• No results found

4. Jeugdwet

4.3 Rechtswaarborgen Jeugdwet

4.3.3 Beroep instellen

Het recht op rechtsbijstand is geregeld in artikel 6.1.10 lid 4 Jeugdwet. De mogelijkheid om zelfstandig in rechte op te treden wordt geregeld in artikel 6.1.1. lid 2 Jeugdwet. Zowel het recht op rechtsbijstand als de mogelijkheid zelfstandig in rechte op te treden is geheel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Wet op de Jeugdzorg, artikel 29f lid 2 Wjz en artikel 29a lid 2 Wjz.118 Deze waarborg is dan ook niet onderworpen aan enige verandering.

4.3.4 Rechterlijke toetsing

De rechter toetst de noodzaak tot gesloten uithuisplaatsing en bepaalt de termijn van de gesloten uithuisplaatsing. Hiervoor geldt een maximum van ten hoogste een jaar.119 Een spoedmachtiging heeft een maximale termijn van twee weken. Binnen deze termijn moet aan alle wettelijke vereisten zijn voldaan, omdat anders de machtiging zijn geldigheid verliest. Bij de voorwaardelijke machtiging geldt een maximale termijn van een half jaar. De daaropvolgende voorlopige machtiging heeft een maximale duur van een jaar.120 Met het stellen van termijnen sluit de regeling aan bij de eisen die het EVRM stelt aan

vrijheidsbenemende maatregelen.121 Regelmatige toetsing van de rechtmatigheid van de gesloten uithuisplaatsing is krachtens art. 37 IVRK verplicht.

De rechterlijke toetsingsplicht en de daarbij gestelde termijnen zijn echter niet anders ten opzichte van de Wet op de Jeugdzorg. Deze waarborg is, anders dan door de invoering van de voorwaardelijke machtiging, niet veranderd door de wetswijziging.

117 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 194 118 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 184-185 119 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 194 120 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 195 121 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 195

4.3.5 In rechte optreden

Tegen rechterlijke beslissingen staat in de meeste gevallen hoger beroep open. Nu voor de gesloten uithuisplaatsing altijd een rechterlijke machtiging nodig is staat ook vanuit de Jeugdwet hoger beroep open tegen de rechterlijke beslissing. Hoger beroep moet worden ingesteld bij het Gerechtshof. Nu de civiele jeugdrechter de rechter in eerste aanleg is zal het Gerechtshof de bevoegde instantie zijn in hoger beroep. De mogelijkheid om zelfstandig in rechte op te komen houdt tevens de mogelijkheid in om zelfstandig hoger beroep in te stellen, artikel 6.1.1. lid 2 Jeugdwet. Ook hier heeft de wetswijziging voor geen enkele verandering gezorgd.

4.3.6 Nieuwe rechtswaarborgen

De hierboven genoemde waarborgen die de jeugdige toekwamen krachtens de Wet op de Jeugdzorg en toekomen krachtens de Jeugdwet zijn grotendeels identiek. Er hebben echter enkele veranderingen in rechtspositie en rechtswaarborgen plaatsgevonden die ik hieronder zal bespreken.

De Wet op de Jeugdzorg bevat in veel gevallen het recht op zorg. Jeugdigen hadden, indien hun ouders niet de benodigde hulp of zorg konden bieden, recht op hulp van de Staat. Hierdoor werd te snel gekozen voor een oplossing buiten het gezin. In de Jeugdwet heeft er een verschuiving plaatsgevonden. In plaats van een recht van de jeugdige, is er nu een plicht voor de gemeente voor het bieden van zorg.122 De gemeente bepaalt zelf welke zorg zij aan de jeugdige gaat bieden. Aan de hand van gesprekken met de jeugdige en diens familie wordt de beste oplossing voor het probleem gezocht. 123

