• No results found

4 Kwaliteit Sdata: veldmetingen Petten

4.2 Beschrijving datasets, tijdvensters en data

4.2.1 Datasets

We vergelijken hier data afkomstig uit twee datasets, welke we zullen aanduiden met meetpaal MP6 en meetpaal MP67. Iedere dataset bevat data van een S4, een drukdoos en een stappenbaak. Binnen een dataset zijn de drukdoos en de stappenbaak bevestigd aan de meetpaal, en de S4 bevindt zich in de directe nabijheid (minder dan 4 m verschil) hiervan. Hierdoor is het zinvol om de data onderling te vergelijken. De naam van iedere dataset is gekoppeld aan de naam van de meetpaal (MP) waarop de baak en de drukdoos bevestigd zijn. Van ieder instrument zijn de naamgeving (label) en de ruimtelijke RD (x,y)-coördinaten gegeven in Tabel 4.1 en Tabel 4.2. Daarnaast zijn de inhanghoogte van de instrumenten en de lokale diepte, beiden ten opzichte van NAP, weergegeven. De getallen zijn afkomstig uit Rijkswaterstaat (2012). De afstand tot de 0 m + NAP kustlijn bedraagt voor MP6 en MP67 ongeveer 50 m respectievelijk 30 m. Hoewel de afstand tussen de beschouwde twee meetpalen beperkt is(ongeveer 22 m), is er ongeveer 80 cm verschil in diepte. Dat betekent dat golfcondities (met name golfhoogte) en stromingscondities tussen deze locaties significant kunnen verschillen. Figuur 4.1 bevat een foto van het zeedeel van de meetsite, waarop onder meer MP6 en MP67 staan weergegeven.

Tabel 4.1 Dataset MP6

Type instr. Label x [m] y [m] Inhanghoogte

[m + NAP] Diepte hNAP [m + NAP] Drukdoos 062 105662 531753 -1.00 2.60 Baak 066 105662 531753 -1.05 2.60 S4 611 105664 531756 0.42 2.60 Tabel 4.2 Dataset MP67

Type instr. Label x [m] y [m] Inhanghoogte [m] Diepte hNAP [m]

Drukdoos 670 105682 531744 -0.15 1.80

Baak 671 105682 531744 -0.87 1.80

S4 675 105684 531747 0.07 1.80

Met ASM-IV 6.10 is op een afstand van ongeveer 4.5 m van MP6 gedurende de maanden december 2011 en januari 2012 continu de diepte gemeten. De resultaten zijn te vinden in Figuur 4.2. Hieruit blijkt dat de diepte ten opzichte van NAP in deze periode varieert tussen ongeveer 2.0 m en 2.7 m. Omwille van de eenvoud houden we in dit rapport vast aan de waarde van 2.6 m welke reeds in Tabel 4.1 gegeven is; voor de doelstellingen van dit rapport is dat voldoende.

Geschiktheid en advies golfverwerkingsmethoden PUV-methode 1206432-004-ZKS-0002, 17 december 2012, definitief

28 van 50

Omdat de bij Petten gebruikte S4’s niet verschillen van de S4 welke gebruikt is in de Deltagoot, geldt ook voor deze S4’s de in Sectie 3.5 gevonden waarde

K

p,max = 2.0. Op basis van de hierboven gegeven waarden van inhanghoogte, bodemligging en

K

p,maxkunnen de waarden van de cut-off frequentie

f

max bepaald worden middels vergelijking (2.10). Deze zijn voor de twee S4’s bij Petten gegeven in Tabel 4.3. Voor een toenemende waterstand

z

NAP neemt, zo blijkt uit de tabel, de waarde van

f

max af.

Figuur 4.1 Zeedeel van de Pettemer meetsite.

