• No results found

Stap 2: relaties tussen bedrijfskenmerken en kernkwaliteiten

5 Ex ante analyse landbouw en kernkwaliteiten

5.2 Beschrijving van trends

In deze paragraaf wordt een kwalitatieve beschrijving gegeven van de mogelijke gevolgen van trends in de landbouw voor kleinschaligheid, openheid, groenkarakter en strokenverkaveling. We bespreken schaalvergroting, intensivering en verbreding als trends in de landbouw en geven, waar mogelijk aan de hand van gegevens uit de literatuur, weer wat deze trends voor de genoemde kernkwaliteiten kunnen betekenen. Deze analyse vormt een eerste bouwsteen voor de kwantitatieve ex-ante analyse uit dit rapport.

5.2.1 Schaalvergroting en kernkwaliteiten

Schaalvergroting betekent productie op een grotere schaal en is gericht op het behalen van positieve schaalvoordelen: het beter benutten van productiemiddelen. De grote voordelen van schaalgrootte zitten aan de kostenkant en dan met name bij de factor arbeid. Het proces van schaalvergroting wordt gestimuleerd door stijgende arbeidskosten en wordt niet afgeremd door hogere kapitaalslasten. In dit onderzoek (over de grondgebonden landbouw) vertalen we schaalvergroting naar grotere bedrijven; groter zowel in oppervlakte als in de omvang van de veestapel.

Soms is schaalvergroting goed inpasbaar in het landschap, in andere gevallen is het juist niet wenselijk (zie RLG, 2006). Zo kan schaalvergroting in de akkerbouw en de melkveehouderij een positieve bijdrage leveren aan het instand houden van openheid van gebieden, omdat deze kwaliteit vaak direct samenhangt met het aanwezig zijn van deze vormen van landbouw. Als schaalvergroting leidt tot extra bebouwing (extra stalcapaciteit), dan staat openheid juist onder druk. Extra stallen zetten ook de kleinschaligheid van landschappen onder druk.

Beweiding is een van de kenmerken van het Nederlandse landschap. Een op de zes melkkoeien in ons land komt niet meer buiten (MNP, 2006). De grootste belemmering voor beweiding is een versnipperde verkaveling van het bedrijf (Vogelzang, 2006). Is bijvoorbeeld de huiskavel te klein, dan zal het melkvee relatief vaak moeten worden opgestald. Schaalvergroting zonder aanpassingen van de verkavelingstoestand kan leiden tot het meer moeten opstallen van de melkkoeien.

Het aantal landbouwbedrijven is sinds 1990 gedaald met circa een derde tot ruim 80.000 in 2005; de gemiddelde jaarlijkse afname is 3% (bron: CBS, Landbouwtelling). Deze daling komt door bedrijfsbeëindiging bij generatiewisseling en doordat vooral kleinere bedrijven matige inkomensperspectieven hebben. De vrijkomende grond is grotendeels naar andere landbouw- bedrijven gegaan, die hiermee via schaalvergroting hun toekomstperspectief verbeterden. De laatste vijftien jaar steeg de gemiddelde oppervlakte van de resterende bedrijven met landbouw- grond met ruim 40%. De hervormingen in het EU-landbouwbeleid hebben een belangrijke rol gespeeld bij de trend naar schaalvergroting.

5.2.2 Intensivering en kernkwaliteiten

In dit onderzoek noemen we intensivering van de landbouw een toename van de landbouwproductie per eenheid bedrijfsoppervlakte. We kiezen deze definitie boven een aantal andere omdat ze het best past bij de vraagstelling van het onderzoek en we zo ook aansluiting hebben met de beschreven causale relaties, waar percelen en hun grootte belangrijk zijn. Een toename van de landbouwproductie kan ontstaan door het inzetten van andere teelten. De Natuurbalans 2006 meldt bijvoorbeeld dat bloembollenteelt, glastuinbouw en boomkwekerijen vanaf 1990 duidelijk in areaal zijn toegenomen, mede als gevolg van een sterke economische positie ten opzicht van andere landbouwsectoren. Deze teelten beïnvloeden het landschap (ze komen immers in de plaats van ander grondgebruik), en zijn vooral van invloed op kwaliteiten kleinschaligheid, openheid en strokenverkaveling.

