• No results found

Beschikbare data en operationalisering variabelen

Uit het literatuuronderzoek, zoals beschreven in hoofdstuk 4, is gebleken dat er verschillende variabelen kunnen worden geïdentificeerd die van invloed zijn op de prestaties van organisaties. Daarnaast wordt in deze scriptie ook gebruik gemaakt van variabelen die specifiek betrekking hebben op de sociale huursector in Nederland. In volgende onderdelen worden de afhankelijke (paragraaf 5.4.1), onafhankelijke (paragraaf 5.4.2) en controle variabelen (paragraaf 5.4.3) beschreven en nader toegelicht.

5.4.1 Afhankelijke variabelen

In paragraaf 3.6 is toegelicht dat het bij NPO’s ingewikkelder is om, in vergelijking met de winstgerichte ondernemingen, organisatorische prestaties te bepalen. Door een veelheid aan doelstellingen en diensten, die worden bepaald door de verschillende stakeholders, is het moeilijk één prestatie-maatstaf te hanteren die recht doet aan de diverse doelstellingen van de non-profit prestaties. Non-profitorganisaties moeten de beschikbare middelen gebruiken om maatschappelijke doelstellingen te bereiken, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met kostenefficiëntie. Als gevolg van de problematiek ten aanzien van prestatiemeting is het lastig om verwachtingen te vormen over de relatie tussen enerzijds de omvang van het bestuur en de beloning van de bestuursleden en anderzijds de organisatorische prestaties. De prestaties van woningcorporaties wordt in het onderzoek in deze scriptie gemeten aan de hand van de afhankelijke variabelen Program Expense Ratio (PER) en de Volkshuisvestelijke Exploitatiewaarde (VEW).

Program Expense Ratio (PERt)

Winstmaximalisatie is voor ondernemingen een indicatie voor goed presteren. Voor NPO’s is de winst geen goede maatstaf voor de prestaties. In onderzoek naar prestaties van NPO’s in de Angelsaksische landen is daarom gebruik gemaakt van een andere maatstaf, namelijk het percentage van de totale bedrijfskosten die direct worden besteed ten behoeve van de missie van de onderneming. Dit betreft de zogenaamde PER. In Angelsaksische onderzoeken in de NPO- sector is de PER een breed geaccepteerde maatstaf voor efficiency van NPOs. De PER wordt berekend door de programmakosten uit te drukken als percentage van totale uitgaven. Naar mate de ratio toeneemt, des te meer bestedingen ten goede komen aan de doelstellingen van de organisatie en dat er minder geld wordt besteed aan overheadkosten of andere organisatorische kosten. De PER meet de doeltreffendheid waarin de NPO de totale kosten aanwendt voor de productie of levering van respectievelijk goederen of diensten (Core et al, 2006; Aggarwal et al, 2012; Garner & Harrison, 2013).

De PER brengt tot uitdrukking welk gedeelte van de totale bestedingen in een jaar worden gebruikt ten behoeve van de lange termijn doelstellingen van de NPO (Core et al, 2006; Aggarwal et al, 2012; Garner & Harrison, 2013). De data voor de PER uit de Amerikaanse onderzoeken zijn afkomstig van de zogenaamde 990 formulieren die zijn ingediend bij de Internal Revenue Service (IRS), de Amerikaanse belastingdienst. De PER wordt berekend door de Program Services Expenses af te zetten tegen de totale kosten. In desbetreffende onderzoeken wordt de PER door de totale programmakosten, zoals opgenomen op het IRS-formulier te delen door de totale kosten, eveneens afkomstig van het IRS-formulier (Core et al, 2006).