Tabel 4.3 Waardes voor afkap frequentie voor S4’s bij Petten als functie van de waterstand

Dataset hNAP [m] hS4 [m] zNAP [m] fmax [Hz]

MP6 S4 611 2.60 0.42 0.5 1.46 1.0 0.55 1.5 0.40 2.0 0.34 MP67 S4 675 1.80 0.07 0.5 0.63 1.0 0.44 1.5 0.36 2.0 0.32

1206432-004-ZKS-0002, 17 december 2012, definitief

Geschiktheid en advies golfverwerkingsmethoden PUV-methode 29 van 50

Figuur 4.2 Gemeten bodem nabij MP6. De tijd is aangegeven in dagen ten opzichte van 1-1-2012. 4.2.2 Tijdvensters

Na overleg met de opdrachtgever beschouwen we drie tijdvensters. Deze zijn gegeven in Tabel 4.4. Het label geeft aan hoe we naar deze tijdvensters zullen verwijzen. Gedurende tijdvenster ‘januari-storm’ is er sprake van een westerstorm. Tijdens de tijdvensters ‘januari- mild’ en ‘april’ is er sprake van milde condities met weinig wind.

Tabel 4.4 Beschouwde tijdvensters.

Periode Duur Label

2, 3, 4, 5 en 6 januari 2012 5 dagen Januari-storm 26, 27 en 28 januari 2012 3 dagen Januari-mild

23 en 24 april 2012 2 dagen April

In het eerste tijdvenster is een groot deel van de data vanaf 18:00 op 6 januari niet beschikbaar vanwege een computerstoring. In het derde tijdvenster ontbreekt data van stappenbaak 066 als gevolg van een defect: de kop van de baak bleek niet aan te sluiten op de bovenkant van de baak.

4.2.3 Data

Binnen deze studie worden zowel de gevalideerde ruwe tijdseries van de S4 als de met WAVES bepaalde 1D spectra, golfparameters en overige grootheden gebruikt. Deze data is geleverd door Rijkswaterstaat. De S4 tijdseries van instantane waterhoogte en snelheden zijn zowel met WAVES als met Wavelab verwerkt. De tijdseries van de overige instrumenten zijn met WAVES verwerkt, maar niet met Wavelab. We geven in Sectie 4.3 precies aan welke data gebruikt is.

Geschiktheid en advies golfverwerkingsmethoden PUV-methode 1206432-004-ZKS-0002, 17 december 2012, definitief

30 van 50 4.3 Analyse

In Appendices C, D en E staan de figuren welke behoren bij de drie geselecteerde tijdvensters. Iedere appendix is op zijn beurt weer in tweeën te verdelen: dataset MP6 is te vinden in de figuren aangegeven met I, en dataset MP67 is te vinden in de figuren aangegeven met II. Binnen een appendix zijn voor beide delensoortgelijke figuren met gelijklopende nummering opgenomen. We bespreken deze figuren hieronder.

4.3.1 Uitgangspunt

Hieronder wordt data afkomstig van een drukdoos, stappenbaak en S4 onderling vergeleken, met als doel het beoordelen van de kwaliteit van de S4 data. De drukdoos- en stappenbaakdata dienen hiervoor als referentie. Wanneer drukdoos- en stappenbaakdata met elkaar overeenkomen, dan zal deze data (hoogstwaarschijnlijk) correct zijn.

Echter, wanneer deze data onderling verschilt, dan is het op voorhand niet mogelijk aan te zeggen welk van deze twee instrumenten de correcte data geeft (of dat ze geen van tweeën correcte data geven). Op die momenten is het ook moeilijk om aan te geven wat de datakwaliteit van de S4 is. Deze kan dan hooguit gerelateerd worden aan de drukdoos- en stappenbaakdata.