De gemeente zal bij het afwegen van de benodigde hulp de oplossingen meewegen, die vanuit het gezin en de jeugdige kunnen komen.124 Daarbij zal de rechter bij een verzoek tot een machtiging gesloten uithuisplaatsing eerst de optie van het familiegroepsplan aan de orde moeten stellen.125 Het familiegroepsplan biedt de jeugdige de mogelijkheid om alvorens ingrijpende maatregelen worden opgelegd eerst met en binnen de familie een oplossing te 122 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 8-9 123 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 18-19 124 Kamerstukken I 2013/14, 33684, D, p. 54 125 Art. 6.1.10 Jeugdwet

vinden. Door het invoeren van het familiegroepsplan is er een jeugdhulpmaatregel gecreëerd die nog vóór de ondertoezichtstelling kan worden ingezet. Alvorens ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing plaatsvindt moet worden gekeken of de jeugdige binnen de familie kan worden opgevangen en zal het familiegroepsplan aan het begin van jeugdhulp moeten worden besproken.126 Hiermee wordt recht gedaan aan artikel 8 EVRM en artikel 37 sub b IVRK waaruit blijkt dat gesloten uithuisplaatsing alleen te rechtvaardigen is al het echt noodzakelijk is en voor een zo kort mogelijke duur wordt opgelegd. Het gevaar hierbij is dat het lang duurt voordat de benodigde hulp kan worden geboden. Het is echter ook zo dat, indien er een oplossing binnen het gezin of vanuit de familie kan worden gevonden, dit veel beter aansluit bij het belang van het kind (artikel 3 EVRM) en het recht op familieleven (artikel 8 EVRM).

Er treden niet alleen veranderingen op in de aanpak van zorg, ook zijn er veranderingen in transparantie en duidelijkheid van de zorg ingevoerd. Een voorbeeld hiervan is het verplicht opnemen van de ontwikkelingsbedreiging van de jeugdige bij de ondertoezichtstelling.127 Het duidelijk in kaart brengen van de problematiek en de noodzakelijke behandeling was middels de instemmingsverklaring en het indicatiebesluit altijd al een vereiste voor een gesloten uithuisplaatsing. In de Jeugdwet, waarin dergelijke gegevens al in kaart moesten worden gebracht bij een ondertoezichtstelling, is er voor de jeugdige en diens familie meer

transparantie en duidelijkheid inzake het behandelplan.128 Hierdoor kunnen problemen sneller worden geconstateerd en passende oplossingen en hulp worden geboden. Zware maatregelen als een gesloten uithuisplaatsing kunnen daardoor hopelijk worden voorkomen.

Ook de aanspraak op zorg wordt op een andere manier ingericht. De wetgever geeft ouders de mogelijkheid om een tweede optie te weigeren indien er wachtlijsten zijn voor de gewenste jeugdhulpmaatregel. Het probleem dat jeugdigen hierdoor niet de zorg en hulp krijgen die ze nodig hebben wordt in de memorie van toelichting op de Jeugdwet ondervangen. In de memorie van toelichting129 wordt met een verwijzing naar artikel 3 IVRK (het belang van het kind) en artikel 8 EVRM (het recht op familieleven) aangegeven dat dit in sommige gevallen kan betekenen dat thuishulp moet worden verkozen boven de hulp van een instelling.130 Staatssecretaris Van Rijn is heel duidelijk als het gaat om de plicht van de gemeente tot het

126

Beuningen & Kok, 2014, par. 2.2

127

Art. 1:255 lid 4 BW (nieuw)

128 Brands-Bottema, 2014 129 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 17 130 Brands-Bottema, 2014

bieden van hulp. Indien de benodigde hulp hierdoor meer gaat kosten zal de gemeente zelf moeten bijspringen om hun verplichting tot het bieden van hulp en zorg te kunnen

realiseren.131 Hierdoor zal elke jeugdige aanspraak kunnen maken op de zorg die het beste aansluit bij de individuele behoefte en zal kunnen bijdragen tot het (snel) afwenden van de geconstateerde problematiek, ongeacht de beschikbaarheid van dergelijke zorg.

