• No results found

KONINKLUKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPU TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST Lomanlaan 103, 3526 XD Utrecht, Postbus 20051, 3502 LB Utrecht. Telefoon 030-823911.

Postgironummer 58083; AMRO-banknummer 45 64 48 %9.

Dagelijks bestuur

Secretariaat

Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) Landelijke Specialisten Vereniging (LSV)

Landelijke vereniging van Arisen in Dienstverband (LAD) Landelijke Vereniging van Sociaal-Geneeskundigen (LVSG) Centraal College voor de erkenning en registratie van medische specialisten (CC) College voor Sociale Geneeskunde (CSG) College voor Huisartsgeneeskunde (CHG) Specialisten Registratie Commissie (SRC) Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie (SGRC)

Huisarts Registratie Commissie (HRC) Stichting Nascholing Huisartsen (SNH) Stichting Ondersteuningsfonds (OF)

Bibliotheek

F. N. M. Bierens, voorzitter; Th. W. J. Derksen en W. H. Cense, ondervoorzitters;

Dr. Ch. A. M. Hendriks en Mw. M. L. van Weert-Waltman, leden; W. J. de Regt (voorzitter LHV), J. C. F. M. Aghina (voorzitter LAD), C. F. A. Heijen (ondervoorzitter LSV) en Mw. Dr. C. Hermann (voorzitter LVSG), adviserende leden.

J. Diepersloot, secretaris-generaal; Th. M. G. van Berkestijn, G. J. Eikmans en Mw. Mr. W.

R. Vroom-Kastelein, secretarissen; Prof. Mr. W. B. van der Mijn en Dr. H. Roelink, adviseurs; K. Theunissen, hoofd fmancieel-economisclie en adminislratieve zaken.

Onder het secretariaat ressorteren o.a.:

De afdelingen Ledenbemiddeling, Comptabiliteit, Ledenadministratie, Centrale Verwer-king, Buiteniand en de Commissies Doktersassistenten en Geneeskundige Verklaringen.

Mr. N. de Graaff, directeur; Mw. J. de Graaf, informatrice.

Mr. H. J. Overbeek en Drs. H. Willems, directie; Mw. D. S. Hamelynck-Geluk, secreta-resse.

Mw. Mr. P. Swenker, directeur; Mw. J. C. Steenbrink, secretaresse.

Drs. F. J. M. Tolsma, staffunctionaris; Mw. J. M. Mantel-Dusamos, secretaresse.

Mw. Mr. H. A. van Andel, secretaris; Mw.E. M. Dekker-Meelker, secretaresse.

Dr. H. Fermin, secretaris; Mw. Mr. H. H. van den Berg, directeur.

Mw. Mr. P. A. van Tilburg-Hadders, secretaris; Mw. A. v. Zwol-Oostveen, secretaresse Bureautijden 8.30-12.30 uur.

L. G. Oltmans, secretaris; Mw. M,,J. Zweers-Westenberg, secretaresse.

Dr. J. A. E. van der Feen, centrale coordinator; Mw. L Koers, secretaresse.

H. Frese, ambtelijk secretaris-penningmeester, Tussenlanen 23, 2861 CB Bergambacht, telefoon 01825-1223; postgironummer 111.950 t.n.v. de penningmeester van de Stichting Ondersteuningsfonds te Bergambacht.

Prof. Dr. G. A. Lindeboom, bibliothecaris.

p/a Universiteitsbibliotheek, Singel 425, Amsterdam.

