• No results found

Beperkingen en vervolgonderzoek

In document Grafheuvels hergebruikt (pagina 67-71)

Aantal na-bijzettingen van kind of volwassene

4. Betekenis van hergebruik

5.6. Beperkingen en vervolgonderzoek

De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op een relatief klein aantal ondervindingen met een brede datering (1100-500 v. Chr.), omdat het afwijkende grafpraktijken betreft en hergebruik relatief weinig is aangetoond. Daarnaast is de informatie over de wel beschikbare vondsten incompleet en soms foutief. Zo zijn er bij de meeste crematieresten geen schattingen gemaakt over geslacht of leeftijd en is een paalkransheuvel uit de Bronstijd onder andere gedocumenteerd als Neolithische grafheuvel (Beex 1952; Hijszeler 1952). Door het zeer geringe aantal voorbeelden is het dus zeer lastig om conclusies te trekken. Zo is de vermeende oververtegenwoordiging van vrouwen in na-bijzettingen gebaseerd op slechts elf individuen, waarbij de classificatie van een viertal zeer twijfelachtig was.

Vervolgonderzoek zou zich daarom allereerst moeten richten op het vergroten van het aantal vondsten door het onderzoeksgebied uit te breiden. Dit onderzoek was beperkt tot het Nederlands-Belgische “Rijn-Demer-Scheldegebied”, maar hierbij zou ook de Duitse Nederrijn aangehaald kunnen worden, aangezien hier sprake was van een vergelijkbare “urnenveldencultuur” (zie paragraaf 1.4). Bovendien zou men het onderzoeksgebied ook kunnen uitbreiden richting het noorden, zuiden of zuidwesten, waarmee het in een wijdere context kan worden geplaatst.

Daarnaast zou men eigenlijk terug moeten kunnen gaan naar de “ruwe data” van de vondsten, in plaats van zich te beperken tot interpretaties in de literatuur die gedaan zijn in het kader van onderzoek naar andere aspecten dan het hergebruik van

grafheuvels. Zo zou men osteologische vondsten van crematies van na-bijzettingen alsnog kunnen analyseren om leeftijd en geslacht te bepalen. Deze “ruwe data” is vaak echter niet meer beschikbaar of zeer moeilijk toegankelijk (verspreid over depots). In de toekomstige archeologische praktijk zou men moeten denken aan de digitalisatie van vondstcomplexen die via databases algemeen toegankelijk worden gemaakt, maar deze kanttekening gaat de context van het huidige onderzoek ver te buiten.

66 Inhoudelijk zijn verder nog de volgende kanttekeningen te maken bij het huidige

onderzoek. De korte analyse naar het type randstructuren focuste zich met name op de aanwezigheid van ringsloten, terwijl ringsloten vaak opgevuld konden zijn geraakt op het moment dat grafheuvels werden hergebruikt (paragraaf 2.1). Daarnaast zou ook

vervolgonderzoek kunnen worden gepleegd naar de relatie tussen grafheuvels en natuurlijke verhogingen.

67

Samenvatting

Deze BA-scriptie focust op een aspect van de begravingstraditie gedurende de Late Bronstijd en de Vroege IJzertijd in Zuid-Nederland en aangrenzend België (1100-500 v. Chr.). Gedurende deze periode werd het overgrote deel van de bevolking van

Noordwest-Europa begraven in grote gezamenlijke grafvelden; de urnenvelden. De periode stond daarom bekend als de urnenveldenperiode. Overledenen werden gecremeerd begraven in kleine grafkuilen, met of zonder urnen, waaraan kleine grafheuvels en kringgreppels werden toegevoegd. Desalniettemin zijn er op

verschillende plaatsen voorbeelden van begravingen waarbij overledenen in veel oudere grafheuvels zijn bijgezet (na-bijzettingen) of er veranderingen zijn aangebracht aan deze grafheuvels (modificaties). Hierbij is dus sprake van een afwijkende vorm van begraving, met hergebruik van grafmonumenten uit een ver verleden. Alhoewel dit verschijnsel al benoemd is in diverse publicaties, ontbrak tot dusver een verdere analyse. Dit