Met het oog op het belang van de jeugdige om bij zijn ouders op te kunnen groeien, in een veilige omgeving, is deze nieuwe aanpak toe te juichen. Ondanks de verschillende ‘oude’ rechtswaarborgen die van toepassing zijn én de hiervóór beschreven nieuwe waarborgen zijn er de nodige kritieken op de Jeugdwet. Hieronder zal ik de kritiekpunten en commentaren op de Jeugdwet bespreken.

4.4 Kritiekpunten Jeugdwet

In juli 2012 is een conceptversie van het wetsvoorstel aangeboden aan verschillende partijen. Professionele zorgaanbieders, bestuurlijke koepels en burgers hebben de mogelijkheid gekregen om het conceptwetsvoorstel te bekijken en te beoordelen.132 Hieruit zijn een aantal commentaren en kritiekpunten op de Jeugdwet naar voren gekomen. De Nationale Jeugdraad is van mening dat er meer naar de behoefte van de jeugdigen zelf moet worden geluisterd. Jongeren moeten zelf kunnen meedenken en meebeslissen in zaken die hen aangaan. De Jeugdraad wil dan ook meer rechtswaarborgen voor toegang tot zorg en meer zeggenschap voor de jeugdigen.133 Een van de belangrijkste kritiekpunten met het oog op de gesloten uithuisplaatsing zijn de risico’s die ontstaan door de decentralisatie en beleidsvrijheid van de gemeenten. Door de gemeentelijke vrijheid en maatwerk bij het inrichten van jeugdhulp kunnen verschillen in de jeugdhulp ontstaan. Het Openbaar Ministerie is van mening dat het voor de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid noodzakelijk is dat alle op te leggen maatregelen uniform moeten worden toegepast.134 Een ander probleem daarbij is de financiële

verantwoordelijkheid van de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid kan met zich meebrengen dat de gemeente betrokken wil worden bij de uitvoering van de rechterlijke machtiging van de gesloten uithuisplaatsing. Voorkomen moet worden dat de rechter zijn beslissing moet herzien omdat de gemeente de noodzakelijke gesloten jeugdhulp niet 131 Kamerstukken I 2013/14, nr. 19, p. 30-31 132 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 102 133 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 103 134 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 104

aanbiedt. 135 De rol en taken van de Raad voor de rechtspraak doen hier niets aan af. De gemeente is zowel financieel als bestuurlijk verantwoordelijk voor de inrichting van en aanspraak op de gesloten uithuisplaatsing. Indien de gemeente onvoldoende adequate zorg heeft ingekocht of te weinig mogelijkheden heeft gecreëerd zal een jeugdige niet de benodigde hulp krijgen. De voorbereidende en adviserende rol van de Raad voor de Kinderbescherming kan hier geen verandering in brengen. De gemeente heeft namelijk het jeugdhulpmonopolie in handen. Daarnaast moet er op worden toegezien dat de noodzakelijke jeugdhulp het gehele jaar beschikbaar is.136 In het kader van de gesloten uithuisplaatsing is er daarom voor gekozen om een machtiging gesloten uithuisplaatsing direct te overhandigen aan de gecertifieerde instelling zonder tussenkomst van de gemeente. De gemeente is daardoor niet bij machte om zijn mening over de noodzaak tot gesloten uithuisplaatsing te geven en kunnen financiële motieven of beleidsmotieven niet van invloed zijn bij de uitvoering van een gesloten uithuisplaatsing. Het is echter wel noodzakelijk dat de gecertificeerde instelling overlegt met de gemeente over het inzetten van de noodzakelijke jeugdhulp. Zo heeft de gemeente alsnog een belangrijke stem bij de uitvoering van de jeugdhulp en kan zijn stem een sturende werking hebben op grond van financiële of bestuurlijke motieven.137 Ook de Raad voor de Rechtspraak maakt zich grote zorgen over de verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeentelijke verantwoordelijkheid en vrijheid bij de gesloten uithuisplaatsing kan het gezag van de rechter en de officier van justitie ondermijnen, de acceptatie van genomen beslissingen verminderen en de rechtszekerheid en rechtseenheid in gevaar brengen.138 De meest gehoorde kritiek is dat de verschuiving van verantwoordelijkheden naar de gemeenten voor onderlinge rechtsongelijkheid kan zorgen. Om nog beter aan te kunnen sluiten bij het belang van het kind is bij de gesloten uithuisplaatsing maatwerk noodzakelijk. In de memorie van toelichting werd dan ook opgemerkt dat het duurzaam vastleggen van overheidsingrijpen niet aansluit bij het gewenste maatwerk. 139 Invulling van bepaalde criteria is tijd-, plaats- en cultuurgebonden en daarmee niet vast te leggen in een formeel wettelijke bepaling. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat in de ene gemeente een vorm van jeugdhulp beschikbaar is en in de andere gemeente niet. Niet alleen de bestuurlijke verantwoordelijk van de gemeente kan voor verschillen in (kwaliteit van) jeugdhulp zorgen, ook de financiële verantwoordelijkheid speelt wederom een rol. Vanuit een vast budget moeten de gemeenten 135 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 104-105 136 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 104-105 137 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 105 138 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 107 139 Kamerstukken II 2008/09, 32015, nr. 3, p. 8