In het onderzoek van Aggarwal et al (2012) wordt bij het vaststellen van de “Program Expenses” rekening gehouden met het feit dat NPO’s zoveel mogelijk salariskosten en operationele kosten willen toe te wijzen aan de programmakosten. Op deze manier wordt een te hoge efficiency weergegeven door de PER, omdat de programmakosten toe zijn genomen ten opzichte van de totale kosten. Om deze manipulatie van de efficiency uit te sluiten, maken Aggarwal et al (2012) ook gebruik van de Direct Benefit Ratio. Deze indicator kan worden berekend door de salariskosten en operationele kosten uit de PER te elimineren. Dit levert in absolute zin een lagere ratio op, maar door deze te vergelijken met het gemiddelde, wordt de relatieve prestatie zichtbaar. Echte efficiencyverbeteringen doen zich voor als zowel de PER als de DBR toenemen (Aggarwal et al, 2012). De toepassing van de DBR in deze scriptie wordt niet noodzakelijk geacht, omdat de informatie afkomstig is uit data die zijn gebaseerd op een door een accountant gecontroleerde jaarrekening en dVi. Derhalve wordt verondersteld dat er in beperkte mate sprake is van “gemanipuleerde” informatie ten gunste van betere prestaties.

Volkshuisvestelijke exploitatiewaarde (VEWt)

In de dVi moeten de woningcorporaties diverse gegevens aanleveren die betrekking hebben op de berekening van de bedrijfswaarde. De bedrijfswaarde is een discounted cashflow berekening van de toekomstige opbrengsten en kosten ten aanzien van de verhuureenheden die in het bezit zijn van de woningcorporatie. De toekomstige verwachtingen zijn afhankelijk van het beleid van woningcorporaties. Verschillen in beleid tussen woningcorporatie kunnen van grote invloed zijn op uitkomsten van de bedrijfswaarde. De Nederlandse wet- en regelgeving staat het ook toe dat verschillende benaderingen worden gebruikt om de bedrijfswaarde te berekenen. Hierdoor is het mogelijk dat gebeurtenissen en besluiten onder gelijke omstandigheden op verschillende manieren tot uitdrukking komen in de bedrijfswaarde. Om de uitkomsten van de bedrijfswaarde van de verschillende woningcorporaties met elkaar te kunnen vergelijken, worden in het CiP-databestand enkele aanpassingen opgenomen om tot uniforme bedrijfswaarde te komen. De aanpassingen van de bedrijfswaarde zijn gebaseerd op de waarderingsgrondslagen en toelichtingen in de jaarrekeningen van woningcorporaties. Daarnaast moet in de dVi gedetailleerde informatie worden opgenomen ten aanzien van de bedrijfswaarde-berekening. De uniforme bedrijfswaarde wordt de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde (VEW) genoemd.

5.4.2 Onafhankelijke testvariabelen

De onafhankelijke variabelen in het onderzoek in deze scriptie hebben betrekking op een tweetal specifieke onderdelen uit de CG-structuur, namelijk omvang en de bezoldiging van het bestuur. De maatstaven die worden gebruikt om deze verschillende CG-kenmerken te meten, zijn opgesomd in tabel 1. In deze tabel is ook aangegeven op basis van welke empirische onderzoeken desbetreffende variabelen relevant worden geacht bedrijfsprestaties te kunnen beïnvloeden. Er is tevens aangegeven onder welke symbolen de variabelen te herkennen zijn in de regressiemodellen.

Tabel 3 – Beschrijving (onafhankelijke) CG-variabelen.

# Maatstaf Onderzocht in Variabele

1 Aantal topfunctionarissen in de RvC c.q. RvT, dat wil zeggen het aantal externe, onafhankelijke bestuurders. In het “two-tier” model zijn de leden van de RvC de

onafhankelijke bestuurders.

Core et al (1999), Larker et al (2007), Dey (2008),

Armstrong (2012), Garner & Harrison (2013)

lnBINDt

2 Gemiddelde bezoldiging van de top- functionarissen in de RvC/RvT. De

bezoldiging of de totale beloning bestaat uit het salaris en onkostenvergoedingen.

Larker et al (2007), Dey (2008), Garner & Harrison (2013)

Tabel 3 (vervolg) – Beschrijving (onafhankelijke) CG-variabelen.

# Maatstaf Onderzocht in Variabele

3 Aantal topfunctionarissen in de RvB en het topmanagement. De RvB betreffen de interne, afhankelijke bestuurders. In het “two-tier” model zijn de leden van de RvB de afhankelijke bestuurders.

Core et al (1999), Larker et al (2007), Dey (2008),

Armstrong (2012), Garner & Harrison (2013)

lnBDIRt

4 Gemiddelde bezoldiging van de top- functionarissen in de RvB. De bezoldiging of de totale beloning bestaat uit het salaris, vergoedingen, bonussen, bijdragen aan pensioenfonds en onkostenvergoedingen.