De besturen van de KNMG en haar organen zljn voor de inhoud van het offlcieel gedeelte verantwoordelyk

MCnr. 2 7 - 5 juH 1985-^^0 815

OFFICIEEL

Jaarverslag 1984

Inleiding

De in voorgaande jaren reeds zichtbaar geworden trend dat maat-schappelijke omstandigheden tneer en meer de opleidingswereld der specialisten beinvloeden, zette ook in het verslagjaar door. Het finan-cieel-economisch getij - ook te benoemen als gebrek aan geld - is in toenemende mate merkbaar bij en rond de opleidingen, en de aan het Centraal College opgelegde taak de kwaliteit der opleidingen te bevor-deren of op zijn minst te handhaven, werd en wordt erdaardoorbeslist niet lichter op. Enerzijds dient ervoor te worden gewaakt dat ten gevolge van bezuinigingsmaatregelen de kwaliteit in het gedrang komt, anderzijds dient het college wel degelijk oog te hebben voor financieel belemmerende omstandigheden, opdat het zich niet geisoleerd en als het ware buiten de wereld opstelt. Het evenwicht tussen hetgeen mogelijk en hetgeen wenselijk is dient daarom zorgvuldig in de gaten te worden gehouden.

Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat het Centraal College er reke-ning mee dient te houden dat er in opleidingsklinieken naast assisten-ten in opleiding tevens assisassisten-tenassisten-ten functioneren voor wie geen oplei-dingsplaats ter beschikking is. In hoeverre werken dergelijke situaties door op het zogeheten opleidingsklimaat en in hoeverre is het redelijk of onredelijk de door assistent-geneeskundigen niet in opleiding (agnio's) opgedane ervaringen eventueel te zijner tijd mee te tellen, wanneer zij bijvoorbeeld alsnog een opleidingsplaats kunnen krijgen?

Of, en zo ja, in welke mate is het aantal agnio's medebepalend in opleidingskUnieken?

Dient in de besluitvorming van het college tot uitdrukking te komen dat het kostenaspect niet uit het oog is verloren of dat, met andere woorden er geen kostenverhoging resulteert?

Deze en andere vragen kwamen regelmatig in de discussies van het college naar voren.

Ministeriele veto's

Het bovenstaande kan goed worden geillustreerd aan het gegeven dat het Centraal College in hetjaar 1984 werd getroffen door twee zogehe-ten veto's op zijn besluitvorming, uitgesproken door de minister van Onderwijs en Wetenschappen. In de drie-en-twintig voorgaande jaren van zijn bestaan was dit slechts eenmaal eerder geschied - en dan nog wel bij een ook binnen het Centraal College omstreden besluit - zodat deze ervaring op zijn minst opmerkelijk, doch daamaast beslist ook pijnlijk kan worden genoemd. Het betrof hier de herziening van de opleidingseisen voor de kindergeneeskunde en de neurologie. Beide specialismen hadden bij het Centraal College verlenging van de oplei-dingsduur van vier naar vijf jaar bepleit en dit zodanig beargumenteerd dat het college daar voUedig mee kon instemmen.

Voor de verlenging van de opleiding kindergeneeskunde gold: de tot dusverre vigerende opleidingsduur kindergeneeskunde dateert nog uit de periode 1945-1950. Sindsdien zijn de diagnostiek-en behandelings-mogelijkheden Z66T ingrijpend gewijzigd. Binnen de kindergenees-kunde tekent zich voorts een groot aantal deeldiscipUnes af; hoewel uiteraard niet alle specialisten in de kindergeneeskunde vertrouwd kunnen raken met deze deelgebieden, zuUen de assistent-geneeskun-digen w61 de mogelijkheden welke deze bieden moeten leren kennen Voor de neurologie was de argumentatie: in 1971 is het specialisme zenuw- en zielsziekten gesplitst in de afzonderlijke specialismen neu-rologie respectievelijk psychiatric. In de afgelopen jaren hebben deze vakgebieden zich toenemend verzelfstandigd; de ontwikkelingen in de neurologie hebben een enorme vlucht genomen, waarbij dient te worden gesteld dat de assistent in opleiding tot neuroloog onder andere door middel van stages kennis dient te krijgen van de mogelijk-heden die ter beschikking staan, zander dat hij dat alles zelf leert te beheersen. Reeds geruime tijd is duidelijk dat zulks niet kan worden

gerealiseerd binnen de indertijd vastgestelde opleidingsduur van vier jaar.