Landbouwproductie kan ook toenemen door meer dieren te gaan houden. Een intensivering van de melkveehouderij (overigens slechts in geringe mate mogelijk binnen de normen van de huidige milieuwetgeving) hoeft niet gepaard te gaan met veel gevolgen voor het landschap, als de melkkoeien kunnen blijven weiden en er geen extra stallen gebouwd gaan worden. Als de intensivering extra varkens en/of kippen betekent zet dat kleinschaligheid, openheid, groenkarakter en strokenverkaveling onder druk.

5.2.3 Verbreding en kernkwaliteiten

Bij verbreding gaat het om niet-agrarische activiteiten op het eigen bedrijf: groene en blauwe diensten (natuur- en landschapsbeheer), agrotoerisme en recreatie, windenergie en biogas, zorglandbouw en verhuur van gebouwen voor niet-agrarische doelen. Voor dit onderzoek laten we hier ook verkoop aan huis onder vallen, al hoewel dit strikt genomen (zie Silvis en De Bont, 2005) activiteiten zijn die in het verlengde van de agrarische bedrijfsvoering liggen. Kortom verbreding is een divers geheel en dat betekent dat ook de effecten van verbreding op kernkwaliteiten divers kunnen zijn. Windenergie en biogas nemen we in onze analyses niet op.

Natuurbeheer op agrarische bedrijven gaat hoofdzakelijk om weidevogelbeheer, en in minder mate om botanisch beheer; het merendeel (uitgedrukt in hectares) van dit beheer vindt plaats in het noorden en westen van ons land, gestimuleerd door subsidies vanuit Programma Beheer. Weidevogelbeheer is gebaat bij openheid. Perceelsranden, bomen etc. vormen een schuilplaats voor de natuurlijke vijanden van weidevogels (vos, roofvogels). Kleinschaligheid en groen karakter zijn dan ook niet de kwaliteiten van een ‘weidevogellandschap’. Het veenweidegebied met haar strokenverkaveling is dat juist wel. Natuurbeheer hoeft dus niet altijd samen te gaan met een positief gevolg voor kernkwaliteiten van het landschap.

Landschapsbeheer (gericht op elementen) vindt op dit moment vooral plaats in Nationale Landschappen; daar is de subsidie ook beschikbaar vanuit het Rijk (MNP, 2007c). Bijdrage hiervan is positief aan kleinschaligheid en groen karakter (Leneman et al., 2008). Daarnaast zijn nog veel andere subsidiemogelijkheden, maar onduidelijk is waar deze subsidies terecht komen en of deze verbreding bijdraagt aan kleinschaligheid en groen karakter in de Nationale Landschappen.

De mogelijkheden voor agro-toerisme en recreatie verschillen over het land, waarbij Texel, Zeeland, Zuid-Limburg, Twente en de Achterhoek de grootste concentraties kennen. Hier is vooral sprake van een private vorm van verbreding; in tegenstelling tot natuur en landschapsbeheer (waar subsidies nogal bepalend zijn) bepaalt de vraag (de toerist) waar de mogelijkheden zijn. Landbouwbedrijven kunnen met hun private goederen en diensten sterker inspelen op de stedelijke vraag en de ontwikkeling van de recreatieve infrastructuur, natuur en landschap (Overbeek & Terluin, 2006).

Als door agrotoerisme en recreatie de bebouwing toeneemt, heeft dat negatieve consequenties voor de openheid van het gebied. Effecten op overige kernkwaliteiten zijn moeilijker te geven. In een deel van de genoemde gebieden is het juist de landschappelijke kwaliteiten van het gebied dat de toeristen aantrekt; het is daarom de vraag of negatieve effecten op bijvoorbeeld kleinschaligheid te verwachten zijn (‘eigen glazen ingooien’).

Verdieping – als meer bebouwing noodzakelijk is voor verdiepingsactiviteiten dan zijn de effecten op openheid niet positief. Belangrijker is de bijdrage die verdieping kan leveren aan de inkomensvorming op het agrarische bedrijf, en daarmee aan het agrarisch blijven van agrarische gebieden.

Er zijn nu meer dan 700 bedrijven die landbouw met zorg combineren. (http://www.landbouwzorg.nl/ ). Volgens deskundigen kan dit aantal de komende jaren fors toenemen; een groei naar 5000 wordt als reëel bestempeld (Schoorlemmer et al., 2006) en zorglandbouw kan daarmee ook economisch fors in belang groeien. Effecten van dit onder- deel van verbreding op kernkwaliteiten zijn nog niet onderzocht/bekend. Nog weinig bedrijven, zodat ook statistisch nog niet veel is aan te tonen.

5.3 Kwantitatieve ex ante analyse van schaalvergroting en