• No results found

De Jeugdwet een oplossing of verschuiving van aandachtspunten? : rechtswaarborgen van de minderjarige bij de gesloten uithuisplaatsing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Jeugdwet een oplossing of verschuiving van aandachtspunten? : rechtswaarborgen van de minderjarige bij de gesloten uithuisplaatsing"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Scriptie Jeugdrecht

Naam: Julia Rutten Studentnummer: 6135498

Scriptiebegeleider: mw. mr. T. de Wit Inleverdatum: 20-05-2015

Rechtswaarborgen van de minderjarige bij de gesloten uithuisplaatsing.

De Jeugdwet een oplossing of verschuiving van

aandachtspunten?

(2)

Inhoudsopgaven

Pagina

Lijst met afkortingen en begrippen 3

Inleiding 4 2. De gesloten uithuisplaatsing als uiterste maatregel 6 2.1 Europese en Internationale verdragen bij de gesloten uithuisplaatsing 7 3. Wet op de Jeugdzorg 8 3.1 Wettelijke bepaling Wet op de Jeugdzorg 10

3.2 Rechtswaarborgen Wet op de Jeugdzorg 11

3.2.1 Noodzaakscriterium 11 3.2.2 Indicatiebesluit 12 3.2.3 Instemmingsverklaring 14 3.2.4 Horen jeugdige 15 3.2.5 Beroep instellen 17 3.2.6 Rechterlijke toets 18

3.2.7 Zelfstandig hoger beroep instellen 19

3.3 Overige kritieken Wet op de Jeugdzorg 20

4. Jeugdwet 21

4.1 Overgangsrecht 23

4.2 Wettelijke bepaling Jeugdwet 23

4.3 Rechtswaarborgen Jeugdwet 28

4.3.1 Noodzaakscriterium 29

4.3.2 Horen van de jeugdige 29

4.3.3 Beroep instellen 30 4.3.4 Rechterlijke toetsing 30 4.3.5 In rechte optreden 31 4.3.6 Nieuwe rechtswaarborgen 31 4.4 Kritiekpunten Jeugdwet 33 Conclusie 36 Literatuurlijst 39

(3)

Lijst met afkortingen en begrippen

Afkortingen

- Awb: Algemene wet Bestuursrecht - BW: Burgerlijk Wetboek

- EHRM: Europees Hof voor de Rechten van de Mens - EVRM: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens - IVRK: Verdrag Inzake de Rechten van het Kind

- UvA: Universiteit van Amsterdam - Wjz: Wet op de Jeugdzorg

Begrippen

- Besluit: het indicatiebesluit is in de Jeugdwet vervangen door ‘het besluit’ omtrent de noodzaak tot gesloten uithuisplaatsing

- College: College van Burgemeester en Wethouders

- Familieplan: een plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met andere

bloedverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. - Gecertificeerde instelling: een rechtspersoon die op grond van de Awb bevoegd is om

besluiten te nemen. Zij hebben als enige rechtspersoon de taak om ondertoezichtstelling uit te voeren

- Jeugdhulp: het begrip jeugdzorg is in de Jeugdwet vervangen door het begrip Jeugdhulp

(4)

Inleiding

Elk jaar worden er naar schatting 3000 jeugdigen gesloten geplaatst.1 Vanaf 2009 is dit aantal met bijna 1000 jeugdigen toegenomen.2 De toename van gesloten geplaatste jeugdigen in de afgelopen twintig jaar heeft als resultaat dat Nederland na de Verenigde Staten de meeste jeugdigen in een gesloten instelling heeft zitten.3 Dit is zorgwekkend nu de gesloten uithuisplaatsing door het vrijheidsbenemende karakter een zeer ingrijpende maatregel is en slechts in uiterste gevallen mag worden toegepast. Voor de gesloten uithuisplaatsing gaat het credo ‘baat het niet dan schaadt het niet’ niet op. Zonder zorgvuldig onderzochte noodzaak zal de jeugdige niet uit huis geplaatst mogen worden en zal voor een minder ingrijpende maatregel moeten worden gekozen.4 In het nationale en internationale recht zijn verschillende rechten en waarborgen opgetekend die de jeugdige bescherming moeten bieden tegen deze zeer ingrijpende maatregel en een waarborg moeten zijn voor een zorgvuldige toepassing.

Deze rechtswaarborgen waren verankerd in de Wet op de Jeugdzorg. De Wet op de Jeugdzorg bevatte verschillende rechtswaarborgen die de gesloten uithuisplaatsing moest rechtvaardigen en voorzien van een toetsingsmogelijkheid voor de rechter. De praktijk liet echter zien dat de rechtswaarborgen niet altijd op een juiste wijze werden toegepast en dat belangrijke

rechtswaarborgen niet werden gehandhaafd door de rechter. Jeugdigen werden te snel gesloten geplaatst en andere oplossingen werden onvoldoende bekeken.5 Met het oog op het ingrijpende karakter van de maatregel was dit zorgwekkend. Zo maakte

kinderrechtenorganisatie Defence for Children zich zorgen over de duur van de gesloten uithuisplaatsing. Jeugdigen werden vaak veel langer gesloten geplaatst dan strikt noodzakelijk was. Niet alleen werden jeugdigen langer gesloten geplaatst dan noodzakelijk was, ook de behandeling sloot niet altijd aan bij de in kaart gebrachte problematiek.6 Uit onderzoek van de Hogeschool Leiden, UvA en de Hogeschool Utrecht uit 2009 bleek dat jeugdigen in de

gesloten jeugdzorg zich vaak verveelden, veel stress ondervonden en ongemotiveerd waren.7

1

Nederlands Jeugd instituut, Dossier Uithuisplaatsing; http://www.nji.nl/Uithuisplaatsing-Probleemschets-Cijfers, Stichting KOG, pleidooi voor het respect voor het ouderschap; http://www.stichtingkog.info/pages/posts/pleidooi-voor-respect-voor-het-ouderschap519.php (laatst bezocht op: 05-02-2015)

2 Nederlands Jeugd instituut, Dossier Uithuisplaatsing; http://www.nji.nl/Uithuisplaatsing-Probleemschets-Cijfers (laatst

bezocht op: 05-02-2015)

3

Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 235-236

4

Huijer & Weijers, 2012

5

Evaluatieonderzoek Wet op de Jeugdzorg, BMC: 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 32 202, nr. 1)

6

Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 239

7

Studies waaruit blijkt dat probleemjongeren wel degelijk voortgang boeken bij behandelingen in de gesloten instelling was de aanleiding voor de Hogeschool Leiden om samen met de UvA en de Hogeschool Utrecht om in 2009 te starten met een

(5)

Om de jeugdige goed te kunnen behandelen en de geconstateerde problematiek op te kunnen lossen is het van belang dat de noodzakelijke hulp voldoende onderzocht en onderbouwd wordt alvorens de gesloten uithuisplaatsingsmachtiging kan worden afgegeven. De verschillende rechten en waarborgen moeten in acht worden genomen om de gesloten uithuisplaatsing te kunnen rechtvaardigen. Een behandeling op maat, gericht op de kracht en behoefte van de jeugdige, is noodzakelijk. Vanuit de Wet op de Jeugdzorg werd een

dergelijke aanpak onvoldoende gerealiseerd. Als reactie op de verschillende kritieken8 bij de toepassing van de rechtswaarborgen en de wettelijke bepalingen is ervoor gekozen de Wet op de Jeugdzorg te laten vervallen en een nieuwe wet in te voeren.

De Jeugdwet is het resultaat van zorgvuldige beraadslaging en onderzoek als reactie op de Wet op de Jeugdzorg. De Jeugdwet zet in op de eigen kracht van de jeugdige en het gezin en is gericht op lokale hulp die daardoor beter kan aansluiten bij de behoefte van de jeugdige en zijn familie.9 Door de nieuwe preventieve inrichting van hulp wordt geprobeerd meer recht te doen aan de gesloten uithuisplaatsing als laatste redmiddel. Om dit te kunnen realiseren werd een verschuiving van verantwoordelijkheden noodzakelijk geacht. De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk geworden voor het inrichten en financieren van jeugdhulp.10 Deze individuele aanpak zal in de praktijk moeten bijdragen aan de realisatie van de

rechtswaarborgen van de jeugdige. De Jeugdwet schept hoge verwachtingen met deze doelstellingen en is hopelijk succesvoller in de effectuering van de rechtswaarborgen dan de Wet op de Jeugdzorg.

