• No results found

Besmetting grondstoffen

In document Campylobacteriose in Nederland | RIVM (pagina 66-70)

4. Blootstellingsroutes en interventie mogelijkheden

4.2.1 Besmetting grondstoffen

Landbouwhuisdieren zijn frequent besmet met Campylobacter in het maagdarm- kanaal. Bij deze dieren leidt dit in het algemeen niet tot ziekteverschijnselen, met uitzondering van campylobacteriose bij het schaap en rund waarbij het hoofdzakelijk tot abortus leidt. De aantallen Campylobacter in besmette landbouwhuisdieren zijn variabel, maar kunnen erg hoog zijn. Uitscheiding in de feces van deze dieren is meestal intermitterend. Factoren die de fecale uitscheiding van Campylobacter bevorderen zijn: geboorte jonge dieren, spenen, verandering van weide, verplaatsen naar buiten en transport. Factoren die de uitscheiding reduceren zijn: de drachttijd, een dieet van kuilvoer of hooi en op stal staan (Jones 2001). Daarbij speelt ook de consistentie van de darminhoud en mest een rol bij uitgroei/overleving van Campylo- bacter.

Een seizoensinvloed bij de prevalentie van Campylobacter bij landbouwhuisdieren anders dan pluimvee is tot nu toe in Nederland niet aangetoond. Onderzoeken in andere landen melden een verhoogde incidentie in de zomer (Harris et al. 1986a; Zanetti et al. 1996).

Tabel 4.11. Prevalentie Campylobacter spp. bij koppels landbouwhuisdieren Surveillance- programma KvW–RIVM (Van Pelt et al. 2001).

Aantal koppels positief/aantal onderzocht (%) Jaar

Vleeskalveren Melkkoeien Vleesvarkens

1998 52/62 (83,9) 41/130 (31,5) 37/38 (97,4)*

1999 35/60 (58,3) 11/167 (6,6) 86/190 (45,3)

* alleen monsters uit het vierde kwartaal onderzocht.

N.B. in 2000 werd niet bemonsterd vanwege de heersende veeziekten.

Rundvee

Uit resultaten van het ‘Surveillanceprogramma zoönosenverwekkers’ (KvW/RIVM), waarbij mestmonsters van verschillende landbouwhuisdieren worden onderzocht, blijkt dat Campylobacter bij melkkoeien en met name bij vleeskalveren vaak worden aangetroffen (Tabel 4.11). In eerder door de KvW uitgevoerd onderzoek bleken 69 (31,2%) van 215 monsters runderfeces thermofiele Campylobacter te bevatten (De Boer 1994). Uit onderzoeken in andere landen blijkt dat de prevalentie van Campylo- bacter in melkvee varieert van 5 tot 53%, afhankelijk van de isolatiemethode (direct uitplaten of ophoping), leeftijd van het dier, seizoen en soort monster (feces of darminhoud) (Wesley et al. 2000). Wanneer in deze onderzoeken identificatie op speciesniveau plaatsvond, bleek het overgrote deel van de geïsoleerde stammen

C. jejuni te zijn. Stanley et al. (1998a) toonden pieken in het voor- en najaar aan bij de

uitscheiding van Campylobacter bij melkvee. De pieken vallen samen met een verandering in het dieet van de dieren. Dezelfde onderzoekers vonden bij onderzoek van de darminhoud van slachtvee 89,4% Campylobacter-positief met een gemiddeld aantal van 610 kve/g; een seizoensinvloed op de uitscheiding werd niet aangetoond. Kalveren waren Campylobacter-vrij bij de geboorte, maar bleken na enkele dagen gekoloniseerd te zijn. Tot de leeftijd van 1 jaar neemt het isolatiepercentage van Campylobacter bij kalveren snel toe, om bij het volwassen worden weer af te nemen (Giacoboni et al. 1993). In het algemeen leidt Campylobacter niet tot klinische

verschijnselen bij het rund. In incidentele gevallen kan C. jejuni geïsoleerd worden uit verworpen vruchten.

Rauwe melk

Tijdens het melken van rundvee kan fecale besmetting van de rauwe melk optreden.

C. jejuni werd geïsoleerd uit 2 (0,2%) van 1200 monsters tankmelk, maar niet uit 600

monsters bussenmelk en 750 melkmonsters afkomstig van koeien met mastitis (De Boer et al. 1984). Beumer et al. (1988) vonden 4,5% van 904 monsters rauwe melk Campylobacter-positief. Zij verklaarden het vrij hoge isolatiepercentage door toepassing van een isolatieprocedure waarbij het lactoperoxidase-systeem werd geïnactiveerd. Ook in andere landen werden meestal lage isolatiepercentages voor

Campylobacter in rauwe melk gevonden (Tabel 4.12). Uit een enquête onder 265 patiënten met een Campylobacter-infectie in Nederland is niet gebleken dat in de tachtiger jaren van de vorige eeuw consumptie van rauwe melk in deze gevallen een rol heeft gespeeld (De Boer et al. 1984). Een recent patiënt-controle onderzoek suggereert echter dat in de tweede helft van de negentiger jaren de Nederlandse bevolking weer met enige regelmaat rauwe melk dronk (zie Hoofdstuk 3.3). Volgens het Warenwetbesluit Zuivel (artikel 3, Rauwe koemelk, bestemd voor directe

aflevering aan particulieren) moet de melk aan de volgende voorwaarden voldoen: totaal aëroob kiemgetal van maximaal 50.000 per ml, Staphylococcus aureus m=100 per gram en Salmonella afwezig in 25 gram. Op Campylobacter wordt niet gecontro- leerd. Wel moet de boer op of in de directe omgeving duidelijk leesbaar vermelden: RAUWE MELK VOOR GEBRUIK KOKEN.

