Toen de goeie
God haar gemaakt heeft, heeft hij een engel en een leelijk beest in elkaar gestampt,
net zooals bij ons allemaal. Bij haar is de engel van binnen komen zitten en het beest
aan den buitenkant. Bij Anna en Adèle was dat net andersom, maar daar trouw je
ook niet mee, die tellen enkel voor slaappartijtjes. Maar met Manon, daar trouw je
wel mee. Twaalf jaar, nietwaar schat?
-Ze keken elkaar in de oogen, en Vladja voelde zich vreemd gelukkig worden.
- Nu was Manon een ferm wijf en niet jaloersch zooals de meeste - ging Henri
door. - Maar een ding moest ik haar toch beloven: dat ik geen nieuwe vrouwen op
mijn borst of mijn buik zou laten tatoeëeren. Zooiets is te begrijpen,
nietwaar? Mag ik verder vertellen, Manon? - Ze leunde tegen hem aan, en liefkoosde
zijn hals. - Warm krijg ik het - zei hij, - ik stik met die kleeren aan. Je heele leven
van avontuur achter elkaar, in éen verhaal, dat is een vuurtje dat je roostert, man!
-Hij trok het tricot weer over zijn hoofd en nam een groote slok. - Doe niet gek, Manon
- zei hij rustig. Maar Manon kuste, kuste hem onbedaarlijk, kuste de krullen van
Anna, de blauwe buik van Adèle, waar de zonnebloem zat en ook het roode lidteeken
in het blauwe anker. Ze keek André met vochtige oogen aan. - Ik ben niet jaloersch
meer - zei ze barsch. - 't Is fijn om zoo'n man te hebben, diep in de veertig en net een
jongen. Twaalf jaar! En nog zijn we gelukkig!
-- Stil nu Manon -- zei Henri, terwijl hij over haar glimmend zwart haar streek. -- Ik
zou jullie niet de rest vertellen, wanneer ik het niet doen kon, alsof het iemand anders
z'n avontuur was. We zijn nu zoo gelukkig dat het niets meer met ons te maken heeft.
Ik heb je al verteld dat ik veel zin voor het schoone heb meegekregen. Ik heb dat van
moeders kant. Die teekende en zong zoo mooi, dat je er stil van werd. Nu is 't mooiste
in de heele schepping voor een man nu eenmaal een vrouw. Een groote slanke blonde
vrouw, dat is beslist iets waar ik niet tegen kan. Wanneer ik er zoo eentje tegenkom,
als Manon naast me loopt, dan draai ik me enkel om en zeg: - Tut, tut, dat zou een
fijne wezen!
Wanneer je die drift in je hebt lust je die dikke vrouwen die je in elke haven goedkoop
In document
A. den Doolaard, De druivenplukkers · dbnl
(pagina 162-167)