• No results found

1.1 Wettelijke basis voor installaties en apparaten

EG-richtlijnen veronderstellen doorgaans dat de algemeen aanvaarde technische regels op vrijwillige basis worden toegepast. De EG-richtlijnen voor producten (bijv. elektrische apparaten) bepalen belangrijke veiligheidseisen waarvan de naleving het op de markt brengen van de apparaten niet mag beperken.

Normen en technische voorschriften, in het bijzonder geharmoniseerde normen (voor elektrische apparaten) zijn echter zeer belangrijk omdat, bij naleving, wordt verondersteld dat aan de

belangrijkste veiligheidseisen is voldaan. Dit wordt ook een vermoeden van conformiteit genoemd.

De wettelijke voorschriften voor de elektrische veiligheid van elektrische installaties en apparaten zijn opgenomen in de Oostenrijkse wet inzake elektrotechniek (“ETG”)[14]. Zij bevat duidelijke bewoordingen met betrekking tot de voorbereiding van veiligheidsmaatregelen voor elektrotechniek.

Veiligheidsmaatregelen voor elektrotechniek

§ 3. (1) Elektrische apparaten en elektrische installaties moeten in het gehele federale grondgebied worden opgesteld, gebouwd, onderhouden en bediend op een manier die hun operationele veiligheid, de veiligheid van personen en eigendommen en de veilige en ononderbroken werking van andere elektrische installaties en apparaten in hun gevaren- en interferentiegebied, evenals dat van andere installaties, waarborgt. Om het bovenstaande te kunnen waarborgen, moet niet alleen het normale gebruik in acht worden genomen voor de bouw en productie van elektrische apparaten, maar ook het te verwachten gebruik, op voorwaarde dat dit ter goeder trouw gebeurt. Richtlijnen opgenomen in andere wettelijke bepalingen met betrekking tot de bescherming van leven en gezondheid van personen worden niet beïnvloed door deze regeling1.

§ 3. (2) In het gevaren- en interferentiegebied van elektrische installaties en elektrische apparaten moeten de maatregelen worden getroffen die vereist zijn voor elke installatie waarvan sprake is van interactie met de apparaten en andere installaties, evenals apparaten om de elektrische veiligheid en ononderbroken werking te waarborgen.

De drie voornaamste veiligheidsdoelstellingen in deze wettekst worden samengevat in Afbeelding 1-1.

De algemeen aanvaarde technologische regels voor het opstellen, bedienen, aanpassen en onderhouden van elektrische installaties zijn in Oostenrijk officieel vastgelegd in de zogenaamde

“Electrical Engineering Regulation”.

1 Vertaald vanuit het Duits naar het Engels door de auteur.

Afbeelding 1-1 Veiligheidsdoelstellingen volgens de Oostenrijkse “Electrical engineeringsrichtlijn” [14]

In andere Europese landen gebeurt dit (met betrekking tot praktische effecten) op een vergelijkbare manier door verwijzing naar de overeenkomstige elektrotechnische regels (bijv. de Duitse VDE-voorschriften en -normen of de Zwitserse laagspanningsinstallatienorm NIN).

1.2 Classificatie van elektrische apparaten en elektrische installaties

Vergeleken met eerdere versies van de “Electrical engineeringsrichtlijn” werden de definities van vaste installaties en elektrische apparaten opnieuw vastgelegd in de “Electrical engineeringsrichtlijn”

van 1992 en in het amendement van 2015. Deze termen zijn dus duidelijk geclassificeerd.

§ 1. (1) Elektrische apparaten staan volgens deze federale richtlijn voor voorwerpen die, geheel of gedeeltelijk, zijn bedoeld voor het opwekken, overdragen of gebruiken van elektrische energie. De operationele combinatie van verschillende delen van elektrische apparaten die op de markt worden gebracht als structurele eenheid en die, ten minste op dit moment, verplaatsbaar zijn als structurele eenheid, wordt beschouwd als elektrische

apparaten.

§ 1. (2) Een vaste elektrische installatie staat volgens deze wet voor de stationaire

operationele combinatie van elektrische apparaten, voor zover deze combinatie niet wordt beschouwd als apparaat volgens paragraaf 1.Installaties voor potentiaalvereffening, aardingssystemen, systemen voor bliksemafleiding en systemen voor bescherming tegen kathodecorrosie zijn ook vaste elektrische installaties.

§ 1. (2a) Verplaatsbare elektrische installaties zijn een combinatie van apparaten en verdere installaties, indien aanwezig, die verplaatsbaar zijn en bedoeld zijn om op verschillende plaatsen te worden ingezet. Met betrekking tot de veiligheid zijn verplaatsbare elektrische installaties (operationele combinaties van elektrische apparaten op voertuigen,

verplaatsbare gebouwen en vliegende constructies) onderworpen aan dezelfde bepalingen als vaste elektrische installaties.