In deze scriptie zal ik onderzoeken of de Jeugdwet de verschillende rechten van de jeugdigen beter waarborgt. Is de verschuiving van verantwoordelijkheden de oplossing voor de

ontbrekende aandacht voor de wettelijke voorwaarden en rechtswaarborgen of ontstaan hierdoor andere problemen waardoor de rechtswaarborgen minder worden geeffectueerd? Om dit te kunnen onderzoeken zal ik eerst uitgebreid stilstaan bij de Wet op de Jeugdzorg. Daarbij bespreek ik de wettelijke bepalingen, de rechtswaarborgen die de jeugdigen toekwamen en de problemen bij de toepassing van deze rechtswaarborgen in de praktijk. Daarna zal ik de Jeugdwet, de rechtswaarborgen vanuit de Jeugdwet en de kritieken op deze nieuwe wet

onderzoek. Ze startten een longitudinaal vergelijkend onderzoek met onder andere jeugdzorgplus jeugdigen om te kijken wat wel werkt. Zie Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 239

8

Evaluatieonderzoek Wet op de Jeugdzorg, BMC: 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 32 202, nr. 1)

9

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 2

10

(6)

bespreken. In de conclusie zal ik de oude Wet op de Jeugdzorg en de Jeugdwet tegen elkaar afzetten en mijn rechtsvraag beantwoorden. Mijn rechtsvraag luidt: Worden de rechten van de jeugdige binnen de gesloten uithuisplaatsing beter gewaarborgd in de Wet op de Jeugdzorg of in de Jeugdwet?

2. De gesloten uithuisplaatsing als uiterste maatregel

Gesloten jeugdhulp is een combinatie van zorg en behandeling voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen. Jeugdigen worden gedwongen opgenomen en behandeling geschiedt in een gesloten setting. Gesloten jeugdzorg is geen vorm van straf, maar een civielrechtelijke maatregel bij ernstige gedragsproblemen.11

De gesloten uithuisplaatsing is een zeer ingrijpende maatregel en een laatste redmiddel. Voordat een machtiging gesloten uithuisplaatsing wordt ingediend en afgegeven zullen eerst minder ingrijpende oplossingen moeten worden bekeken of worden verzocht door het college van Burgemeester en Wethouders (hierna: college) of de gecertificeerde instelling. Daarbij verdienen ondersteuning aan het gezin en maatregelen in een open setting de voorkeur. Eerst zal moeten worden gekeken of de geconstateerde problematiek kan worden opgelost met een ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is geregeld in artikel 1:255 BW. De

ondertoezichtstelling is de lichtste jeugdhulpmaatregel. De kinderrechter spreekt een ondertoezichtstelling uit indien de jeugdige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en andere middelen niet toereikend zijn of zullen zijn bij het wegnemen van die dreiging. Daarnaast moet de ondertoezichtstelling in het belang van de jeugdige zijn en alternatieven niet aanwezig zijn.12 De jeugdige blijft tijdens de

ondertoezichtstelling zo veel mogelijk bij het eigen gezin. De hulp die wordt geboden is vooral gericht op het versterken en herstellen van de band binnen het gezin. Er bestaat echter de mogelijkheid dat voor de opvoeding en verzorging of ter observatie de jeugdige uit huis moet worden geplaatst.13 Op verzoek van de gecertificeerde instelling, die belast is met de ondertoezichtstelling, kan enkel de rechter een machtiging uithuisplaatsing afgeven (artikel 1:265b BW). Geprobeerd wordt de problematiek op te lossen door de jeugdige uit het gezin te halen. Alvorens de uithuisplaatsingsmachtiging wordt afgegeven zal eerst worden onderzocht

11

Rijksoverheid; http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdzorg/vraag-en-antwoord/wat-is-jeugdzorgplus-gesloten-jeugdzorg.html (Laatst bezocht op: 08-10-2014)

12

De Graaf, Limbeek, Bahadur, & Van der Meij, 2012, p. 97-98

13

(7)

of de jeugdige bij een familielid kan worden geplaatst.14 Slechts indien een uithuisplaatsing niet voldoende is ter afwending van de problematiek kan worden gekozen voor een gesloten uithuisplaatsing.15 De gesloten plaatsing in de jeugdzorginstelling is een uithuisplaatsing (artikel 1:265b BW) met een vorm van vrijheidsbeneming waarvoor enkel de rechter een machtiging kan verlenen. Bij een gesloten uithuisplaatsing moet het opvoedingsbelang van de minderjarige het gesloten karakter rechtvaardigen.

2.1 Europese en Internationale verdragen bij de gesloten uithuisplaatsing

Het belang van de jeugdige is altijd de eerste overweging bij het verlenen van een machtiging gesloten uithuisplaatsing. Artikel 3 IVRK verplicht de Staten die partij zijn bij het IVRK het kind te verzekeren van de bescherming en zorg die het nodig heeft voor zijn of haar welzijn. Rekening moet worden gehouden met de rechten en plichten van de ouders en de jeugdige. Artikel 3 IVRK wordt dan ook vaak gebruikt in combinatie met artikel 8 EVRM waarin het recht op familieleven is geregeld. Slechts indien de maatregel noodzakelijk is in het belang van het kind en bij wet is voorzien is inmenging toegestaan. Daarmee voorziet artikel 8 EVRM tevens in de waarborgen van het noodzaakscriterium. Daarnaast moet er zowel door het college als door de rechter worden gekeken of met andere, minder vergaande, maatregelen de gesloten uithuisplaatsing had kunnen worden voorkomen.16 Het vrijheidsbenemende karakter is een belangrijke kwalificatie voor de rechtspositie van de jeugdige en relevant voor de definiëring.

Willekeurige vrijheidsbeneming, zonder tussenkomst van een rechter, is op grond van artikel 37 sub b IVRK verboden. Dit verbod heeft twee kanten. Ten eerste moet de wettelijke bepaling tot stand zijn gekomen volgens een door de Grondwet voorgeschreven

democratische procedure. Dit is de formele kant, de materiële kant ziet op de toepassing. De wettelijke bepaling mag niet op willekeurige gronden worden toegepast. Vooraf moet duidelijk zijn op grond van welke voorwaarden de maatregel kan worden toegepast.17 De jeugdige mag slechts van zijn vrijheid worden beroofd door tussenkomst van een rechter of een ander bevoegde onpartijdige en onafhankelijke autoriteit. Uit het verbod van willekeur volgt tevens de voorwaarden dat per geval moet worden beoordeeld of er op dat moment geen

14

De Graaf, Limbeek, Bahadur, & Van der Meij, 2012, p. 102

15

De Graaf, Limbeek, Bahadur, & Van der Meij, 2012, p. 103-104

16

Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 110-111

17

(8)

alternatieven zijn dan de gesloten plaatsing. Het verbod van willekeur is een altijd geldend algemeen rechtsbeginsel.18

Wanneer er sprake is van vrijheidsbeneming is niet altijd duidelijk vast te stellen. Het EHRM heeft in zijn uitspraken19 geprobeerd om een aantal handvaten voor de definitie van

vrijheidsbeneming te geven. Uit de jurisprudentie20 blijkt dat artikel 5 EVRM alleen

bescherming biedt tegen vrijheidsberoving. Onvoldoende is dat iemands bewegingsvrijheid wordt beperkt.21 Wat wel vaststaat is dat gesloten uithuisplaatsing een vorm van

vrijheidsbeneming is. Deze kwalificatie brengt met zich mee dat het ultimum remedium beginsel en het noodzaakscriterium altijd een zorgvuldige toets behoeven en dat een rechterlijke machtiging een voorwaarde is voor de gesloten uithuisplaatsing.22

3. Wet op de Jeugdzorg

Met de invoering van de wet op de jeugdhulpverlening 1989 is een begin gemaakt met het juridisch vastleggen van specifieke jeugdzorg. De wet op de jeugdhulpverlening regelde echter niets omtrent de gesloten uithuisplaatsing. Om dit probleem en andere knelpunten te ondervangen werd in 1994 een veranderingstraject in gang gezet. Begin 2000 werd door jeugdzorgaanbieders een vorm van residentiële zorg met specifieke behandelprogramma’s ontwikkeld.23 Deze zorg was gericht op jeugdigen met ernstige gedragsproblemen die de neiging hadden zich aan de aangeboden zorg te onttrekken. Het behandelprogramma hield een gesloten verblijf, gedwongen opname en gedwongen behandeling in. Dit veranderingstraject, naar aanleiding van het regeringsstandpunt ‘Regie in de Jeugdzorg’, heeft in 2001

geresulteerd in een wetsvoorstel voor de Wet op de Jeugdzorg. De Wet op de Jeugdzorg is op 1 januari 2005 in werking getreden.24