Larker et al (2007), Dey (2008), Core et al (2006), Garner & Harrison (2013)

lnBEZRvBt

5.4.3 Onafhankelijke controle variabelen

Uit de literatuurstudie is gebleken dat er verschillende variabelen worden gehanteerd om rekening te houden met de omvang van de organisatie. Hoe groter een organisatie, hoe hoger de absolute omvang van de prestaties. De grootte en/of complexiteit van een organisatie wordt in de bestudeerde onderzoeken onder andere gemeten aan de hand van de:

 Totale activa van de organisatie (Aggarwal, 2012; Garner & Harrison,2013);

 Omzet c.q. bedrijfsopbrengsten (Core et al, 1999; Dey, 2008; Jobome, 2006; Aggarwal, 2012; Garner & Harrison, 2013);

 Totale bedrijfskosten (Jobome, 2006; Aggarwal, 2012; Garner & Harrison, 2013);  Het aantal personeelsleden (Garner & Harrison, 2013)

In deze scriptie wordt de grootte van de organisatie gemeten aan de hand van het aantal verhuureenheden per werknemer (dit is ook een indicatie van de efficiency) en de waarde van de vastgoedportefeuille uitgedrukt in de WOZ-waarde.

Larker et al (2007), Dey (2008), Core et al (2006) en Garner & Harrison (2013) hielden in hun onderzoek ook rekening met de mate waarin een organisatie is gefinancierd met vreemd vermogen. Gezien de beschikbare gegevens in het CiP-databestand zijn nog een tweetal andere variabelen meegenomen in het onderzoek waarvan wordt verwacht dat deze invloed hebben op de organisatorische prestaties (zie tabel 2). In het onderzoek van Larker et al (2007) en Dey (2008) zijn ook de netto kasstromen opgenomen als controle variabelen. In navolging van deze onderzoeken wordt de variabelen netto kasstroom per verhuureenheid onderzocht in deze scriptie. Deze informatie is als een afzonderlijk item opgenomen in de CiP-databestanden. Als laatste worden nog een tweetaal “overige” controle variabelen opgenomen in de regressiemodellen. Dit betreffen de waarden van de afhankelijke variabele uit het voorgaande jaar. De systematiek met

betrekking tot het opnemen van deze controle variabelen is in overeenstemming met onderzoeken zoals van die van Core (2006), Dey (2008) en Armstrong (2012).

In tabel 2 zijn de controle (onafhankelijke) variabelen opgenomen waarvan wordt verwacht dat die invloed hebben op de organisatorische prestaties. De controle variabelen zijn opgedeeld in vier categorieën, te weten: grootte, financiering, bedrijfsvoering en overige.

Tabel 4 – Beschrijving (onafhankelijke) controle variabelen.

# Maatstaf en omschrijving Variabele

Grootte

1 Het aantal verhuureenheden (vhe’s) per fulltime formatie-eenheden (fte’s). VHEFTEt

2 De WOZ-waarde van huurwoningen. WOZt

Financiering

3 “Leverage” c.q. “debt ratio”. Deze variabele wordt gemeten door de langlopende schulden af te zetten tegen de totale activa.

LEVt

4 De rentedekkingsgraad (RDG) ook wel Interest Coverage Ratio genoemd. Deze ratio geeft aan in hoeverre een organisatie op basis van de netto kasstroom in staat is de verschuldigde rente te betalen aan verschaffers van vreemd vermogen.

RDGt

5 De rentelasten uitgedrukt als percentage van de leningenportefeuille. RENTLAt

Bedrijfsvoering

6 Huurverhoging. Dit betreft de jaarlijkse huurverhoging die woningcorporaties op 1 juli van het verslagjaar doorvoeren.

HVHt

7 De verhouding tussen gemiddelde huurprijs van DAEB-huurwoningen ten opzichte van de gemiddelde maximaal redelijke huurprijs per 1 juli van het verslagjaar.

HUDAEBt

8 Netto kasstroom per vhe. FCFVHEt

Overige

9 De waarde van de afhankelijke variabele PER in het vorige verslagjaar. PERt-1