• No results found

Bewust of onbewust hergebruik?

In document Grafheuvels hergebruikt (pagina 55-58)

Aantal na-bijzettingen van kind of volwassene

4. Betekenis van hergebruik

4.1. Bewust of onbewust hergebruik?

In meerdere gevallen is er sprake geweest van hergebruik met een mogelijk besef dat de heuvels oudere grafheuvels betroffen van mensen uit een al dan niet ver verleden. Het beste voorbeeld hiervan is de positionering van de na-bijzetting van het Vorstengraf van Oss. Zoals reeds toegelicht in sub-paragraaf 3.2.1 is deze grafheuvel gedurende de urnenveldenperiode centraal opgehoogd en uitgebreid bovenop en rondom een oudere Midden-Bronstijdgrafheuvel (fig. 23). Hierbij lag het centrum van de uitgebreide

grafheuvel op exact dezelfde locatie als het centrum van de oudere Midden- Bronstijdgrafheuvel. Desalniettemin was de na-bijzetting excentrisch in de heuvel geplaatst ten opzichte van het heuvellichaam en de randstructuren (Jansen en Fokkens 2007, 49).

Hoewel een primair graf niet in situ is aangetroffen, werden deze meestal centraal onder grafheuvels begraven (Theunissen 1999, 39). Aangezien de grafkuil van de na-bijzetting van het Vorstengraf dwars door de Midden-Bronstijdheuvel en het oude oppervlak is gegraven, zou deze het primaire graf verstoord kunnen hebben indien deze in het centrum van de grafheuvel was gegraven (fig. 23). Naar verwachting duidt de keuze van de plaatsing van de na-bijzetting op excentrische locatie daarom op een besef dat de heuvel een grafheuvel betrof van mogelijke “voorouders”. Dit was mogelijk ook het geval met de na-bijzetting van tumulus 101 in Veldhoven-Heibloem. Hier is een oudere grafheuvel centraal opgehoogd, maar is de na-bijzetting excentrisch in de oudere heuvelfase gegraven (Modderman en Louwe Kooijmans 1966, 14). Men wilde de voorouders aldus mogelijk respecteren en zich bij hen aansluiten door een na-bijzetting in de heuvel te plaatsen zonder het bijbehorende graf te verstoren (Jansen en Fokkens 2007, 49). Er was dus mogelijk sprake van een bewust hergebruik van oudere

grafheuvels.

De na-bijzettingen in andere grafheuvels van Oss ontkrachten deze theorie niet. De mogelijke na-bijzetting in een Laat-Neolithische grafheuvel bij het Vorstengraf, de na-

54 bijzetting van heuvel 2 van Oss-Zevenbergen en resten van een na-bijzetting van heuvel 8 in Oss-Zevenbergen zijn boven de primaire graven nabij de centra van de grafheuvels begraven, maar waren desalniettemin zeer ondiep begraven, waarmee de primaire graven niet verstoord hadden kunnen raken (Jansen en Fokkens 2007, 26; Van Wijk et al. 2009, 82; Van Wijk et al. 2009, 124-125). De na-bijzetting van heuvel 2 was zo direct onder het heuveloppervlak begraven (fig. 26). Aangezien heuvel 4 daarnaast alleen was opgehoogd en heuvel 8 alleen aan de flanken was doorsneden, zijn de centra van de grafheuvels in alle gevallen gerespecteerd gebleven. Bovendien zijn de doorsnijdingen beperkt gebleven tot ondiepe grafkuilen of doorsnijdingen aan de flanken van de heuvels (Van Wijk et al. 2009, 108; Van Wijk et al. 2009, 125). Daarnaast kan men ook beweren dat het hergebruik en de uitbreiding van een opstelling van grafheuvels uit de Midden-Bronstijd in een lijn een wijze was om zichzelf aan te sluiten bij deze

“voorouders” (zie paragraaf 3.3).

Ook op andere sites kan deze theorie op vergelijkbare wijze worden ondersteund. Zo zijn er ondiepe na-bijzettingen aangetroffen (Meerlo) of na-bijzettingen die buiten de centra van de heuvels waren gegraven (Nijmegen). In slechts 8 van de 30 gedateerde na- bijzettingen met crematieresten was er sprake van een plaatsing in of naast het centrum van een grafheuvel (fig. 27) (zie paragraaf 3.2). Na-bijzettingen staan in dat opzicht tegenover primaire bijzettingen, die meestal centraal in heuvels werden geplaatst (Theunissen 1999, 39). Bovendien zijn twee potten zonder crematieresten in de zijdes van heuvels geplaatst met mogelijke resten van voedsel of drank (zie sub-paragraaf 3.4.1). Mogelijk zouden deze geïnterpreteerd kunnen worden als heuvelgiften.