onderzoek voorziet in die analyse door, op basis van literatuuronderzoek, dit type na- bijzettingen verder te categoriseren met het onderliggende doel om patronen te onderkennen. Daarbij is onder andere onderzocht wat voor heuvels zijn hergebruikt, hoe deze zijn opgehoogd, uitgebreid en doorsneden, op welke locaties in heuvels overledenen zijn bijgezet, wat voor grafgiften werden meegegeven, wat voor individuen zijn bijgezet en hoe dit met elkaar correleert. Bovendien is besproken wat de motivaties hiervoor zouden kunnen zijn geweest, in welke mate dit overeenkomt met algemene begravingen in urnenvelden en of dit een gezamenlijk fenomeen kan zijn. Hieruit is gebleken dat er sprake is van een grote diversiteit in het hergebruik, maar dat daarbij wel sprake kan zijn geweest van specifieke keuzes en bovendien zijn daarbij twee specifieke patronen aan het licht gekomen. Ten eerste zijn enkele individuen mogelijk opzettelijk excentrisch begraven in oudere grafheuvels terwijl anderen in de centra van oudere grafheuvels zijn begraven en daarbij oorspronkelijke graven zijn verstoord. Soms was men zich er dus mogelijk van bewust van dat er mensen uit een al dan niet ver verleden begraven lagen in deze grafheuvels. Ten tweede betrof deze praktijk van na- bijzettingen bijna uitsluitend vrouwelijke individuen, althans voor zover er informatie over geslacht beschikbaar was. Doordat dit onderzoek zich richtte op afwijkende grafpraktijken is het aantal beschikbare voorbeelden in feite te klein om definitieve conclusies te trekken. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het uitbreiden van het onderzoeksgebied (bijvoorbeeld naar Duitsland) en, indien mogelijk, om “ruwe data” van sites met hergebruik (osteologisch) beter te onderzoeken.

68

Abstract

This BA thesis focusses on one aspect of the burial tradition of the late Bronze Age and the Early Iron Age in the South of the Netherlands and adjacent Belgium (1100-500 B.C.). During this period of time, the vast majority of the population of North-western Europe was buried in large collective cemeteries; urnfields. Therefore, this period was also known as the Urnfield Period. The deceased were cremated and buried in small burial pits, with or without urns, to which small burial mounds and ring ditches were added. Nevertheless, in different locations, there are examples of burials in which the deceased were buried in much older burial mounds (secondary burials) or changes have been made to these burial mounds (modifications). This concerns an aberrant burial practice with re-use of burial monuments from a distant past. Although this phenomenon has been named in several publications, it lacked further analysis hitherto. This research, which is based on literature review, accommodates such analysis with a further

categorization, with the underlying purpose to recover patterns. To achieve the recovery of patterns several things have been researched, among which are the type of burial mounds re-used, the manner in which they were heightened, expanded and cut through, the locations within the burial mounds where the deceased were buried, the type of grave goods that were present, the type of individuals that were buried and the correlation between them. In addition, the potential motivations for this phenomenon have been discussed, to which degree this corresponds with common burials in urnfields and whether this could have been a collective tradition. This has revealed a high degree of diversity in re-use, yet there appears to be indication of specific choices, and in particular two specific patterns have been revealed. Firstly, several individuals were potentially purposefully buried eccentrically within older burial mounds, whereas others were buried in the centre, disturbing the original graves. Therefore, in some cases, one could have been aware that people from a near or distant past were buried in these burial mounds. Secondly, the practice of secondary burials almost exclusively concerned female individuals; at least in the cases with sex estimations. Because this research was focused on aberrant burial practices, the amount number of available samples was, in fact, too small for definitive conclusions. Further research could be directed at the expansion of the research area (e.g. to Germany) and, if possible, to research the (osteological) “raw data” of sites with cases of re-use.

69

In document Grafheuvels hergebruikt (pagina 67-71)