ontwerp. Het nieuwe gebouw, waarvan de eerste steen in 1787 is gelegd, kreeg niet
alleen afzonderlijke vertrekken voor de verschillende departementen, maar ook een
groote concertzaal waarin ruimte was voor een orkest van 80 man. Voor de pauken
en de trompetters was een afzonderlijke verhevenheid gebouwd in het midden, met
een balustrade waarover bij plechtige gelegenheden een blauw satijnen kleed met
gouden franje en het blazoen van de maatschappij, mede in goud, afhingen. De
toehoorders zaten in 17 halfronde, met blauw laken bekleede banken, een doorgang
in het midden. Er was plaats voor 600 personen. Het geheel maakte een fraaien
indruk; niet ten onrechte werd deze zaal dan ook als de mooiste in ons land
beschouwd.
In 1788 had de openingsplechtigheid plaats, die bijgewoond werd door leden van
de Regeering, professoren enz. Begonnen werd met een Ouverture van den dirigent
Joseph Schmitt door een orkest van 82 man en 30 zangeressen en zangers
104). Daarna
hield de hoogleeraar Van Swinden een toespraak, en tot slot volgde een feestcantate.
7 Januari 1789 werd het departement van letterkunde ingewijd, wederom met muziek
van Schmitt ter opluistering, 20 December van dat zelfde jaar het departement voor
natuurkunde, ter eere waarvan Schmitt speciaal muziek voor blaasinstrumenten en
pauken had gecomponeerd. Bij de inwijding van het departement voor muziek, den
29sten October 1790, werd een cantate van hem uitgevoerd. De Prins van Oranje
had den wensch te kennen gegeven het gebouw met zijn familie te bezichtigen en
het inwijdingsconcert bij te wonen, maar hij verzocht den datum te verzetten op
Donderdag. Aan dit verzoek kon geen gevolg worden gegeven, maar men besloot
dan maar op dien dag een ‘extra ordinair Concert’ te geven. Er werd o.a. besloten
‘De Vorstelyke
familie te plaatsen op behoorlijken afstand van de balie van het Orchestre’ en ‘de 7
banken ter wederzyde van de zaal weg te nemen’. Voorts werd den leden die het
concert bijwoonden, verzocht zich ‘op de Corridor te plaatsen, en in de groote
Entrekamer geen tabak te rooken, en den doorgang onbelemmerd te laten’
105). Schmitt
heeft dezen avond nog aan het hoofd van het orkest gestaan, maar lang heeft hij die
eer niet overleefd, want 23 Mei 1791 is hij gestorven.
Zijn opvolger was Bartholomeus Ruloffs. Deze Amsterdammer, geboren in 1735,
'37 of '40 en gestorven 13 Mei 1801, heeft lange jaren aan het hoofd gestaan van het
Amsterdamsche muziekleven. Hij was, om te beginnen, tot 1791 organist aan de
Westerkerk, van '91 tot 93' aan de Nieuwe Kerk en ten slotte aan de Oude Kerk;
bovendien was hij van 1773 af directeur van het Schouwburgorkest. Toen hij in 1791
ook nog de leiding der Felix Meritis Concerten kreeg, beheerschte hij het geheele
muziekleven in Amsterdam, temeer waar hij zich tevens als componist van opera's,
balletten en zuivere instrumentaalwerken zeer deed gelden. Zijn grootste verdienste
ligt evenwel op het terrein van de dramatische muziek (zie blz. 163). Hier willen wij
slechts de aandacht vestigen op zijn compositorische verdiensten voor Felix Meritis.
Van de werken die hij speciaal voor die maatschappij heeft geschreven en daar heeft
uitgevoerd, noemen wij hier: ‘De Muzijk aan de leden van de Maatschappij Felix
Meritis’, een in 1792 door hem gecomponeerd Tooneelmatig zangstuk, ‘De
Kersnacht’, voor de eerste maal opgevoerd op het laatste concert van het voorjaar
1794, een cantate aan de Vrijheid: ‘De gelukkige Maatschappij’ en ‘De Morgenstond
en Groote Veldslag’. Deze laatste compositie was een merkwaardig muziekstuk, dat
weer eens een kostelijk inzicht geeft in de mentaliteit van zeker slag concertbezoekers
uit die dagen. Had Schmitt reeds in 1789 een door hem gecomponeerde cantate ‘La
Tempête’, uitgevoerd, waarbij hij bliksem en donder liet
na-144
bootsen door ontbranding van buskruit, ook Ruloffs ging met grof geschut tewerk,
al liet hij zijn effecten dan ook alle door het orkest te weeg brengen. Het stuk bestaat
uit 20 nummers, waarvan een Largo den morgenstond schildert. Na een stilte begint
men te schieten, te trommelen en te trompetten, waarop de opmarsch geschiedt met
paardengetrappel, om in den veldslag over te gaan, waarin vooral de wanorde
uitgebeeld wordt. Een tiental marschen van de verschillende troepen, klaagmuziek
voor de gekwetsten, treurmuziek bij het begraven van de dooden, en triomfmuziek
wegens de overwinning, alles haarfijn geschilderd: grof geschut, peletonvuur,
geklikklak van de zijgeweren, draf en galop van de paarden
106).
Ruloffs en Schmitt waren niet de eenige Nederlanders die dergelijke stukken
componeerden. Ook de Utrechtsche organist Nieuwenhuzen (zie blz. 114) heeft een
‘Bataille’ geschreven voor twee orkesten, voorstellende 37 verschillende episoden
van een groot gevecht. De kroon in dit opzicht spant misschien wel de
‘Oorlogs-Cantate’, gecomponeerd door M.J. von Böhm en 16 Oct. 1795 in de
Domkerk te Utrecht uitgevoerd ter gelegenheid van het feest van de Alliantie met
de Fransche Republiek
107). Na een proloog ‘welke de vreugdevolle Aankondiging der
getroffen Alliantie tusschen de Fransche en Bataafsche Republieken daarsteld’ - zoo
luidt het aanplakbiljet voor dit concert - ‘zal de Dapperheid der Franschen en Bataven
in de laatste Veldtogt, de Overtogt over den Rhyn, het inneemen van Dusseldorp en
Nieuwied, door verscheide Chorus, Arias, Marschgezangen, Rondgezangen; het
gesprek der Voorposten door Recitatieven, het Alarmslaan door Tambours, het Canon
van Bataille door Militairen, voorgesteld worden’. Het spreekt vanzelf dat een
dergelijk werk een groot aantal executanten vereischt. Voor een uitvoering in Den
Haag werden dan ook liefhebbers opgeroepen om aan de opvoering mede te werken.
De oproep luidde aldus: ‘Aan de Burgers
Muziekzaal in het gebouw ‘Felix Meritis’, Amsterdam, door Pieter Barbiers (1717-1780) en Jacques Kuyper (1761-1808). - Museum Fodor, Amsterdam
145
Meesters, Zangers en Zangeressen! Medeburgers! Daar de onkosten te hoog komen,
In document
D.J. Balfoort, Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw · dbnl
(pagina 144-148)