de noodzakelijke zorg binnen hun gemeente effectueren. Financiële motieven kunnen de keuze voor hulp beïnvloeden waardoor de benodigde zorg niet altijd in elke gemeente beschikbaar zal zijn.140 De gemeente komt dus erg veel vrijheid toe bij de machtiging, het beschikbaar stellen, de inrichting en uitvoering van de gesloten uithuisplaatsing.

Naast de kritieken op de mogelijke toepassing van de wet is er een zeer belangrijk kritiekpunt op een van de nieuwe bepalingen, te weten de voorwaardelijke machtiging. De

voorwaardelijke machtiging maakt het mogelijk dat jeugdigen gesloten worden geplaatst zonder tussenkomst van een rechter. Indien de jeugdhulpaanbieder constateert dat de voorwaarden niet worden nageleefd of van mening is dat de noodzakelijke hulp niet in een open setting kan worden geboden kan hij besluiten de jeugdige gesloten te plaatsen zonder tussenkomst van een rechter. Krachtens artikel 5 EVRM mag een jeugdige slechts van zijn vrijheid worden beroofd door tussenkomst van een rechter of een ander bevoegd onpartijdig en onafhankelijk autoriteit (artikel 37 sub d IVRK). Nu daar geen sprake van is, is het besluit van de jeugdhulpverlener in strijd met het EVRM en het IVRK. Verschillende partijen maken zich hard om hier verandering in te brengen.141 Daar wordt vanuit de politiek echter anders over gedacht. Ex-staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie is van mening dat de mogelijkheid om achteraf, binnen drie weken, bij de rechter te klagen voldoende is om de gesloten plaatsing te rechtvaardigen.142

De meningen over de Jeugdwet en de verschuiving van verantwoordelijkheden lijken

verdeeld. Maatwerk en preventieve hulp staan tegenover rechtsonzekerheid en te veel vrijheid bij het inrichten van hulp. De belangrijkste vraag is echter wat dergelijke veranderingen voor de rechtswaarborgen van de jeugdige inhoudt.