De minister, aan wie volgens de bepalingen het Huishoudelijk Regle-ment der KNMG deze besluiten werden voorgelegd, besloot echter dat hieraan geen goedkeuring kon worden verleend gezien het ontbre-ken van een fmanciele paragraaf. Door deze uitspraak leek het college als het ware in een nieuwe fianctie te belanden: tot dusverre was het zijn taak ervoor te zorgen dat door middel van door hem te formuleren eisen de opleiding zich op een zo verantwoord mogelijk niveau afspeelt, terwijl nu tevens de fmanciele implicaties van besluitvorming moeten worden aangetoond. Het Centraal College had emstige bezwa-ren tegen het standpunt van de minister en wel omdat het van mening is dat:

a. het opstellen van fmanciele paragrafen niet tot zijn taak behoort; en b. zo dit w61 het geval mocht zijn, de - technische - mogelijkheden ontbreken deze op te stellen.

Bovendien constateerde het CC dat weliswaar bij verlenging de kosten per opgeleide assistent toenemen, doch dat daamaast het aantal assistenten afneemt en de individuele assistent eerst een jaar later als medisch specialist zal kunnen gaan functioneren, zodat macro-econo-misch beslist geen sprake kan zijn van verhoogde kosten als gevolg van verlengde opleidingen.

Het Centraal College besloot derhalve het probleem voorte leggen aan het hoofdbestuur der KNMG en voorts tevens protest aan te tekenen bij de minister, met het verzoek op korte termijn hierover overleg te kunnen voeren. Een en ander zou zich eerst in 1985 afspelen.

CC-besluiten

Behalve de hierbovengenoemde nam het Centraal College in het verslagjaar een vijftal op de specialistenopleiding betrekking heb-bende besluiten, waarop wel de noodzakelijke goedkeuring werd verkregen en die daarmee van kracht konden worden. Vanuit de gedachte dat er door de jaren heen zich niet alleen nieuwe specialisti-sche deelgebieden ontwikkelen welke tot een erkend specialisme kunnen leiden, doch dat tevens bepaalde gebieden in afnemende mate als zodanig worden beoefend, besloot het college tot de afsluiting van de opleidingen in de specialismen radiologic en zenuw- en zielsziekten.

Tevens werd besloten dat door internisten geen aantekening in de rontgenologic meer zou kunnen worden behaald.

Vanuit de overwegingdat in 1971 de radiodiagnostiekende radiothera-pie als zelfstandig specialisme zijn erkend, dat daamaast tevens de mogelijkheid tot opleiding in het specialisme radiologic, omvattende radiodiagnostiek en radiotherapie, is blijven bestaan, dat sedertdien de werkterreinen van de radiodiagnostiek en de radiotherapie zich in toenemende mate van elkaar hebben onderscheiden en dat daarom de combinatie van de opleidingen in genoemde vakgebieden niet langer gerechtvaardigd is, werd besloten dat geen nieuwe opleidingen, lei-dend tot inschrijving als radioloog, zouden mogen worden gestart.

Ter zake van de opleiding in de zenuw- en zielsziekten werd geconsta-teerd dat in 1971 de psychiatric en de neurologie als zelfstandig specialisme zijn erkend, dat daamaast tevens de mogelijkheid tot opleiding in het specialisme zenuw- en zielsziekten, omvattende psy-chiatric en neurologie zich in toenemende mate van elkaar hebben onderscheiden, dat daarom ook de combinatie van de opleidingen in deze vakgebieden niet langer gerechtvaardigd is en dus moet worden gesloten.

Van de opleiding voor de aantekening rontgenologic tenslotte was al meer dan vijf jaar geen gebmik meer gemaakt, zodat de tijd rijp werd bevonden te beslissen dat g66n opleiding van die aard en omvang (negen maanden) meer zou kunnen worden gevolgd.

OFFICIEEL

Neurochirurgie

De opleidingseisen voor het specialisme neurochirurgie werden her-zien en vastgesteld bij Besluit no. 6 -1984. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de tot dusverre vigerende bepalingen betrof vooral de specificatie van de operatieve ervaringen welke de assistenten moeten opdoen en de nauwkeuriger omschrijving waaraan het neurochirur-gisch opleidingscentrum dient te voldoen.