Ook in de Wet op de Jeugdzorg van 2005 was onvoldoende geregeld omtrent de gesloten uithuisplaatsing. De noodzaak tot een wettelijke verankering van de gesloten uithuisplaatsing

18 Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 17 19

EHRM 8 juni 1976, nr. 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72 (Engel e.a./ Nederland)

20

EHRM 8 juni 1976, nr. 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72 (Engel e.a./ Nederland); EHRM 6 november 1980, nr. 45508/99, (Guzzardi/Italië); EHRM 5 oktober 2004, nr. 45508/99 (H.L./VK)

21

Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 8-10

22

Rb. Maastricht 25 oktober 2011, LJN: BU3427, zie ook Kamerstukken II 2005/6, 30 644, nr. 3 p. 6

23

Staatsblad nr. 578, jaargang 2007, wet van 20 december 2007 (Inwerkingtreding 1 januari 2008)

(9)

heeft geresulteerd in de wijziging van de Wet op de Jeugdzorg. De wijziging had als primair doel het creëren van een wettelijke basis voor de gesloten uithuisplaatsing. Het secundaire doel was het oprichten van gesloten jeugdzorginstellingen waar jeugdigen op basis van een civiele titel geplaatst konden worden, gescheiden van de strafrechtelijk geplaatste jeugdigen en buiten de justitiële jeugdinrichtingen.25

Op 1 januari 2008 trad de gewijzigde Wet op de Jeugdzorg in werking. De bepalingen

omtrent de gesloten jeugdzorg werden in de Wet op de Jeugdzorg ingevoerd onder hoofdstuk IVa (artikelen 29a-29y Wjz). Daardoor kreeg de gesloten uithuisplaatsing een eigen wettelijke basis los van art. 1:261 BW oud.26 Met de invoering van deze wet werd de beëindiging van het civielrechtelijk en strafrechtelijk ‘samenplaatsen’ van jongeren in werking gezet. Jongeren die op civielrechtelijke basis gesloten geplaatst dienden te worden, werden vanaf die tijd geplaatst in een jeugdzorgplus instelling. Uit de memorie van toelichting bleek dat naast het ontwikkelen van residentiële zorg met de nieuw ontwikkelde zorgprogramma’s ook werd beoogd dat een aantal jongeren die nog op civielrechtelijke titel geplaatst zaten in een justitiële jeugdinrichting op de juiste wijze hulp zouden krijgen.27

De wettelijke regelingen omtrent de gesloten jeugdzorg creëerde de juridische mogelijkheid voor het bieden van zorg op maat. Het was de wettelijke taak van Bureau Jeugdzorg om de aanspraak op zorg te realiseren door middel van het indienen van een verzoek tot het afgeven van een machtiging tot gesloten plaatsing bij de kinderrechter. Daarnaast was het de taak van Bureau Jeugdzorg dat de machtiging ten uitvoer kon worden gebracht bij een gesloten

jeugdzorginstelling.28

De regelingen omtrent de gesloten jeugdzorg zijn aan verschillende veranderingen onderhevig geweest. Voordat ik de Jeugdwet ga bespreken zal ik eerst de wettelijke regeling en

waarborgen uit de Wet op de Jeugdzorg uiteenzetten.

25 Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 6

26 ECLI:NL:HR:2014:951, 18-04-2014; zie ook: RFR 2014/81: Kinderbescherming. Welke eisen dienen aan het onderzoek

van een gedragswetenschapper in het kader van een jeugdzorgplus machtiging gesteld te worden? Hoe zit het met de objectiviteit van de gedragswetenschapper die in dienst is van Bureau Jeugdzorg?; via: rechtsorde.nl

27

Kamerstukken II 2005/06, 30 644, nr. 3 p. 3

28

(10)

3.1 Wettelijke bepaling Wet op de Jeugdzorg

Om een jeugdige gesloten te kunnen plaatsen was een machtiging van de rechter nodig. De rechter kon aan de hand van een verzoek van Bureau Jeugdzorg een machtiging gesloten uithuisplaatsing verlenen, artikel 29b lid 1 Wjz. Om deze machtiging te kunnen verlenen moest er naast het verzoek van Bureau Jeugdzorg nog aan een aantal andere voorwaarden uit artikel 29b Wjz worden voldaan. Indien de jeugdige nog minderjarig was, de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, moest deze onder toezicht staan, de voogdij van de jeugdige bij een stichting liggen of degene die het gezag over de jeugdige had moest instemmen met opname en verblijf (artikel 29b Wjz lid 2 sub a-c). De vereisten van lid 3 hielden een specifieke rechterlijke afweging in; een machtiging kon slechts worden verleend indien er naar het oordeel van de rechter ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen bestonden bij de jeugdige, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid belemmerden en die maakten dat het gesloten plaatsen van deze jeugdige noodzakelijk was om te voorkomen dat de jeugdige zich aan zorg zou onttrekken, of onttrokken zou worden. De rechter moest, voordat hij een

machtiging kon verlenen, uitdrukkelijk de noodzaak van de gesloten uithuisplaatsing voor de jeugdige beoordelen en vaststellen.29 Hierin lag de eerste procedurele waarborg besloten.

Het verzoek tot het afgeven van een machtiging gesloten uithuisplaatsing moest door Bureau Jeugdzorg worden voorzien van een indicatiebesluit. Hierin lag tevens de tweede procedurele waarborg. Het indicatiebesluit hield een beschrijving van de problemen of dreigende

problemen van de jeugdige, de ernst en de mogelijke oorzaken daarvan in. Voorts moest de verzoekende stichting verklaren en onderbouwen dat de voorwaarden voor een gesloten uithuisplaatsing werden vervuld. In het indicatiebesluit moest tevens worden beschreven welke zorg nodig werd geacht en het beoogde doel van deze zorg, de termijn waarbinnen de aanspraak tot gelding moest zijn gebracht en een advies over wie de zorg kon of konden verlenen (artikel 29b lid 4 jo artikel 6 lid 1 Wjz).

In lid 5 werd bepaald dat een dergelijk indicatiebesluit de instemming van een

gedragswetenschapper behoeft. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper hield een derde procedurele waarborg in. Indien het noodzakelijk was dat met spoed een gesloten uithuisplaatsing gerealiseerd moest worden, hoefde een indicatiebesluit niet te

29

(11)

worden afgewacht.30 De rechter kon alleen een voorlopige machtiging afgeven indien zich een geval als in artikel 29c lid 2 Wjz voordeed. In beginsel kon de rechter namelijk geen machtiging afgeven indien Bureau Jeugdzorg niet over een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper beschikte. Het spoedeisende belang moest het ontbreken van feitelijk onderzoek kunnen rechtvaardigen en de rechter moest dit aan de hand van beschikbare informatie kunnen vaststellen en beoordelen.31

Naast de drie genoemde procedurele waarborgen bevatte de wettelijke regeling omtrent de gesloten jeugdzorg nog verschillende rechtswaarborgen. In de volgende paragraaf zal ik uitgebreid stilstaan bij de rechtswaarborgen van de jeugdige krachtens de Wet op de Jeugdzorg.

3.2 Rechtswaarborgen Wet op de Jeugdzorg

Voorkomen moest worden dat er een onrechtmatige inbreuk werd gemaakt op de rechten van de minderjarige. Om dit te voorkomen waren er een aantal rechtswaarborgen opgetekend die bijdroegen aan het vaststellen van de noodzaak tot gesloten plaatsing. Om de

rechtswaarborgen te kunnen handhaven was het van groot belang dat er een zorgvuldig en op de wet gebaseerde besluitvormingsprocedure aan een gesloten uithuisplaatsing voorafging die door de rechter kon worden getoetst. Hieronder zal ik de verschillende rechtswaarborgen uit de Wet op de Jeugdzorg bespreken. Daarbij zal ik ingaan op de handhaving van deze

waarborgen in de praktijk en de problemen die daarbij zijn geconstateerd.