140

Kamerstukken II 2008/09, 32015, nr. 3, p. 89-91

141

Defence for children zet zich in voor een wetswijziging. Zie hun advieswetsvoorstel Jeugdwet; 25/03/2013 http://www.defenceforchildren.nl/images/20/2344.pdf (laatst bezocht op: 10-02-2015)

142

Defence for children nieuws; http://www.defenceforchildren.nl/p/48/3479/mo233-m80/mo481-cg327/mo480- cg327/eerste-kamer-behandelt-nieuwe-jeugdwet%3A-zorgen-blijven (laatst bezocht op: 10-02-2015)

Conclusie

Verschuiving van verantwoordelijkheden hebben plaatsgevonden en organisatorische wijzigingen zijn doorgevoerd. De plaats van de wettelijk bepalingen is veranderd,

begripswijzigingen zijn ingevoerd en rechtswaarborgen zijn expliciet opgetekend. Er lijkt echter niets inhoudelijk veranderd te zijn. Als de Wet op de Jeugdzorg en de Jeugdwet naast elkaar worden gelegd zijn er bijna geen veranderingen waarneembaar. In de kamerstukken wordt zelfs expliciet beschreven dat de bepalingen bijna ongewijzigd zijn overgenomen van de Wet op de Jeugdzorg. De rechtswaarborgen die expliciet zijn opgetekend sluiten

grotendeels aan bij de rechtswaarborgen die krachtens de Wet op de Jeugdzorg golden.

Bij de behandeling en kritische bestudering van de Wet op de Jeugdzorg zijn verschillende kritieken aan het licht gekomen die grotendeels konden worden ondervangen door een versterking van de rechtswaarborgen van de jeugdige in de praktijk. Zo zou meer nadruk op de noodzaak en oog voor het belang van de jeugdige bij de gesloten uithuisplaatsing een grote verbetering inhouden. Hierin lag een grote mogelijkheid voor de Jeugdwet. In plaats van een wijziging of versterking van de rechtswaarborgen die de jeugdige toekomen is er voor een verschuiving van verantwoordelijkheden gekozen. De vernieuwde doelstellingen bij de

verschuiving van de gemeentelijke verantwoordelijkheid lijken echter wel een versterking van de rechtswaarborgen en de verdragsrechtelijke rechten in te houden. Aan artikel 8 EVRM, het recht op familieleven, wordt door de nadruk op het oplossend vermogen van familie en omgeving meer recht gedaan. Nog meer dan bij de Wet op de Jeugdzorg wordt het belang van ‘binnen het gezin opgroeien’ gewaarborgd. Naast artikel 8 EVRM is ook artikel 37 sub b IVRK beter gewaarborgd in de Jeugdwet. Ook hier betekent de eigen kracht en het oplossend vermogen van het eigen gezin dat aan deze bepaling recht wordt gedaan. Het is echter de vraag hoe (financieel) haalbaar de nieuwe doelstellingen zijn. Een groot gedeelte van het budget zal al opgaan aan de noodzakelijke gesloten uithuisplaatsing en medische zorg. Daar is helemaal niets mis mee en zal hopelijk bijdragen aan de kwaliteit van dergelijke zorg. In veel gevallen zullen echter financiële middelen om jeugdhulp preventief, op maat en vroegtijdig in te richten niet meer aanwezig zijn. De gestelde doelen bij de Jeugdwet lijken in de praktijk dan ook niet te kunnen worden gerealiseerd.

Daarnaast houdt de gemeentelijke verantwoordelijkheid een veel te grote vrijheid voor de gemeente in. De gemeente krijgt zeggenschap in de uitvoering, inrichting en het afgeven van

de machtiging gesloten uithuisplaatsing. De gemeente lijkt het monopolie op jeugdhulpgebied in handen te krijgen. De Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instelling en de rechter blijven belangrijke actoren binnen de gesloten uithuisplaatsing. Het is echter zo dat, nu de gemeente zowel de financiële als bestuurlijke verantwoordelijkheid heeft, deze van niemand meer afhankelijk is bij het inrichten van jeugdhulp. Het kan niet zo zijn dan het effectueren van het belang van het kind grotendeels in handen komt van de gemeente. Daarmee wil ik niet beweren dat de gemeente deze verantwoordelijkheid zal misbruiken of niet aankan. Het is echter de vraag of dergelijke belangrijke zaken aan een en hetzelfde, ondeskundig, orgaan kan worden overgelaten. Daarbij zal de inspraak van de andere actoren (rechter, Raad voor de Kinderbescherming, gecertificeerde instelling) het evenwicht niet kunnen herstellen. Naar mijn mening zal enkel de rol van de advocaat de te grote

verantwoordelijkheid en vrijheid van de gemeente enigszins in balans kunnen brengen en daarbij de waarborgen die de jeugdige toekomen kunnen optimaliseren. Helaas is ook de rol van de advocaat binnen de Jeugdwet niet versterkt en zijn er geen extra financiële middel voor vrijgemaakt.