4.3.2 Meteorologische condities

Figuren C.I.01,D.I.01 en E.I.01 zijn identiek aan respectievelijk C.II.01, D.II.01 en E.II.01, en bevatten informatie aangaande de meteorologische condities (windsnelheid, windrichting en luchtdruk). De winddata is gemeten op de Pettemer zeedijk (sensor 131) en op MP6 (sensor 064). De luchtdruk is met twee sensoren (133 en 221) gemeten op de Pettemer zeedijk. Deze data is verwerkt met WAVES. Op basis van deze figuren is duidelijk af te leiden dat er begin januari sprake was van een westerstorm met windsnelheden tot boven de 20 m/s (windkracht 8 / 9). Gedurende de andere twee tijdvensters was er sprake van milde windcondities; windsnelheden waren (ruim) onder de 10 m/s, dus (ruim) onder windkracht 5. We gaan, gegeven de doelstelling van dit rapport, niet verder in op de meteorologische condities. 4.3.3 Gemeten tijdseries

De Figuren C.I(I).02, D.I(I)02 en E.I(I).02 bevatten de met de S4 gemeten tijdseries. De volgende lijnen zijn te onderscheiden:

de zwarte lijnen geven de gemeten tijdseries weer;

de rode lijnen geven de met WAVES of Wavelab berekende gemiddelde waarden over 20 minuten weer.

De bovenpanelen geven de gemeten instantane waterhoogte boven de S4 (zwarte lijn) en de met WAVES op basis hiervan berekende waterstand (rode lijn) weer. Uit deze figuren blijkt dat:

De met WAVES berekende waterstand een systematische onderschatting vertoont van de (niet getoonde) gemiddelde waarde, welke ergens in het midden door de tijdseries (zwarte lijn) heen moet lopen. Deze onderschatting wordt in Sectie 4.3.4 geadresseerd.

In MP6 (S4 611) zijn de ondergrenzen van de instantane waterhoogte-tijdseries in tijdvensters ‘januari-storm’ en ‘april’ als het ware ‘afgeknipt’ (hard begrensd). Dat komt doordat de S4 dan bij ieder golfdal boven water komt, waardoor dit deel van het golfsignaal niet goed gemeten wordt. Deze harde begrenzing treedt niet op in tijdvenster ‘januari-mild’. Deze harde begrenzing treedt voor geen van de beschouwde tijdvensters op in MP67 (S4 675). De oorzaak is dat deze zich dieper in de waterkolom bevindt.

1206432-004-ZKS-0002, 17 december 2012, definitief

Geschiktheid en advies golfverwerkingsmethoden PUV-methode 31 van 50

Het is onbekend waar de negatieve uitschieters in de waterschieters in MP6 (S4 611) rond 12:00 op 4 januari 2012 vandaan komen. Wellicht dat dit gerelateerd is aan de hierboven genoemde harde begrenzing.

De midden- en benedenpanelen geven de gemeten snelheden (zwarte lijn) en de met Wavelab op basis hiervan berekende 20-minuut gemiddelde stroomsnelheden weer. De middenpanelen bevatten de u-snelheden (positief in oostelijke richting), en de benedenpanelen bevatten de v-snelheden (positief in noordelijke richting). Uit deze figuren blijkt dat:

Het is opvallend dat de hoogste snelheden (5 m/s) worden gemeten wanneer de S4 droog staat. De gemeten snelheden zijn dan dus geen daadwerkelijk opgetreden snelheden. Waarschijnlijk zijn deze grote waarden een gevolg van het gebruikte meetprincipe. Men moet hier dus op beducht zijn wanneer men snelheidsdata gaat gebruiken en interpreteren.

Wanneer de S4 wel onder water staat, lijken de gemeten snelheden in MP6 beduidend groter dan in MP67. Op een aantal momenten gedurende januari-storm lijkt in MP6 het maximale meetbereik (klaarblijkelijk 5 m/s) bereikt te worden, waardoor de snelheidssignalen hard begrensd (‘afgeknipt’) worden. Een mogelijke oorzaak voor de grotere snelheden gemeten in MP6 is dat S4 611 hoger in de waterkolom zit dan S4 675 in MP67. De gedachte is dat er hoger in de waterkolom meer turbulentie aanwezig is, bijvoorbeeld ten gevolge van golfbreken en windstoten. Daarnaast blijkt uit beschikbaar beeldmateriaal dat zich in MP6 tijdens de storm enorme brekers voordoen. Dit in tegenstelling tot MP67, waar minder golfbreken optreedt.