3.2.1 Noodzaakscriterium

Het noodzaakscriterium was een van de belangrijkste rechtswaarborgen en de basis van de gesloten uithuisplaatsing. Het ging daarbij om het ultimum remediumbeginsel. De gesloten plaatsing moest het uiterste middel zijn, met het oog op het opvoedingsbelang van de minderjarige (artikel 3 IVRK). Het noodzaakscriterium krachtens artikel 8 EVRM bevatte vanuit de jurisprudentie van het EHRM de twee deelelementen proportionaliteit en

subsidiariteit. Proportionaliteit, er moest een redelijke verhouding bestaan tussen het te dienen belang en de vrijheidsbeneming. Subsidiariteit, er moest aan de hand van concrete

omstandigheden worden gekeken of het doel bij het inzetten van de gesloten jeugdzorg niet

30 HR 31-05-2013 LJN: BZ 5422 31

(12)

op een andere, minder vergaande manier kon worden bereikt.32 Er moest sprake zijn van meer dan lichte problematiek of een moeilijker opvoedbaar kind. Het woord ‘ernstig’ was van evident belang. Indien er geen sprake was van ernstige opgroei- of opvoedproblemen, die de gesloten plaatsing noodzaakte, was er geen juridische basis voor een gesloten uithuisplaatsing. Indien een dergelijke noodzaak ontbrak kon een jeugdige niet gesloten uit huis worden

geplaatst.33

Het noodzakelijkheidsvereiste hield niet alleen een rechtswaarborg voor de jeugdige in. Het was ook een verplichting aan de Staat om een zorgvuldige procedure en belangenafweging aan het gesloten uithuisplaatsen van jeugdigen vooraf te laten gaan. Helaas ging het, vooral bij de motivering van de noodzakelijkheid, in de jeugdzorgpraktijk nog wel eens verkeerd.34 Onvoldoende duidelijk bleek uit het dossier dat een gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk was ter afwending van de problematiek. Het belang van de noodzakelijkheid wordt ook door het EHRM benadrukt. Uit rechtspraak van het EHRM bleek nadrukkelijk dat een gesloten uithuisplaatsing alleen was toegestaan indien dit vanuit het opvoedbelang noodzakelijk was en er geen andere vrijwillige opties aanwezig waren. 35 De noodzaak van de gesloten plaatsing moest door Bureau Jeugdzorg of de stichting zoveel mogelijk feitelijk worden onderbouwd in het indicatiebesluit. De rechter die een besluit nam over het uithuisplaatsingsverzoek moest voldoende informatie hebben om een belangenafweging te kunnen maken en een rechtens juiste beslissing in het belang van het kind.36 Zonder noodzakelijkheid was de inbreuk op het recht op familieleven niet te rechtvaardigen en kon het belang van het kind niet zorgvuldig worden bepaald.

3.2.2 Indicatiebesluit

Bij elk verzoek om een gesloten uithuisplaatsing was de verzoekende instantie verplicht een indicatiebesluit aan de rechter te overleggen. Uit het indicatiebesluit moest de noodzaak tot de gesloten uithuisplaatsing blijken. Het indicatiebesluit had echter meerdere functies. Ten eerste werd met het aangeven van de noodzaak tot dergelijke zorg een aanspraak op deze zorg gevestigd. Hiermee werd de financiering van de zorg geregeld. Vanuit de rechtswaarborgen

32

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 55-56

33

Bruning & Liefaard, 2009

34

ECLI:NL:GHSHE:2014:2096

35 EHRM 2 december 2010, nr. 4691/06 (Jusic /Zwitserland) 36 Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 37

(13)

van de jeugdige bezien was dit niet de belangrijkste. Het was echter wel fijn dat, indien er speciale zorg nodig was, de jeugdige die ook kon krijgen en hij niet afhankelijk was van zijn eigen financiële situatie of die van het gezin. Ten tweede waarborgde het indicatiebesluit de motivering van de noodzaak tot uithuisplaatsing. Het indicatiebesluit was een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Daardoor behoorde het besluit aan een aantal formele

totstandkomingsvereisten te voldoen. Belanghebbenden moesten worden gehoord, er moest een zorgvuldige voorbereiding aan het besluit voorafgaan en het besluit moest een

inzichtelijke en deugdelijke motivering bevatten. Het indicatiebesluit was van groot belang voor de rechtszekerheid van de jeugdige en andere belanghebbenden. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wet op de Jeugdzorg bleek dat de motivering van het indicatiebesluit zodanig moest zijn dat de jeugdige wist waar hij of zij aan toe was. 37 In zaak

ECLI:NL:GHSHE:2014:2096 werd duidelijk hoe belangrijk een goede motivatie en zorgvuldig genomen indicatiebesluit was in verband met de vaststelling van de

noodzakelijkheid. In de genoemde zaak klaagde de minderjarige over het ontbreken van de noodzaak tot de gesloten uithuisplaatsing. Duidelijke motivering en gedegen onderzoek naar de noodzakelijke behandeling en zorg was van groot belang voor de rechterlijke toetsing en het begrijpen ervan door de jeugdige. In deze zaak was het het woord van de minderjarige tegen dat van de stichting. Nogmaals werd in dit arrest benadrukt dat de gesloten

uithuisplaatsing terughoudend moest worden toegepast (zoals ook uit de parlementaire geschiedenis bleek) en dat een duidelijke toelichting noodzakelijk was. Helaas werd de gesloten uithuisplaatsing niet altijd alleen als laatste redmiddel gebruikt.38

De derde waarborgfunctie van het indicatiebesluit lag in de bepaling van de duur van de gesloten plaatsing door de rechter. Krachtens artikel 29h lid 3 Wjz stelde de rechter de geldigheidsduur van de machtiging op uiterlijk de termijn waarbinnen de jeugdige aanspraak maakte op de plaatsing in een gesloten jeugdzorginstelling. 39 Bureau Jeugdzorg gaf in het indicatiebesluit de maximale termijn voor de noodzaak tot behandeling aan. Hiermee werd de duur van de noodzaak tot behandeling gegeven en tegemoetgekomen aan het vereiste van artikel 37 sub b IVRK. Vanuit dit artikel moet de vrijheidsbeneming van de jeugdige van zo kort mogelijke duur zijn, en zeker niet langer dan noodzakelijk is voor de behandeling.40 Helaas bleek dat daarmee in de praktijk niet altijd zorgvuldig genoeg werd omgegaan, zeker

37

Memorie van toelichting, Kamerstukken II 2001/02, 28 168, nr. 3, p. 6-8

38

ECLI:NL:GHSHE:2014:2096, 03-01-2014

39

Artikel 23 Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg. Deze termijn was, uitzonderingen daargelaten, op maximaal een jaar gesteld

(14)

niet bij de verlenging van een gesloten uithuisplaatsing.41 Gebruikelijk was dat een

machtiging na zijn geldigheidsduur voor een half jaar werd verlengd indien gronden voor een gesloten uithuisplaatsing nog aanwezig waren. Na een half jaar vond er weer een toetsing van de noodzakelijkheid en de uithuisplaatsingsgronden plaats. Door de behandeling die de jeugdige onderging en de grote veranderingen die jeugdigen door hun leeftijd doormaakten kon in korte tijd de noodzaak tot gesloten uithuisplaatsing verdwijnen.42 Bij een halfjaarlijks toets moment kon tijdig de gesloten uithuisplaatsing worden opgeheven of voor een andere passende maatregel worden gekozen. Met het oog hierop is het spijtig dat hier door de

rechtbank minder secuur mee werd omgegaan en dat een verlenging werd afgegeven voor een jaar zonder de jeugdige te horen en de noodzakelijkheid van de gesloten uithuisplaatsing opnieuw te kunnen bepalen om de gesloten setting te kunnen rechtvaardigen. Dit zijn gemiste kansen met betrekking tot de verdere behandeling en ontwikkeling van de jeugdige.

3.2.3 Instemmingsverklaring

Naast de verschillende waarborgen die het indicatiebesluit bevatte was er nog een aanvullend vereiste bij het indicatiebesluit; de instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper. Krachtens artikel 29b lid 5 Wjz, moest een indicatiebesluit een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper bevatten. Niet alleen het indicatiebesluit was een uitwerking van de noodzaak tot gesloten uithuisplaatsing, ook uit de instemmingsverklaring van de

gedragswetenschapper moest de noodzaak van de gesloten uithuisplaatsing blijken. Al dan niet om onenigheid over de gesloten uithuisplaatsing te voorkomen. De memorie van toelichting vereiste dat de jeugdige kort voor het uitbrengen van de instemmingsverklaring door de gedragswetenschapper was onderzocht. 43 Dit vereiste moest strikt worden gehanteerd. Daarnaast vereiste de memorie van toelichting dat de instemmingsverklaring actueel moest zijn, maar duidelijke handvaten of een precieze termijn werden niet gegeven. 44 Inmiddels waren er in de rechtspraak verschillende zorgvuldigheidseisen geformuleerd die aansloten bij de wettelijke vereisten, die de gedragswetenschapper enig houvast gaven.45 Ondanks de zorgvuldigheidseisen in de wet, en de aanvulling daarvan in de rechtspraak, bleek van een