1.3 Vereisten voor de geaccepteerde technische regels 1.3.1 Algemene informatie

Een zeer fundamentele vereiste is het beschermen van personen, levende have en voorwerpen tegen ontoelaatbare verhitting, mogelijk veroorzaakt door elektrische apparaten of vaste elektrische installaties.

Het is in het bijzonder noodzakelijk om ontsteking van, verbranding van of andere schade aan materialen en letsel (brandwonden) te voorkomen. Bovendien mag de veilige werking van de installaties niet in het gedrang komen [19], [20].

In Oostenrijk zijn de bepalingen van de normreeksen ÖVE/ÖNORM E 8001 en ÖVE EN 1 momenteel van toepassing op de installatie van elektrische laagspanningsinstallaties.

Ze omvatten een aantal eisen met betrekking tot de preventie van branden met een

elektrotechnische oorzaak. Een algemeen voorbeeld hiervan is terug te vinden in EN 1, deel 2, paragraaf 25.2.1.

De apparatuur moet zo worden geregeld en geplaatst dat noch de temperaturen bereikt tijdens de werking, noch de temperaturen die ontstaan bij overbelasting en kortsluiting de installatie of de omgeving in gevaar brengen, dat wil zeggen de apparatuur moet [...] voldoen aan de geldende technische bepalingen en hiervoor geschikt zijn [...]

of voor land- en tuinbouw in E 8001-4-56, paragraaf 56.5

Als nulleidingen of aardlekschakelaars worden gebruikt, moet een aardlekschakelaar met IΔN ≤ 0,3 A worden gebruikt als bescherming tegen brand.

1.3.2 Huidige internationale en Europese ontwikkelingen

De afgelopen jaren werd regelgeving toegevoegd aan de geaccepteerde technische voorschriften van de IEC2 en de CLC3 voor de installatie van elektrische laagspanningsinstallaties die het risico op branden veroorzaakt door elektriciteit moeten voorkomen [21], [22].

Op het moment van voorbereiding van deze publicatie4 worden (of werden) sommige van deze installatieregels opgenomen in de nationaal geaccepteerde technische regels. Daarnaast werden extra nationale voorschriften toegevoegd [20].

Dit geldt voor de toepassing van vlamboogbeveiligingssystemen (zie paragraaf 3.2) en het gebruik van componenten voor vlamboogdetectie (zie paragraaf 4.4).

De meest recente versie van VDE 0100-420 [20] adviseert het gebruik van

vlamboogbeveiligingssystemen voor permanent geïnstalleerde apparaten die vlambogen of vonken zouden kunnen opwekken tijdens het beoogde gebruik, indien van de installatie een hoge

bedrijfszekerheid wordt gevraagd.

2 International Electrotechnical Commission

3 European Committee for Electrotechnical Standardisation

4 Deadline: 1 september 2016

Deze beveiligingscomponenten moeten de lichtsterkte van de vlamboog en de stroomtoename in de geleiders herkennen, de vlamboog binnen 5 ms doven en de elektrische installatie (of, indien mogelijk, het betreffende gedeelte van de installatie) afschakelen van de stroomvoorziening. Deze vereiste is gebaseerd op de wetenschap dat traag reagerende beveiligingscomponenten schade aan materiële activa niet kunnen voorkomen, wat een snelle her-inbedrijfsname van de installatie in de weg staat.

Vlamboogbeveiligingscomponenten5 werden echter opgenomen in de internationale, Europese en nationale technische regels voor de installatie van laagspanningsinstallaties [20], [21], [22].

Sinds 1 februari 2016 moet men in Duitsland bij het installeren van nieuwe installaties in bepaalde stroomkringen rekening houden met vlamboogbeveiliging. Dit geldt eveneens na wijziging of uitbreiding van bestaande elektrische installaties6 [20].

In Duitsland geldt een overgangsperiode tot 18 december 2017 voor elektrische installaties die momenteel worden gepland of gebouwd. Elektrische installaties die na deze datum worden besteld, vallen onder de regelgeving DIN VDE 0100-420 (VDE 0100-420):2016-02.

Vlamboogdetectiecomponenten zijn dus een integraal onderdeel geworden van de geaccepteerde technische voorschriften. Zij vereisen dat AFDD’s worden geïnstalleerd in enkelfasige eindgroepen (wisselstroom) met een bedrijfsstroom van max. 16 A voor de volgende toepassingen:

 in slaapkamers of recreatieruimtes van woningen of dagcentra voor kinderen, personen met een handicap en ouderen (bijv. bejaardenhuizen, kinderdagverblijven)

 in slaapkamers of recreatieruimtes van appartementsgebouwen met voorzieningen voor personen met een handicap7

 in ruimtes of plaatsen

- met brandrisico ten gevolge van verwerkte of opgeslagen materialen8 - met brandbare bouwmaterialen9

- met risico’s voor onvervangbare goederen10

Alle geaccepteerde en tot dusver in Europa gepubliceerde technische regels veronderstellen dat alleen vlamboogdetectiecomponenten worden gebruikt die voldoen aan EN 62606 [10].