De gemeten 20-minuut gemiddelde stroomsnelheden schommelt zo tussen de -1 en +1 m/s. De orde grootte van deze waarden is correct. Daarmee is nog niet gezegd dat deze waarden ook daadwerkelijk correct zijn.

4.3.4 Waterstanden

De bovenpanelen van Figuren C.I(I).03, D.I(I)03 en E.I(I).03 bevatten tijdseries van de waterstand. De volgende lijnen zijn te onderscheiden:

de magenta (paarsachtige) lijn geeft het astronomisch getij weer;

de groene lijn geeft de waterstand weer, zoals bepaald met WAVES op basis van drukdoosdata;

de rode lijn geeft de waterstand weer, zoals bepaald met WAVES op basis van stappenbaakdata;

de zwarte lijn geeft de waterstand weer, zoals bepaald met WAVES op basis van S4- datavan de instantane waterhoogte.

De zwarte lijnen zijn identiek aan de rode lijnen in de bovenpanelen van Figuren C.I(I).02, D.I(I)02 en E.I(I).02.

Uit deze figuren blijkt dat de waterstanden zoals gemeten met de drukdoos en stappenbaak nagenoeg perfect op elkaar liggen. Echter, deze wijken soms enkele decimeters af van de waterstanden zoals bepaald met WAVES op basis van de S4-data. Het is waarschijnlijk dat de drukdoos en stappenbaak nauwkeuriger waterstanden meten dan de S4, omdat deze instrumenten al langer aanwezig zijn op de Pettemer meetsite zodat grote afwijkingen al eerder verholpen zouden zijn. Dat betekent dat de S4 waterstanden dus niet correct zijn. Nadere inspectie geeft aan dat er waarschijnlijk sprake is van zowel een (constante) systematische afwijking als een langzaam in de tijd variërende afwijking.

Geschiktheid en advies golfverwerkingsmethoden PUV-methode 1206432-004-ZKS-0002, 17 december 2012, definitief

32 van 50

Een mogelijke oorzaak van de constante systematische afwijking volgt uit onderstaande citaat uit Appendix K van de S4 manual van Interocean:

“When shipped from the factory, the S4 Depth sensor zero output is set to an offset of +0.298 meters of sea water for standard atmospheric pressure at sea level”.

Wellicht dat deze offset niet goed is meegenomen in de S4 verwerking in WAVES. De orde grootte van de gevonden afwijking ligt namelijk in de buurt van genoemde waarde van 0.298 m.

Een andere mogelijke oorzaak voor de constante systematische afwijking is dat de inhanghoogte van de S4 niet goed is meegenomen in de WAVES verwerking. Op basis van Tabel 4.1 en Tabel 4.2 zou men namelijk verwachten dat S4 611 (MP6) en S4 675 (MP67) geen waterstanden onder respectievelijk 0.42m + NAP en 0.07m + NAP kunnen detecteren. De figuren in de Appendix geven als ondergrens veel lagere waarden, namelijk -11cm + NAP en -41 cm + NAP respectievelijk.

De langzaam in de tijd variërende afwijking zou te maken kunnen hebben met het feit dat de WAVES verwerking de luchtdrukvariaties niet (of niet correct) meeneemt. De druk die de S4 meet, bestaat namelijk uit zowel de waterdruk (als gevolg van waterstand en golven) als uit de luchtdruk; zie vergelijking (2.7). Variaties in de luchtdruk worden, wanneer er niet (correct) voor verdisconteerd wordt, geïnterpreteerd als variaties in de waterstand. Een andere vraag die dan hierbij opkomt, is hoe luchtdrukvariaties in de drukdoosdata verwerkt. Gezien de overeenkomsten tussen de drukdoos- en stappenbaakwaterstanden gaat deze verwerking wel goed.