41 Hof Leeuwarden, 10 juli 2012, LJN: BX4191 42

Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 115-117

43

Kamerstukken II 2005/06, 30 644 nr. 3

44 Kamerstukken II 2005/06, 30 644 nr. 3 45 Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 124-125

(15)

juiste en uniforme toepassing nog geen sprake te zijn.46

Door Bureau Jeugdzorg werd met het bijvoegen van de instemmingsverklaring nogal

makkelijk omgegaan. 47 In ECLI:NL:RBOBR:2014:2310 benadrukte de Rechtbank echter dat dit niet de juiste gang van zaken was en dat er niet lichtzinnig met de instemmingsverklaring mocht worden omgegaan. De vernietiging van een machtiging gesloten uithuisplaatsing in hoger beroep door het ontbreken van een instemmingsverklaring ten tijde van de indiening van het machtigingsverzoek, illustreert het belang van de instemmingsverklaring voor het afgeven van een rechtens juiste machtiging.48

Ook bij spoeduithuisplaatsingen was een instemmingsverklaring vereist krachtens artikel 29c Wjz. Indien het ging om een spoeduithuisplaatsing kon een voorlopige machtiging door de rechter worden afgegeven zonder dat het indicatiebesluit een instemmingsverklaring

bevatte.49 De onmogelijkheid van het bijvoegen van een instemmingsverklaring moest liggen in het niet (tijdig) kunnen verkrijgen van de benodigde informatie over de minderjarige.50 Er moest dan echter wel sprake zijn van een situatie waarin zowel de jeugdige zelf als diens dossier niet kon worden onderzocht omwille van de spoed.51 Het was aan de rechter om te beslissen of het ontbreken van de instemmingsverklaring te rechtvaardigen was. 52 Hij moest zijn beslissing daaromtrent duidelijk motiveren.53 Niet te snel mocht worden geconcludeerd dat contact met de jeugdige onmogelijk was. De gedragswetenschapper had namelijk een inspanningsverplichting.54

3.2.4 Horen jeugdige

Het recht om te worden gehoord lag verankerd in verschillende fases van het gesloten

uithuisplaatsingsproces. Op grond van artikel 4:8 Awb was Bureau Jeugdzorg verplicht om de belanghebbende te horen die niet zelf om het besluit had gevraagd. Deze plicht bestond ook

46 HR 31-05-2013 LJN: BZ 5422 47

Hof ’s-Hertogenbosch 19 februari 2008, LJN: BC7808. Het Hof oordeelde dat soepel moet worden omgegaan met de instemmingsverklaring. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 2 oktober 2008, LJN: BG2115

48

Hof Arnhem-Leeuwarden ECLI:NL:GHARL:2014:7093, 21-08-2014

49 HR 31-05-2013 LJN: BZ 5422 50 HR 31-05-2013 LJN: BZ 5422 51 HR 31-05-2013 LJN: BZ 5422 52

Hof Arnhem 9 februari 2009, LJN: BH4495; Hof Amsterdam 28 december 2010, LJN: BP4820. Voldoende aannemelijk moet zijn gemaakt dat in verband met een onmiddellijk en ernstig gevaar het horen van de minderjarige door de kinderrechter niet kon worden afgewacht. Anders kan de machtiging niet worden afgegeven

53 Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 121-122 54

(16)

indien de ouders van de jeugdige om de gesloten uithuisplaatsing hadden gevraagd. In een dergelijk geval was de jeugdige niet de aanvrager van het besluit. Het hoorrecht was een belangrijke waarborg binnen het indicatiebesluit. Het hoorrecht verplichtte Bureau Jeugdzorg om eerst de jeugdige te horen, alvorens een gesloten uithuisplaatsingsverzoek bij de rechter te doen. Zo werd voorkomen dat er een overhaast en onzorgvuldig besluit werd genomen. Door de jeugdige te horen kon hij het besluit beter begrijpen en had hij beter zicht op de situatie. Daarnaast was het tijdig informeren over het besluit ook van belang voor de proceshouding van de jeugdige. Indien de jeugdige geen weet had van het besluit of over te weinig

informatie beschikte, was het vrijwel onmogelijk om goed in rechte op te kunnen komen tegen het besluit.55 Het hoorrecht van de jeugdige werd in de praktijk echter minder

geeffectueerd. Vaak werd de jeugdige omwille van de tijd niet op de hoogte gesteld en niet gehoord.56 Hierdoor verloor de hoorfunctie van het indicatiebesluit zijn kracht. Het

indicatiebesluit was een op maat gemaakt besluit, specifiek gericht op de behoefte aan zorg van de jeugdige, die in kracht afneemt indien de jeugdige niet is gehoord. Niet alleen werd het hoorrecht binnen het indicatiebesluit niet altijd gewaarborgd, ook leert de praktijk dat de rechter niet altijd in staat was om de jeugdige te horen.57 Dat is schrijnend omdat de rechter een belangrijke taak had bij het horen van de jeugdige. Voordat de rechter een besluit op het indicatiebesluit nam moest hij de jeugdige horen, tenzij de jeugdige dit niet wilde (artikel 29f lid 1 Wjz). Door het horen van de jeugdige kreeg de rechter meer inzicht in de juistheid van het indicatiesluit en de noodzaak tot de gesloten uithuisplaatsing. De jeugdige voelde zich beter begrepen en het accepteren van de opgelegde maatregel ging in het algemeen

gemakkelijker. Tijdens verschillende bezoeken aan de rechtbank heb ik gemerkt dat jeugdigen zich onbegrepen voelen en dat een luisterend oor van de rechter echt een bijdrage kon leveren aan de begrijpelijkheid van de situatie en voor een stukje waardering aan de kant van de jeugdige zorgde. De onzorgvuldigheid met betrekking tot de hoorplicht was een doorn in het oog.58 Een machtiging die door de rechter werd afgegeven zonder dat de jeugdige was gehoord, zeker indien de jeugdige specifiek had aangegeven gehoord te willen worden, zal door het Gerechtshof moeten worden hersteld. Het is echter jammer dat in sommige gevallen het Gerechtshof voor een juiste toepassing van deze rechtswaarborg moest zorgen en de wettelijke vereisten een juiste toepassing, in eerste aanleg, niet konden garanderen.

55

Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 114-115

56

Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 114-115

57 Hof Leeuwarden, 10 juli 2012, LJN: BX4191 58

(17)

3.2.5 Beroep instellen

Krachtens artikel 29a lid 2 Wjz was een jeugdige vanaf twaalf jaar zelf bevoegd om in rechte op te treden. Deze mogelijkheid bestond krachtens dit artikel ook voor een jeugdige onder de twaalf die tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat was. Op grond van artikel 37 sub b IVRK heeft ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd echter het recht op juridische bijstand. Ook vanuit het Nederlandse recht werd het recht op rechtsbijstand geregeld. Krachtens artikel 29f lid 2 Wjz kreeg de jeugdige bij een verzoek tot gesloten uithuisplaatsing ambtshalve een raadsman toegewezen. Indien het om een

spoeduithuisplaatsing ging en de jeugdige al opgesloten zat, was dat het moment waarop een advocaat werd geraadpleegd.59

De verschillende wettelijke vereisten die binnen het jeugdrecht bij een gesloten

uithuisplaatsing golden waren zeer complex. De advocaat moest erop toezien dat aan alle wettelijke vereisten werd voldaan en was daarmee bewaker van de verschillende

rechtswaarborgen die in de wet en jurisprudentie werden gesteld. De advocaat was bij zijn taak, waar het belang van het kind de eerste overweging was, geen verlengstuk van Bureau Jeugdzorg. Indien de noodzaak voor gesloten uithuisplaatsing aanwezig was zal de jeugdige gesloten worden geplaatst. Er moest dan echter wel voldaan zijn aan de wettelijke vereisten zodat een rechtsgeldige machtiging kon worden afgegeven. Het toezien op een juridisch juist tot stand gekomen gesloten uithuisplaatsingsverzoek was er mede om de jeugdige aanspraak te geven op de benodigde zorg.60 De advocaat stond de jeugdige in rechte bij en zag erop toe dat de jeugdige de bescherming kreeg die hij nodig had met inachtneming van de wettelijke vereisten.