Oogheelkunde

Bij Besluit no. 7 - 1984 werden herziene opleidingseisen voor de oogheelkunde vastgesteld. Het college stond lang stil bij het voorstel van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap consequenties te mogen verbinden aan de door de assistent-geneeskundige in het kader van de opleiding af te leggen toetsen. Het betrof hier een novum: sinds 1981 vormt cursorisch onderwijs in de heelkundige specialismen - in de vorm van de zogeheten basiscursus - onderdeel van de opleiding met inbegrip van daaraan verbonden toetsen. Nadien is voor diverse andere specialismen cursorisch onderwijs in de opleiding ingevoerd, doch tot dusverre was - nog - nimmer bepaald dat voor de toetsen ook 'voldoende' dient te worden gescoord en dat deze als zodanig mee dienen te tellen bij de beoordeling over het mogen voortzetten c.q.

kunnen voltooien van de opleiding. Gezien de waarborgen die door het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap werden gegeven met betrek-king tot de bewabetrek-king van de procedure en gezien het feit dat hiermee informeel al een aantal jaren zonder probleem ervaring was opgedaan, besloot het Centraal College het voorstel van het Nederlands Oogheel-kundig Gezelschap over te nemen. Aldus werd oogheelkunde het eerste specialisme waarin voor de opleiding geldt dat elke assistent drie landelijke toetsen met goed gevolg dient af te leggen.

Basiscursus heelkundige specialismen

Onder auspicien van het Collegium Chirurgicum was een aantal jaren geleden de basiscursus heelkundige specialismen gerealiseerd voor assistenten in zeven (later 8) snijdende specialismen. Van meet af aan waren aan dit onderwijs toetsen verbonden welke verplicht door alle opgeleiden in de betrokken vakgebieden moeten worden afgelegd in de eerste twee jaar van hun opleiding. Bij Besluit no. 2 - 1981 had het Centraal College een en anderbekrachtigd, met de aantekeningdat het in het voornemen lag na enige jaren een bepaling op te nemen met betrekking tot de behaalde resultaten van de aan deze cursus verbon-den toetsen.*

Van de zijde van het Collegium bereikte het CC inderdaad een derge-lijk voorstel, doch aangezien in de ogen van het Centraal College de herkansingsmogelijkheden binnen het daarvoor geldende tijdsbestek niet voldoende waterdicht waren, werd het voorstel vooralsnog terug-verwezen. Het ziet er echter naar uit dat in de loop van 1985 de eisen van kracht zuUen worden op grond waarvan alle chirurgische assisten-ten in de eerste e^n k twee jaar van hun opleiding voldoendes zuUen moeten behalen op de door hen afgelegde toetsen, als voorwaarde de opleiding in hun specialisme te mogen voortzetten.

Overige specialismen Cardiologie

De in 1983 in gang gezette procedure tot herziening (inclusief verlen-ging) van de opleiding in de cardiologie werd in het verslagjaar voortgezet. De structuur van de opleiding zal in het algemeen bestaan uit twee jaar inwendige geneeskunde, gevolgd door vier jaar in de cardiologie zelf. Bij wijze van hoge uitzondering zal in enkele gevallen een jaar, als zogeheten wetenschappelijkjaar, kunnen worden besteed aan wetenschappelijk werk, verband houdend met de cardiologie. De besluitvorming rond deze opleidingseisen werd niet meer in het ver-slagjaar voltooid.

*Zie tevens voorgaande paragraaf.

Gastro-enterologie

De Commissie Maag-Darmartsen, representatieve organisatie der gastro-enterologen, bepleitte evenals haar wetenschappelijke zuster-organisaties, verenigd in het Interconciliair Convent van Inwendige Specialismen, bij het Centraal College verlenging van de opleidings-duur van vijf naar zes jaar. De toegenomen en toenemende technische mogelijkheden dient de aanstaande gastro-enteroloog verantwoord, doch ook verantwoord niet te leren toepassen; bij gelijkblijvende opleidingsduur van vijf jaar is zulks slechts te realiseren door verkor-ting van de interne vooropleiding.