De opdrachtgever heeft aangegeven dat de S4 niet als waterstandsinstrument gebruikt wordt. Toch is het aan te bevelen om ervoor te zorgen dat de WAVES verwerking zodanig aangepast wordt dat de S4 correcte waterstanden geeft. Dit is aanbevelenswaardig, omdat de kans op gebruik van deze foutieve waterstandsdata nu aanwezig is. Daarnaast kan de S4 natuurlijk ook als ‘stand alone’ instrument in het veld ingezet gaan worden, en dan is het waardevol dat de S4 correcte waterstanden geeft. Verder zal blijken dat de kwaliteit van de uit de S4 bepaalde golfgegevens afhangt van de waterstand ter hoogte van de S4 in relatie tot diens inhanghoogte.

4.3.5 Niet-directionele golfparameters

In deze sectie beschouwen we de niet-directionele golfparameters Hm0, Tm02 en Tm-1,0. Alle parameters zijn bepaald door over het frequentiebereik [0.03 Hz, 0.50 Hz]. De benedenpanelen van Figuren C.I(I).03, D.I(I)03 en E.I(I).03 bevatten tijdseries van de spectrale golfhoogte Hm0. De spectrale golfperiodes Tm02 en Tm-1,0 zijn te vinden in de boven- en benedenpanelen van Figuren C.I(I).04, D.I(I)04 en E.I(I).04. In deze figuren zijn de volgende lijnen te onderscheiden:

de groene lijn geeft de golfparameters weer, zoals bepaald met WAVES op basis van drukdoosdata;

de rode lijn geeft de golfparameters weer, zoals bepaald met WAVES op basis van stappenbaakdata;

de continue zwarte lijn geeft de golfparameters weer, zoals bepaald met WAVES op basis van S4-data van de oppervlakte uitwijking;

de gestippelde zwarte lijn geeft de golfparameters weer, zoals bepaald met Wavelab op basis van ruwe gevalideerde S4 tijdseries van de oppervlakte uitwijking;

de gestippelde blauwe lijn geeft de golfparameters weer, zoals bepaald met Wavelab op basis van het variantiedichtheidsspectrum

S

,recon

f

. Zoals aangegeven in

1206432-004-ZKS-0002, 17 december 2012, definitief

Geschiktheid en advies golfverwerkingsmethoden PUV-methode 33 van 50

vergelijking (2.21), wordt dit spectrum bepaald op basis van ruwe gevalideerde S4 tijdseries van snelheid.

Uit de benedenpanelen van Figuren C.I(I).03, D.I(I)03 en E.I(I).03zijn aangaande de golfhoogte Hm0 de volgende conclusies te trekken:

De met de drukdoos en S4 druksensor gemeten golfhoogte komen onderling meestal goed overeen wanneer op MP6 en MP67 de waterstand boven respectievelijk 0.5 m + NAP en 0.0 m + NAP is. Het gaat hierbij dan om de correcte waterstand, welke met de drukdoos of stappenbaak gemeten is, en dus niet de foutieve S4 waterstand. Wanneer de waterstand onder de genoemde waarden komt, dan geven de S4’s een beduidend lagere golfhoogte. De oorzaak zit in het feit dat de S4 dan gedurende de golfbeweging gedeeltelijk droog komt te staan, zoals te zien is in de harde begrenzing van de gemeten instantane waterhoogtes.