Naast de hiervoor genoemde taken heeft de advocaat ook een belangrijke taak bij het herstellen van het evenwicht. De kwetsbare en onwetende jeugdige staat tegenover de verzoekende instantie die verschillende dossiers in handen heeft met informatie over de jeugdige. De advocaat hielp de jeugdige bij het begrijpen van de situatie en de juridische elementen en behartigde zijn belangen in en buiten rechte.61 Een van de eerste dingen die de advocaat moest doen was het opvragen van dossiers en ervoor zorgen dat hij over dezelfde

59 Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 154 60

Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 157

61

(18)

informatie beschikte.62 De gelijkheid in proceskennis was noodzakelijk voor de behartiging van de belangen van de jeugdige en voor de gelijke positie ten opzichte van de

zorgaanbieder.63

Als vertegenwoordiger van de jeugdige bleef de rol van de advocaat ook van belang tijdens de gesloten uithuisplaatsing. De mogelijkheid van schorsing of verlenging van de gesloten uithuisplaatsing bracht met zich mee dat een advocaat noodzakelijk was ter behartiging van de belangen van de jeugdige.64 Het was echter de vraag of de jeugdige aanspraak kon maken op gefinancierde rechtsbijstand tijdens zijn verblijf in de instelling. Zo had de advocaat bij de belangrijke trajectbespreking, die plaatsvond binnen de instelling tussen de jeugdige en de hulpverleners, geen vaste plek. Dit was echter wel wenselijk nu tijdens die bespreking kon worden gepraat over een mogelijke schorsing en de advocaat daarover kon meedenken met de jeugdige en kon beoordelen of er voldoende zorg (op maat) werd geboden aan de jeugdige. Daarbij kon de advocaat mogelijke klachten in het belang van de jeugdige naar voren

brengen.65 Helaas bood de wettelijke regeling geen grond om aanwezigheid van een advocaat bij een trajectbespreking af te dwingen en de wettelijke regeling omtrent gefinancierde

rechtsbijstand regelde niets over rechtsbijstand tijdens dergelijke gevallen.66 De zeer belangrijke rol van de advocaat werd, zeker tijdens de gesloten uithuisplaatsing, niet altijd optimaal geëffectueerd.

3.2.6 Rechterlijke toets

De rechter had een belangrijke rol bij het handhaven van de waarborgen. Het afgeven van een machtiging gesloten uithuisplaatsing was een zeer ingrijpende beslissing. De rechter moest zorgvuldig toetsen of aan de wettelijke voorwaarden voor een gesloten uithuisplaatsing was voldaan. De rechterlijke toetsing was een van de belangrijkste rechten bij het effectueren van de rechtswaarborgen. Nu de gesloten uithuisplaatsing een grote inbreuk was op de

persoonlijke vrijheid van de jeugdige (artikel 5 lid 1 sub d EVRM) moest deze aan zware zorgvuldigheidseisen voldoen. Helaas ging dit in de praktijk bij toepassing van de Wet op de

62 Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 155 63

Het beginsel van gelijkheid van partijen (equality of arms) is een belangrijk procesrechtelijk beginsel dat mede krachtens artikel 6 EVRM van toepassing is op de verschillende procedures voor de rechter

64

Brunning & Liefaard, 2009, par. 3.4

65

Gilsing, 2013

66

(19)

Jeugdzorg nog wel eens mis. Het Hof benadrukte in zijn uitspraak van 23-10-201467 wederom de grote zorgvuldigheid die de rechter in acht moest nemen bij de gesloten uithuisplaatsing. Waarborgen kunnen alleen worden geëffectueerd indien zij juist worden toegepast.68 Het indicatiebesluit was daarvoor een belangrijke waarborg. Aan de hand van het indicatiebesluit toetste de rechter de noodzaak van de gesloten uithuisplaatsing en geldigheid van het machtigingsverzoek. Het was echter niet geheel duidelijk welke gevolgen de rechter aan een onrechtmatig indicatiebesluit moest verbinden door de tweeslachtigheid van de wettelijke bepalingen. 69 De rechterlijke toets geschiedde aan de hand van het algemeen materieel bestuursrecht, de Wet op de Jeugdzorg en het uitvoeringsbesluit bij de Wjz. De toetsingsbevoegdheid van de rechter was van groot belang omdat tegen het indicatiebesluit geen bezwaar kon worden ingediend.70 Indien uit deze toets bleek dat het indicatiebesluit onrechtmatig was, kon de rechter op grond van zijn bevoegdheid krachtens artikel 8:72 Awb het indicatiebesluit vernietigen. Hiertoe was hij echter niet verplicht nu het woord ‘kan’ in artikel 8:72 Awb en de parlementaire geschiedenis een bevoegdheid en geen verplichting inhield. De rechter was echter wel verplicht de duur van de machtiging te beperken indien hij concludeerde dat het indicatiebesluit onrechtmatig was. De vernietigingsbevoegdheid

krachtens artikel 8:72 Awb had echter geen enkele kracht indien er geen bezwaren waren aangevoerd. De rechter mocht de rechtmatigheid van het indicatiebesluit alleen toetsen indien daartoe voldoende gronden waren aangevoerd.71 In de praktijk werd er echter weinig gebruik gemaakt van de bestuursrechtelijke bepalingen bij de gesloten uithuisplaatsing en werd een vernietiging zelden door de rechter uitgesproken. Het geringe gebruik van deze bevoegdheid heeft tot verschillende hersteluitspraken geleid en herhaaldelijk heeft zowel het Hof als de Hoge Raad de noodzaak van de wettelijke eisen aangegeven.72

3.2.7 Zelfstandig hoger beroep instellen

Krachtens artikel 29h Wjz had de jeugdige het recht om zelfstandig hoger beroep in te stellen

67

ECLI:NL:GHSHE:2014:4418 (23-10-2014), Het hof benadrukte dat artikel 29b lid 5 Wjz strikt moest worden toegepast en vernietigde de beschikking van de rechtbank waarbij een machtiging werd afgegeven terwijl een instemmingsverklaring ontbrak

68

Forder, 2013. p. 21-22

69

Een bestuursrechtelijke weg waarin tegen het indicatiebesluit kan worden opgekomen en een civielrechtelijke weg waarin het verzoek tot uithuisplaatsing zal worden beoordeeld

70

Artikel 8:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht jo. onderdeel H sub 3 Bijlage Algemene wet bestuursrecht

71 Forder, Duijst, & Wolthuis, 2012, p. 116-118 72

(20)

tegen een machtiging gesloten uithuisplaatsing.73 Deze mogelijkheid was van groot belang voor de jeugdige bij het effectueren van zijn rechten en was daarbij niet afhankelijk van zijn ouder of voogd. De jeugdige kon zelf beslissen om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de machtiging gesloten uithuisplaatsing. De zelfstandige rechtspositie van de jeugdige sloot goed aan bij de ernst van de maatregelen. Door het gesloten karakter was het van belang dat de jeugdige zelfstandig voor zijn rechten op kon komen en in hoger beroep kon gaan indien hij dat noodzakelijk achtte ter effectuering van zijn rechten.

Waar hoger beroep moest worden ingesteld was door de tweeslachtigheid van het

indicatiebesluit en de samenloop van zowel de bestuursrechtelijke als de civielrechtelijke waarborgen niet direct duidelijk. De Centrale Raad van Beroep gaf in zijn uitspraak van 29 april 2008 duidelijkheid hieromtrent. 74 Tegen civielrechtelijke uitspraken van de

kinderrechter moest hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof. In hoger beroep golden dezelfde regels als bij de rechter in eerste aanleg. Daar moest wederom zorgvuldig worden getoetst of aan alle waarborgen en rechten recht was gedaan en stond het belang van het kind voorop.

3.3 Overige kritieken Wet op de Jeugdzorg

Zoals uit het voorgaande blijkt waren er verschillende problemen bij de toepassing van de wettelijke bepalingen en verdragen bij de gesloten uithuisplaatsing. Wat het meest in het oog springt is het handhaven en effectueren van verschillende voorwaarden. Een van de

geconstateerde problemen bij de Wet op de Jeugdzorg is dan ook de bureaucratie.75 De toepassing van de gesloten uithuisplaatsing brengt onnodige onduidelijkheid en last met zich mee. De tweeslachtigheid en de hoeveelheid aan bestuurslagen hebben ervoor gezorgd dat toepassing en uitvoering van de gesloten uithuisplaatsing te veel op formele vereisten was gericht en niet op de jeugdige zelf. De hoeveelheid aan wettelijke regels en bepalingen had als gevolg dat er onduidelijkheid ontstond over de toepasselijke wettelijke bepalingen. Hierdoor werd de juiste toepassing van de wettelijke bepalingen een puzzel en kreeg bureaucratie de

73

Net als bij de mogelijkheid tot het zelfstandig instellen van beroep gold er voor het zelfstandig instellen van hoger beroep ook de leeftijdsgrens van twaalf jaar. Wederom bestond deze mogelijkheid er ook voor een jeugdige onder de twaalf die in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Zie verder Bruning & Liefaard, 2009