Daarnaast zijn kringgreppels in Oss, Haps, Knegsel, Hoogeloon en Meerlo centraal op of rondom oudere grafheuvels gegraven zonder sterke verstoringen. Greppels van

langbedden in Knegsel zijn bovendien alleen rondom oudere grafheuvels gegraven en hier niet dwars doorheen. In geen van deze gevallen waren grafheuvels sterk verstoord of waren heuvelgedeeltes in/naast de centra doorsneden. Mogelijk wilde men door middel van na-bijzettingen en kringgreppels oudere grafheuvels van “voorouders” incorporeren in hun eigen grafvelden zonder deze centraal te verstoren (zie sub- paragraaf 3.1.3).

Desalniettemin zijn er in Hamont en Haps voorbeelden die dit tegenspreken. Het beste voorbeeld hiervan is heuvel 1 in Hamont-Haarterheide (zie sub-paragraaf 3.2.1), waar het primaire graf is doorsneden door een na-bijzetting die zo diep en centraal mogelijk

55 in de heuvel is begraven (fig. 24) (Roosens en Beex 1965, 10-11). Daarnaast was het primaire graf van heuvel 5 van Haps-Kamps Veld vermoedelijk verstoord geraakt door een latere na-bijzetting. Een gedeelte van de urn van het primaire graf was hiermee vermoedelijk gedeeltelijk van de heuvel afgerold (zie sub-paragraaf 3.2.1) (Verwers 1972, 16). De primaire graven waren hierbij niet onaangetast gebleven. Indien men enig besef had van een of meer begraven “voorouders” in deze grafheuvels, hadden ze zichzelf hier mogelijk eerder van willen ontdoen dan zich bij hen willen aansluiten. Aangezien in heuvels 5 en 6 van Haps-Kamps Veld en heuvel 3 van Knegsel-Huismeer kringgreppels excentrisch zijn aangelegd in Bronstijdheuvels en deze mogelijk diep hebben doorsneden (zie sub-paragraaf 3.1.3), ontkracht dit mogelijk ook de theorie van aansluiting bij “voorouders”. Op dezelfde manier zou men met deze diepe

doorsnijdingen juist fysieke aansluiting kunnen hebben gezocht bij deze “voorouders” of had men simpelweg geen besef dat hier “voorouders” lagen begraven. Verstoringen van primaire graven kunnen op zichzelf ook niet gekoppeld worden aan een wens om zich van “voorouders” te ontdoen.

Men zou aan de hand van deze voorbeelden dus ook kunnen stellen dat er mogelijk geen besef was van “voorouders” in de oudere grafheuvels. In plaats van een mogelijke aansluiting bij “voorouders”, zocht men wellicht naar ronde heuvels om hun doden in te plaatsen. Mogelijk zijn de kringgreppels en greppels van langbedden aangelegd rondom of op oudere grafheuvels, aangezien men dan zelf geen verhoging meer hoefde te construeren. Het betreft in dat geval een manipulatie van het bestaande landschap. Met ditzelfde principe zou de onregelmatige natuurlijke heuvel van Oss-Zevenbergen

geconstrueerd kunnen zijn tot een ronde grafheuvel (heuvel 7) of zou de opstelling van grafheuvels in een lijn in Oss-Zevenbergen kunnen zijn uitgebreid. Het natuurlijke reliëf onder heuvel 7 was immers onregelmatig en het verhoogde reliëf van de opstelling was reeds aanwezig voordat hier heuvels waren geconstrueerd (zie sub-paragraaf 3.1.2 en paragraaf 3.3) (Fontijn et al. 2013a, 114; Jansen en van der Linde 2013, 40-42). Een opportuun gebruik van bestaande verhogingen in het landschap is dus ook een mogelijkheid. Als men opportuun gebruik wilde maken van verhogingen in het landschap, zou men echter denken dat het merendeel van de na-bijzettingen in de centra van de grafheuvels zou zijn geplaatst. In werkelijkheid zijn er maar twee voorbeelden met zekerheid in het centrum aangetroffen (zie paragraaf 3.2).

56 urnenveldenperiode aansluiting zochten bij hun “voorouders”, maar zijn er ook enkele voorbeelden die dit in enige mate kunnen ontkrachten. Mogelijk waren grafheuvels in sommige gevallen een herinnering aan mensen uit een ver verleden, maar was er in andere gevallen mogelijk geen besef van de aanwezigheid van deze mensen en zag men slechts een heuvel die gebruikt kon worden.

In document Grafheuvels hergebruikt (pagina 55-58)