Opvallend is wel dat de harde begrenzing (‘afknippen’) van het oppervlakte uitwijking tijdsignaal bij iets hogere waterstanden (zoals in MP6, zie Sectie 4.3.3) klaarblijkelijk geen gevolgen heeft voor de resulterende golfhoogte. Men zou verwachten dat de S4 golfhoogte dan lager zou zijn dan de drukdoos golfhoogte, welke zich dieper in de waterkolom bevindt en wiens signalen niet (of althans veel minder) begrensd zijn. Mogelijk dat dit komt doordat de S4 druksensor iets onder de snelheidssensoren zit, ten opzichte waarvan de inhanghoogte gemeten wordt. Dit zou nog eens onderzocht moeten worden.

Hoe dan ook, dit leidt tot de volgende conclusie: de S4 druksensor meet onjuiste golfhoogtes wanneer de waterstand zich onder de inhanghoogte van de S4 bevindt. Gedurende milde condities (golfhoogtes kleiner dan 1 m) geven de stappenbaak, de

drukdoos en de S4 (druksensor) nagenoeg dezelfde golfhoogte, zolang de waterstand zich boven de inhanghoogte van de S4 bevindt (zie vorige punt).Omdat de referentiedata (drukdoos en stappenbaak) onder milde condities onderling met elkaar overeenkomen, kan gesteld worden dat de S4 dan de correcte golfhoogte meet.

Gedurende stormsituaties (golfhoogtes groter dan 1m; zie tijdvenster ‘januari-storm’) geeft de stappenbaak een beduidend grotere golfhoogte (zo’n 30 à 50 cm) dan de drukdoos en de S4 (druksensor). De met drukdoos en S4 (druksensor) gemeten golfhoogtes liggen dicht bij elkaar. Deze afwijking tussen enerzijds stappenbaak- golfhoogte en anderzijds drukdoos- en S4-golfhoogte geldt zowel voor datasets MP6 als MP67. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat er sprake is van een toevallige meetfout in één van de datasets. De verhouding golfhoogte over diepte (Hm0/h) is dan, zoals uit nadere inspectie blijkt, gelijk aan 0.4 of meer. Dit betekent dat zowel MP6 als MP67 zich dan in de brekerzone met veel brekende golven bevinden. Mogelijke oorzaken voor de gevonden afwijking zijn:

o Oploop tegen de stappenbaak, welke mogelijk tot te grote golftoppen leidt. o Dergelijke hoge golven vallen buiten het bereik van de lineaire golftheorie,

waardoor de gebruikte omzetting van druksignalen naar oppervlakte uitwijkingsignalen mogelijkerwijs niet erg nauwkeurig is.

Het voert te ver om deze oorzaken hier verder te onderzoeken.

Een andere soms genoemde oorzaak is dat de waterdichtheid, ten gevolge van grote hoeveelheden schuim en luchtbellen, lager is dan normaal, waardoor de druksensor lagere golven zou meten. Deze hypothese is niet juist, want dan zou de met de druksensor gemeten waterstand ook lager moeten zijn dan de met de stappenbaak gemeten waterstand. En daar is geen sprake van; vergelijk daarvoor de rode en groene lijnen in Figuren C.I(I).02 welke vrijwel perfect op elkaar liggen.

Geschiktheid en advies golfverwerkingsmethoden PUV-methode 1206432-004-ZKS-0002, 17 december 2012, definitief

34 van 50

De golfhoogte welke is bepaald op basis van

S

,recon

f

, dat wil zeggen middels de gemeten S4 snelheden, is in de meeste gevallen significant groter dan de met de stappenbaak, drukdoos of S4 (druksensor)verkregen golfhoogte. Opvallend is dat deze overschatting kleiner wordt naarmate de golfhoogte en de waterstand groter worden. Hiervoor geven we twee mogelijke hypotheses:

o Een mogelijke oorzaak voor deze correlatie met de golfhoogte is dat de relatieve bijdrage van de orbitaalsnelheden ten opzichte van de turbulente snelheden onder hoge golven groter is. Het is verder ook wel voor te stellen dat bij lage golven (dus kleine orbitaalsnelheden) de turbulente snelheden de grootste bijdrage leveren aan de totale snelheid, en dus aan de middels

,recon

S

f

verkregen golfhoogte.

o Een mogelijke oorzaak voor deze correlatie met de waterstand is dat de grootte van de turbulente snelheden afneemt naarmate de afstand van het meetinstrument tot het vrije wateroppervlak groter wordt. Het is goed voor te stellen dat turbulente snelheden in de nabijheid van het wateroppervlak relatief groot zijn als gevolg van zaken als golfbreken en abrupte windfluctuaties. Ook de fysieke aanwezigheid van het instrument kan turbulentie veroorzaken.