74 Centrale Raad van Beroep 29 april 2008, LJN: BD1113 75

(21)

overhand.76

Daarnaast werd veelvuldig herhaald dat de gesloten uithuisplaatsing echt een laatste

redmiddel is en dat de noodzaak echt aanwezig moet zijn om de jeugdige gesloten te kunnen plaatsen. Het onderzoek daartoe moet zeer zorgvuldig geschieden. Het belang van de jeugdige en het gezin werd echter vaak uit het oog verloren. Juiste en specifieke hulp ontbrak waardoor te snel voor gesloten uithuisplaatsing werd gekozen.77 De oorzaak hiervan lag mede in de onjuiste toepassing van de wettelijke voorwaarden en het effectueren van de

rechtswaarborgen. Tevens lag de oorzaak in de onjuiste samenwerking rond het kind en het gezin die ontstond door de verschillende bestuurslagen, onduidelijke wetgeving en

versnipperde verantwoordelijkheid.78 Het belang van het kind als eerste overweging werd overschaduwd door onduidelijke en omslachtige wetgeving en verspreide financiering. Er was te weinig aandacht voor oplossingen buiten de gesloten uithuisplaatsing. Te snel en te

makkelijk, zonder juiste toepassing van de voorwaarden, werd de jeugdige gesloten geplaatst. Dit heeft niet alleen een kosten opdrijvend effect gehad, een dergelijke gang van zaken is ook onrechtmatig. De praktijk en toepassing van de gesloten uithuisplaatsing was niet alleen in strijd met de verschillende nationale rechtswaarborgen, het noodzaakscriterium en het hoorrecht, maar ook in strijd met Europese en Internationale verdragsbepalingen. Specifieke aandacht voor alternatieve maatregelen (Artikel 37 sub b IVRK), het recht om ongestoord bij je familie op te groeien en inbreuken hierop enkel in noodzakelijke gevallen te kunnen

rechtvaardigen (8 EVRM) en het belang van het kind als eerste overweging (3 IVRK) werden alle niet optimaal geëffectueerd binnen de Wet op de Jeugdzorg. De Jeugdwet probeert door een andere aanpak en inrichting van jeugdhulp een antwoord te bieden op de verschillende kritieken. In het volgende hoofdstuk zal ik de Jeugdwet bespreken.

4. Jeugdwet

Naar aanleiding van de evaluatie79 Wet op de Jeugdzorg en het onderzoek van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning jeugdzorg80 en de daar geconstateerde

76

Parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning, Jeugdzorg, Jeugdzorg dichterbij (Kamerstukken II 2009/10, 32 296, nr. 7)

77

Evaluatieonderzoek Wet op de Jeugdzorg, BMC: 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 32 202, nr. 1)

78

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 13-14

79

(22)

knelpunten werd een ingrijpende wijziging van het jeugdstelsel nodig geacht. In de

beleidsbrief ‘geen kind buiten spel’ van 8 november 2011 zijn de randvoorwaarden van de Jeugdwet opgetekend. De aandacht werd vooral gevestigd op preventie, de eigen kracht van de jeugdige en zijn gezin en hulp en zorg op maat om (gedwongen) jeugdhulp zo veel

mogelijk te voorkomen.81 In het Regeerakkoord van oktober 2012 is de decentralisatie van de jeugdhulp naar de gemeente bevestigd.82

Het doel van de wetswijziging is het eenvoudiger, efficiënter en effectiever maken van het jeugdstelsel. Door integrale hulpverlening wordt beoogd om maatwerk te leveren.83 Om dit zo goed mogelijk te kunnen realiseren en onnodige gesloten plaatsingen te voorkomen is

gekozen voor decentralisatie van de jeugdhulp. Er vindt een verschuiving plaats in de verantwoordelijkheid op het gebied van jeugdhulp. Taken die verspreid waren over het Rijk, de provincie en gemeenten worden nu geregisseerd door de gemeenten.84 Gemeenten worden zowel bestuurlijk als financieel verantwoordelijk voor alle jeugdzorgtaken. Hierdoor kan de benodigde zorg op gemeentelijk niveau worden ingedeeld en worden afgestemd op de plaatselijke situatie. Per gemeente zal worden gekeken naar de behoefte aan jeugdhulp.85 De bestuurlijke verantwoordelijkheid moet ervoor zorgen dat de gemeenten zelf hun

zorgnetwerken inrichten en een duidelijk aanpreekpunt realiseren.86 Per gemeente kunnen gezinnen, wijken en scholen worden ingezet bij het bieden van hulp aan de jeugdige en het versterken van het opvoedkundige klimaat.87 Jeugdhulp sluit zo beter aan bij de concrete problematiek en de kwaliteit en doeltreffendheid van zorg zal worden bevorderd. Door het kleinschaliger inrichten van zorg worden onnodige kosten weggenomen en zal de

bureaucratie verminderen. Het verminderen van kosten wordt ook gestimuleerd door de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeenten hebben zelf zicht op de gemaakte kosten, kopen zelf hun zorg in en zijn hiervoor zelf verantwoordelijk.88 De nieuwe aanpak is echter niet vrij van kritieken. In paragraaf 4.4 zal ik daarop in gaan. Eerst zal ik de (nieuwe) wettelijke bepalingen toelichten.

80

Kamerstukken II 2009/10, 32 296, nr. 7. Zie ook de reactie van de ministers voor Jeugd en Gezin en van Justitie op dit rapport bij brief van 1 september 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 32 202, nr. 5) 81 Kamerstukken II 2011/12, 31 839, nr. 142 82 Kamerstukken II 2011/12, 33 400 XVI, nr. 94 83 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 9 84 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 2-3 85 Brands-Bottema, 2014 86 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 5-6 87 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 2-3 88 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 2-3

(23)

4.1 Overgangsrecht

De Jeugdwet is per 1 januari 2015 in werking getreden. Ondanks de aanloop naar de voorgenomen wetswijziging moeten er regels worden opgesteld voor de bestaande

gevallen. 89 Voor jeugdigen die ten tijde van de inwerkingtreding van de Jeugdwet op basis van de oude regeling gesloten geplaatst zitten is er het overgangsrecht. Het overgangsrecht is geregeld in hoofdstuk 10 van de Jeugdwet, artikelen 10.1-10.12.

Voor nieuwe gevallen is de Jeugdwet vanaf de inwerkingtreding direct toepasselijk. Voor reeds afgegeven indicatiebesluiten is gekozen voor een overgangsperiode van een jaar. Indicatiebesluiten blijven maximaal een jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet geldig.90 De gemeente is echter vanaf de inwerkingtreding van de Jeugdwet wel (financieel) verantwoordelijk. Gemeenten zijn verplicht om de bestaande zorg voor de jeugdige af te nemen bij de instelling waar de jeugdige is geplaatst. Dit geldt voor jeugdigen die al gesloten geplaatst zitten of in het bezit waren van een machtiging gesloten uithuisplaatsing ten tijde van de inwerkingtreding van de Jeugdwet.91 Voor de continuïteit van de behandeling en de rechtszekerheid van de jeugdige en zijn familie is dergelijk overgangsrecht van groot belang. De verschillende partijen weten waar ze aan toe zijn en kunnen zich voorbereiden op

eventuele wijzigingen.

4.2 Wettelijke bepaling Jeugdwet

De Wet op de Jeugdzorg is geheel komen te vervallen per 1 januari 2015. De wettelijke bepalingen omtrent de gesloten uithuisplaatsing zijn vanaf die datum verankerd in artikel 6.1.1- 6.5.3. Jeugdwet. De belangrijkste wijzigingen met betrekking tot de gesloten uithuisplaatsing zal ik hierna uitwerken.

De noodzakelijke voorwaarden die voorheen in artikel 29b Wjz werden beschreven vormen wederom de wettelijke basis voor de gesloten uithuisplaatsing. In de Jeugdwet zijn deze voorwaarden voor de gesloten uithuisplaatsing in artikel 6.1.2 verankerd. Lid 2 bevat de belangrijkste voorwaarden voor het verlenen van de machtiging. Nog steeds moet er sprake zijn van ernstige opgroei- of opvoedproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid

89

Op 8 november 2011 zijn al de eerste contouren van het nieuwe jeugdstelsel geschetst, Kamerstukken II 2011/12, 31 839, nr. 142.