Gezien de nauwe relatie met de interne geneeskunde en teneinde te voorkomen dat de gastro-enteroloog al te zeer een instrumenterend internist wordt, moet voor de opleiding in de interne zelf voldoende ruimte zijn. Het Centraal College was het met deze gedachtengang eens en besloot dat de vooropleiding in de interne geneeskunde in elk geval drie jaar zou dienen te duren, hetgeen de totaal-opleiding op zes jaar brengt (onder voorbehoud ook hier van de ministeriele

goedkeu-ring). De besluitvorming zou eerst in 1985 zijn beslag krijgen.

Inwendige geneeskunde

Over de door de Nederlandse Intemisten Vereeniging bij het college ingediende voorstellen tot wijziging van de opleidingseisen werd uit-voerig van gedachten gewisseld. Naast een ook voor dit specialisme verlangde verlengde opleidingsduur, ging de discussie vooral over de te wijzigen opieidingsstructuur, waarbij de opleiding over diverse opIeidingskUnieken wordt gespreid. Vooropgesteld zij dat het Cen-traal College de zogeheten gemengde, dat wil zeggen deels universi-taire, deels niet-universitaire opleiding, een goede acht.

In de voorstellen der Nederlandsche Internisten Vereeniging trof het college echter een zo grote differentiatie aan, zowel aan opleidingsin-delingen als in soorten opleidingsinrichtingen, dat de vrees werd gevoeld dat de vele mogelijkheden voor de Specialisten Registratie Commissie bij haar controlerende taak op problemen zouden kunnen stuiten. Aangedrongen werd derhalve op enige vereenvoudiging en vooral ook beperking van het aantal klinieken waarover de opleiding voor de assistent wordt gespreid. De besluitvorming werd in het verslagjaar niet meer afgerond. Het ziet er echter - los van de nog te overwinnen perikelen rond de verlenging - naar uit, dat de opleiding van de assistent-geneeskundigen in de inwendige geneeskunde bin-nenkort volgens het schema verloopt: twee jaar grondopleiding, gevolgd door twee jaar voortgezette opleiding met daarin verplichte stages cardiologie en longziekten en keuzestages. In de derde fase van twee jaar (speciele opleiding) volgt dan de opleiding tot algemeen internist of tot internist met aantekening (in een deelgebied van de inwendige geneeskunde). De opleiding wordt regionaal georganiseerd en begeleid door regionale opieidingscommissies.

Reumatologie

In de reeks inwendige specialismen volgde ook de reumatologie met het verzoek de opleiding van vijf naar zes jaar te mogen brengen.

Hoewel het Centraal College het standpunt inneemt dat zo'n verlen-ging per afzonderlijk specialisme dient te worden afgewogen, lagen het voorstel en de beslissing daarop wel enigszins in de lijn der verwach-ting. De verlengde opleidingsduur voor de interne vakken was in feite al in 1981 aan het college voorgelegd en thans kon derhalve de nadere argumentatie van de onderscheidene specialismen kritisch worden getoetst. Bij de reumatologie komt de verlenging geheel ten goede aan de opleiding in het specialisme zelf dan wel in eventueel te volgen stages; de tot dusverre reeds vigerende eis van drie jaar vooropleiding in de inwendige geneeskunde blijft ongewijzigd. De definitieve besluit-vorming vend nog niet plaats.

Klinische chemie

Bij de voorstellen tot aanpassing van de opleidingseisen khnische chemie stuitte het college vooral op het verzoek de thans vereiste

MCnr. 2 7 - 5 juli 1985-40 817

OFFICIEEL

periode van e6n jaar klinische ervaring (interne geneeskunde en even-tueel kindergeneeskunde) te mogen terugbrengen tot zes maanden.