Daarnaast is het voor goede werking van de snelheidssensor noodzakelijk dat de gehele S4 zich onder water bevindt, omdat alleen dan de magnetische veldlijnen ongehinderd een veld kunnen aanleggen waarbinnen de snelheid bepaald wordt. Dat betekent dat het water zich dus minimaal een halve diameter (dus zo’n 13 cm) boven de inhanghoogte moet bevinden.

Op basis van de golfhoogte figuren is nog niet te zeggen welke van deze twee hypotheses (of allebei) het meest waarschijnlijk is. Dat komt omdat nabij de kust er een sterke correlatie is tussen waterstand en golfhoogte, omdat beide aangedreven worden door de wind. In Sectie 4.3.7 zullen we zien dat de correlatie van de op basis van

S

,recon

f

bepaalde golfhoogte met de waterstand iets sterker is.

Uit Figuren C.I(I).04, D.I(I)04 en E.I(I).04 zijn aangaande de golfperiodes Tm02en Tm-1,0 de volgende conclusies te trekken:

De met de drukdoos (groene lijn) en S4 (druksensor) (zwarte lijn) gemeten golfperiodes komen onderling goed overeen, wanneer in MP6 en MP67 de waterstand boven respectievelijk 0.5 m + NAP en 0.0 m + NAP is. Met andere woorden, de S4 druksensor meet onjuiste golfperiodes wanneer de waterstand zich onder de inhanghoogte van de S4 bevindt. Een soortgelijke constatering geldt ook voor de golfhoogte, zie hierboven.

Gedurende milde condities (golfhoogtes kleiner dan 1 m) geven de stappenbaak (rode lijn), de drukdoos en de S4 (druksensor) nagenoeg dezelfde golfperiodes, zolang de waterstand zich boven de inhanghoogte van de S4 bevindt. Omdat de referentiedata (drukdoos en stappenbaak) onder milde condities onderling met elkaar overeenkomen, kan gesteld worden dat de S4 gedurende dan de correcte golfperiodes meet.

Gedurende stormsituaties (golfhoogtes groter dan 1m; zie tijdvenster ‘januari-storm’) geeft de stappenbaak een beduidend lagere golfperiode (zo’n 0.5 à 1.0 s, voor zowel Tm02als Tm-1,0) dan de drukdoos en S4 (druksensor). De met drukdoos en S4 (druksensor) gemeten golfperiodes liggen dicht bij elkaar. Dit geldt zowel voor MP6 als MP67, waardoor het onwaarschijnlijk is dat er sprake is van een toevallige meetfout in één van de datasets. Een lagere periode betekent meer energie in het

1206432-004-ZKS-0002, 17 december 2012, definitief

Geschiktheid en advies golfverwerkingsmethoden PUV-methode 35 van 50

hoog-frequente deel van het golfspectrum. De oorzaak hiervan zou zowel kunnen liggen in golfoploop tegen de baak als in het gebruik van lineaire golftheorie in de omzetting van druk naar oppervlakte uitwijking.

De periodematen welke zijn bepaald op basis van de gemeten snelheden zijn gedurende stormsituaties kleiner (tot zo’n 2 s) dan de op de meer conventionele manier verkregen periodematen. Onder milde omstandigheden zijn de verschillen voor de Tm02 kleiner (zo’n 0.5 à 1.0 s), en kunnen zowel positief als negatief zijn.