De beantwoording van mijn onderzoeksvraag is dan ook complexer dan gedacht. Of de rechtswaarborgen van de jeugdige beter worden gewaarborgd in de Jeugdwet dan in de Wet op de Jeugdzorg is niet eenvoudig vast te stellen. De veranderingen die zijn doorgevoerd leken op papier beter aan te sluiten bij de rechtswaarborgen van de jeugdige en bij de verschillende verdragsbepalingen. De kritieken daarop zijn echter niet mals en de

gemeentelijke verantwoordelijkheid kan een hoop schade aanrichten bij de invulling van deze rechtswaarborgen op grond van financiële en bestuurlijke motieven. Wat wel positief is, is dat de wettelijke bepalingen zorgvuldig onder de loep zijn genomen en er is nagedacht over een betere realisatie van de rechtswaarborgen. De wetgever heeft opnieuw stilgestaan bij het belang van de jeugdige en het ingrijpende karakter van de gesloten uithuisplaatsing. Meer dan erover nadenken is er helaas niet gebeurd. De Jeugdwet houdt namelijk geen optimale

realisatie of versterking van de rechtswaarborgen in. Met de rechtswaarborgen die de jeugdige krachtens de Wet op de Jeugdzorg toekwamen was niets mis. Het probleem lag bij de

uitvoering en invulling ervan in de praktijk. Veel beter had het geld en de tijd die in de wetswijziging zijn gestoken gebruikt kunnen worden voor het inrichten van de noodzakelijke jeugdhulp of het effectueren van rechtswaarborgen. Om optimale realisatie van de

rechtswaarborgen te garanderen is tijd en mankracht nodig bij het gehele

het besluit de wettelijke vereisten voor ogen houden, de rol van de advocaat moet worden versterkt en de rechter moet beter toezien op de volledigheid van het besluit. Alleen dan kunnen de wettelijke waarborgen tot zijn recht komen. De wetswijziging heeft echter niet bijgedragen aan de optimalisatie hiervan. Door de verschuiving is de onduidelijkheid in

wettelijke bepalingen en onderlinge samenhang tussen de gemeenten alleen maar toegenomen. Hierdoor zal wederom veel tijd en aandacht verloren gaan aan bureaucratie en het doorspitten van verschillende wettelijke bepalingen. Tijd die eigenlijk besteed zou moeten worden aan de jeugdige, zijn belangen en wellicht aan een advocaat. De Jeugdwet heeft enkel voor een verschuiving van aandachtspunten gezorgd en niet voor een optimalisatie van de

rechtswaarborgen. Ook de Jeugdwet heeft dus gefaald in het optimaal realiseren van de rechtswaarborgen en het bieden van een basis voor een juiste toepassing van de

Literatuurlijst

Literatuur

Brands-Bottema 2014

- G.W. Brands-Bottema, ‘De gedwongen jeugdhulp na de herziening van het jeugdzorgstelsel’, in: Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht, 2014/9

Bruning & Liefaard 2009

- M.R. Bruning, T. Liefaard, ‘Ontwikkelingen en knelpunten in de gesloten jeugdzorg’, in: Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, FJR 2009, 42

Van den Berg & Vlaardingerbroek 2005

- M.F.M. van den Berg, P. Vlaardingerbroek, ‘Jeugdzorg: De Wet op de jeugdzorg

GERELATEERDE DOCUMENTEN