Tabel 4.12. Campylobacter in rauwe melk – literatuurgegevens.

Land N % Positief Referentie

USA 237 0,4 McManus and Lanier 1987

USA 292 12 Rohrbach et al. 1992

Polen 130 1,5 Gomolka and Uradzinski 1996

Frankrijk 69 1,4 Desmarus et al. 1997

USA 1720 0,5 Steele et al. 1997

Nieuw-Zeeland 71 0 Stone 1987

VK 1138 6 Humphrey and Hart 1988

Varkens

Ook bij varkens wordt Campylobacter vaak in de darminhoud aangetroffen (Tabel 4.11). Vleesvarkens op acht varkensbedrijven werden onderzocht op het uitscheiden van Campylobacter in de mest (Weijtens 1996). Op verschillende tijdstippen

gedurende de mestperiode en in het slachthuis werden van verschillende vleesvarkens van ieder bedrijf mestmonsters genomen. Op elk tijdstip bleek meer dan 85% van de mestmonsters Campylobacter te bevatten. De aantallen Campylobacter in de

mestmonsters namen gedurende de mestperiode wel af. Verschillende groepen vleesvarkens, die opeenvolgend in dezelfde stal gehuisvest werden, bleken vergelijk- bare hoeveelheden Campylobacter in de mest uit te scheiden. Wat betreft de aantallen Campylobacter in de mest waren geen significante verschillen aanwezig tussen de bedrijven. Verschillen in bedrijfsvoering leken niet van invloed te zijn. Bij typering bleek een grote diversiteit van Campylobacter-isolaten, zowel binnen als tussen varkensbedrijven te bestaan. In het algemeen wordt als species hoofdzakelijk of soms uitsluitend C. coli aangetroffen.

Nader onderzoek bij individuele varkens toonde aan dat biggen besmet worden vanuit hun naaste leefomgeving, met name door hun moeders. In het onderzoek werd

Campylobacter aangetroffen in een aantal bedrijven uit alle lagen van de varkensfok- kerijpiramide. Vermindering van het voorkomen van Campylobacter bij varkens door de piramide heen kan worden bereikt door de combinatie van een top-down benade-

ring en een stringent hygiënebeleid in de verschillende lagen van de piramide (Weijtens 1996).

Schapen

Campylobacter kan infecties bij schapen veroorzaken, waarbij abortus of doodge- boorte kan optreden. Dit kan zowel verzoorzaakt worden door C. jejuni als C. fetus. Van de laatste is bekend dat er binnen bedrijven jaren geen klinische gevallen voorkomen en er, waarschijnlijk door de opbouw van een gevoelige populatie, een jaar volgt met een abortusstorm. Deze wordt weer gevolgd door een aantal jaren zonder klinische verschijnselen. De besmetting van schapen in de wei varieert van 30-100%. Wanneer lammeren geboren worden zijn ze niet besmet met Campylobac- ter, maar wanneer deze dieren besmet raken scheiden ze meer Campylobacter uit dan volwassen dieren (Jones 2001).

Slacht en verwerking

Runderen en varkens zijn frequent dragers van Campylobacter. Besmetting van varkenskarkassen met Campylobacter tijdens de slacht via de darminhoud is moeilijk te voorkomen. Met name bij het verwijderen van het maagdarmpakket uit het karkas kan de met Campylobacter besmette maagdarminhoud het vlees bezoedelen.

Kruisbesmetting kan bijdragen tot een verdere verspreiding van Campylobacter over meerdere karkassen. Bij varkens varieert het percentage besmette karkassen in de verschillende onderzoeken van 9 tot 56% (Weijtens 1996).

De aantallen Campylobacter in landbouwhuisdieren zijn variabel, waardoor verschil- lende besmettingsniveaus van karkassen kunnen optreden gedurende verschillende perioden in het jaar (Jones 2001). Het percentage karkassen dat besmet is, is meestal minder dan 10% (Tabel 4.13).

Tabel 4.13. Campylobacter op karkassen – literatuurgegevens.

Diersoort Land N % Positief Referentie

USA 2064 4 McNamara 1995

België 62 10 Korsak et al. 1998

Runderen

Australië 657 0,3 Vanderlinde et al. 1998

USA 105 2,9 Kwiatek et al. 1990

Varkens

België 49 2 Korsak et al. 1998

Bij de slacht van schapen en lammeren laat de slachthygiëne nog wel eens te wensen over. Tijdens het onthuiden worden hoge aantallen bacteriën overgebracht van de vacht op het karkasoppervlak. De microbiële status van de vacht van deze dieren is dan ook een belangrijke bepalende factor voor de initiële microbiologische kwaliteit van het karkas. Hadley et al. (1997) rapporteerden dat karkassen van schapen met een vuile vacht tot circa 1000 keer meer micro-organismen bevatten dan karkassen van visueel schone dieren.

Het besmettingsniveau van karkassen van runderen, varkens en schapen neemt doorgaans snel af als gevolg van uitdroging tijdens koeling (Oosterom et al. 1985). In de praktijk komt het echter regelmatig voor dat koelcellen overvol zijn, waardoor

delen van het karkasoppervlak vochtig blijven tijdens het koelen en Campylobacter beschermd is tegen uitdroging.

In document Campylobacteriose in Nederland | RIVM (pagina 66-70)