Men achtte dit onaanvaardbaar, waar er toch sprake is van een medisch specialisme. Mede gezien het feit dat sommige leden van het Centraal College zich afvragen of de klinische chemie iiberhaupt afzonderlijke erkenning verdient als medisch specialisme (het aantal ingeschrevenen bedraagt circa tien), werd besloten tot overleg met een delegatie vanuit de Nederlandse Vereniging van Laboratoriumartsen.

Deze bespreking werkte zeer verhelderend met betrekking tot de gewenste inhoud van de opleiding: bedoeld is het klinisch aspect als het ware door de hele vierjarige opleiding heen te weven, zonder dat er een specifieke stage van een jaar plaatsvindt. Het tweede punt was hiermee echter nog niet van tafel, zodat het Centraal College besloot tot instelling van een commissie. Uitgaande van de bij het merendeel der coUegeleden levende gedachte dat de uitoefening van het beroep van klinisch chemicus door artsen mogelijk moet blijven, zal deze commissie advies moeten uitbrengen over de (on-)mogelijkheid de opleiding tot arts-klinisch chemicus in te passen in die van de (chemici-) klinisch chemici. Naast enkele CC-leden en enkele leden van de Nederlandse Vereniging van Laboratoriumartsen werden tevens enkele leden van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie gevraagd in zo'n commissie te participeren.

Keel- neus- en oorheelkunde

De motieven welke door de KNO-vereniging werden aangedragen teneinde ook voor dit specpalisme een langere opleidingsduur te bewerkstelligen, ondervonden bij het Centraal College niet al te veel problemen. Het mag de lezer van dit verslag wellicht opmerkelijk voorkomen dat het afgelopen jaar een dergelijk verzoek zo veelvuldig naar voren kwam en voor wat betreft het Centraal College ook gehonoreerd; men kan ook zeggen dat er de afgelopen decennia op enkele uitzonderingen na geen verlenging had plaatsgevonden en dat inmiddels was gebleken dat een aantal opleidingstijden indertijd zon-der meer was vastgesteld, terwijl thans veel meer een beargumen-teerde en aan de ontwikkelingen in de gezondheidszorg aangepaste duur kan worden bepaald. Voor de keel-, neus- en oorheelkunde geldt dat met name ontwikkelingen in de audiologie, de vestibulogie, de foniatrie, de allergologie van de bovenste luchtwegen, de endoscopic van neus, neus/keel en neusbijholten en de oncologic van het hoofd/

halsgebied en daarmee van uitbreiding van kennis, diagnostiek en therapeutische mogelijkheden, zo'n verlenging met een jaar opleiding rechtvaardigen. Over een aantal punten uit de opleidingseisen diende nog nader overleg te worden gevoerd met de vereniging, zodat ook hier nog geen afrondende besluitvorming kon plaatsvinden.

Nieuwe specialismen Klinische genetica

Nadat in 1980 de Nederlandse Antropogenetische Vereniging het verzoek tot het Centraal College had gericht klinische genetica als afzonderlijk specialisme te erkennen, had het college daarover alle wetenschappelijke verenigingen geconsulteerd. Zeven verenigingen hadden laten weten over meer informatie te kunnen beschikken, teneinde een positief of negatief oordeel te kunnen uitspreken. Deze informatie kwam in het verslagjaar ter beschikking in de vorm van concept-opleidingseisen, welke derhalve aan deze verenigingen ter beoordeling werden toegezonden. Hieruit resulteerde dat de Neder-landse Vereniging voor Kindergeneeskunde, de NederNeder-landse Vereni-ging voor Obstetric en Gynaegologie en de Pathologen-Anatomen Vereniging een aantal opmerkingen en aanbevelingen naar voren brachten, waarover nader overleg met de betrokkenen moest worden gevoerd. Aangezien er echter geen onoverkomelijke bezwaren werden geuit, zal de procedure rond de erkenning van een nieuw specialisme klinische genetica kunnen worden vervolgd.

* Een en ander zoals beschreven in het jaarver^lag van het college van 1983.

* Een en ander zoals beschreven in het jaarver^lag van het college van 1983.

GERELATEERDE DOCUMENTEN