90

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 100-101

91

(24)

belemmeren en die noodzaken tot gesloten uithuisplaatsing om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of zal worden onttrokken aan die hulp. Het derde lid geeft aan dat een

machtiging slechts kan worden afgegeven indien de jeugdige onder toezicht is gesteld of onder voogdij staat van een gecertificeerde instelling, of de ouders of voogd met de gesloten uithuisplaatsing instemmen. Nieuw in deze bepaling is de gecertificeerde instelling. Een gecertificeerde instelling is een rechtspersoon die op grond van de Awb bevoegd is om besluiten te nemen. De gecertificeerde instelling heeft als enige rechtspersoon de taak om ondertoezichtstelling uit te voeren en moet van overheidswege gecertificeerd zijn. Omwille van de zwaarte en de ingrijpende aard van de gesloten uithuisplaatsing is gekozen voor een gecertificeerde instelling.92 Onderdeel van de ondertoezichtstelling is het bieden van hulp en steun aan de jeugdige.93 Verder is dit lid ongewijzigd gebleven ten opzichte van lid 3 Wet op de Jeugdzorg.

Het vierde lid bevat samen met artikel 6.1.1. lid 1 de regeling omtrent jeugdigen die de leeftijd van achttien al hebben bereikt, maar nog niet de leeftijd van negentien. De regeling in artikel 6.1.1. is aangepast aan de bestaande jurisprudentie waarin werd bepaald dat slechts onder zeer bijzondere omstandigheden een machtiging voor achttienjarigen kan worden verleend.94 In dit artikel zijn de problemen die zich voordeden in de praktijk, met het toepassen van de wettelijke bepalingen, dus aangepast in de Jeugdwet. De wisselwerking tussen het recht en de wet heeft ervoor gezorgd dat noodzakelijke verbeteringen in de Jeugdwet zijn verankerd.

Het vijfde lid, waarin voorheen het indicatiebesluit werd behandeld, bevat een aantal veranderingen. Nieuw is dat het college of de gecertificeerde instelling die de

ondertoezichtstelling of voogdij uitoefent moet hebben besloten dat een voorziening

betreffende gesloten uithuisplaatsing nodig is alvorens een machtiging kan worden afgeven. Bij het nemen van het besluit moet aan de criteria voor de gesloten uithuisplaatsing zijn voldaan. Daarbij moet zorgvuldig worden gehandeld en het belang van het kind altijd de eerste overweging vormen. Er moet een afweging worden gemaakt tussen het recht op een

92

Beuningen & Kok, 2014, par. 2.2

93

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 114-115

94

Rechtbank Amsterdam 23 januari 2009, LJN: BH0778; Rechtbank Utrecht 27 februari 2009, LJN: BH4693; Rechtbank Hertogenbosch 27 februari 2009, LJN: BH4397; Rechtbank Alkmaar 16 maart 2009, LJN: BH7903; Gerechtshof

’s-Gravenhage 26 maart 2009, LJN: BH9207; Rechtbank Roermond 8 april 2009, LJN: BI0864; EHRM 12 oktober 2000, nr. 33 670/96(Koniarska v. U.K.); EHRM 27 mei 1997, report of judgments and decisions 1997-III (Eriksen v. Norway)

(25)

ongestoord familieleven en het recht op hulp bij opgroei- en opvoedproblemen.95 De

verandering van het besluit heeft verder geen invloed op de zorgvuldigheid waarmee het moet worden genomen en de waarborgen die er voor de jeugdige in besloten liggen. Net zoals tegen het indicatiebesluit staat tegen het besluit van het college of de gecertificeerde instelling geen bezwaar en beroep open. Het besluit staat wederom op de negatieve lijst in de bijlage bij de Algemene wet Bestuursrecht.96 De rechtvaardiging voor het uitzonderen van bezwaar en beroep is gelegen in de mogelijkheid om in rechte op te komen tegen het besluit bij de rechter die de machtiging afgeeft.97

Wat verder opvalt aan lid vijf is de zinsnede ‘waar de jeugdige zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek’. Door de decentralisatie is het woonplaatsbeginsel van belang geworden. De gemeente waarin degene die het gezag over de jeugdige heeft verblijft is financieel verantwoordelijk voor de benodigde zorg en hulp. Door deze zinsnede ontstaat er een (financiële) plicht voor de gemeente tot het bieden van de benodigde jeugdhulp. Daarbij creëert het voor de jeugdige een recht op zorg en hulp van de verantwoordelijke gemeente.98 Dat het woonplaatsbeginsel niet afhankelijk wordt gesteld van de woonplaats van de jeugdige is met het oog op de gesloten plaatsing in een andere gemeente wenselijk. Zo zou er elke keer als jeugdigen gesloten uit huis worden geplaatst een puzzel van gemeentelijke (financiële) verantwoordelijkheid ontstaan. De continuïteit van de

gemeentelijke verantwoordelijkheid is ook met het oog op de relatieve competentie van de rechtbank een wenselijke gang van zaken.99

Lid zes vereist net als de oude bepaling uit de Wet op de Jeugdzorg de instemming van een gedragswetenschapper. De gedragswetenschapper moet de jeugdige zelf kort voor het uitbrengen van de instemmingsverklaring hebben onderzocht. In zijn verklaring moet de gedragswetenschapper de noodzaak tot de gesloten uithuisplaatsing beschrijven. Ook in dit artikel wordt geen duidelijke termijn gesteld met betrekking tot ‘kort tevoren’. Omwille van de actualiteitswaarden is hier bewust voor gekozen. De actualiteitswaarden kunnen per geval verschillen en daarom niet in een duidelijke termijn worden verwoord. Indien dit wel zou gebeuren zou dit de mogelijkheid tot maatwerk kunnen beperken en onnodig voor

bureaucratie kunnen zorgen.100 Door de actualiteitswaarden wordt bewust de nadruk gelegd

95 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 187-188 96

Bijlage 2, hoofdstuk 1 Awb, tegen dergelijke besluiten kan krachtens artikel 8:5 lid 1 Awb geen beroep worden ingesteld

97

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 187-188

98

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 125-126, 188

99

Beuningen & Kok, 2014, par. 3

(26)

op het leveren van maatwerk. Hierdoor wordt invulling gegeven aan de doelstellingen van de wetswijziging.

Het zevende lid is geheel nieuw. Door de gemeentelijke verantwoordelijkheid is er naast de Raad voor de Kinderbescherming een nieuwe actor binnen de jeugdhulp te weten het college. Binnen de (gesloten) jeugdhulp hebben zij een belangrijke taak. Naast de Raad voor de Kinderbescherming zijn zij bevoegd om een verzoek tot machtiging gesloten uithuisplaatsing te doen bij de rechter. Het kan voorkomen dat over de noodzaak tot gesloten uithuisplaatsing onenigheid bestaat tussen het college en de Raad voor de Kinderbescherming. Voor dergelijke gevallen is het zevende lid opgesteld. Indien de Raad voor de Kinderbescherming van mening is dat er een machtiging moet worden afgegeven en het college die mening niet deelt, is er toch de mogelijkheid om de rechter om een machtiging te verzoeken.101 Deze toevoeging heeft ervoor gezorgd dat de jeugdige niet afhankelijk is van het college in zijn aanspraak op zorg. Hierdoor kan de gemeentelijke verantwoordelijkheid geen belemmering vormen bij het indienen van een verzoek tot gesloten uithuisplaatsing.

Het achtste lid ziet op jeugdigen die al onder toezicht zijn gesteld krachtens artikel 1:261 BW. In dergelijke gevallen hoeft niet opnieuw een ondertoezichtstellingsmachtiging te worden uitgesproken naast de machtiging gesloten uithuisplaatsing. De machtiging tot de

ondertoezichtstelling is al afgegeven en indien er een gesloten uithuisplaatsingsmachtiging wordt afgegeven is ook voldaan aan de voorwaarden voor een uithuisplaatsing. De

voorwaarden voor de gesloten uithuisplaatsing zijn namelijk zwaarder dan die voor de ondertoezichtstelling waardoor aan de voorwaarden van deze minder ingrijpende maatregel zal zijn voldaan. 102

Het negende lid voorziet in een oplossing voor gevallen waarin ouders hun toestemming tot de gesloten uithuisplaatsing intrekken. De jeugdige kan dan nog veertien dagen gesloten geplaatst blijven. In die veertien dagen kan de (toekomstige) behandeling worden geëvalueerd en kunnen noodzakelijke maatregelen worden onderzocht. Er is daardoor voldoende tijd om een eventuele ondertoezichtstelling, doorbreking of beëindiging van het ouderlijk gezag te

101

Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 188-189

102

(27)

bewerkstelligen. Hierdoor hoeft behandeling en hulp niet direct te worden stopgezet en kan de jeugdhulp worden voortgezet.103

Artikel 6.1.4. Jeugdwet is een geheel nieuwe bepaling. In deze bepaling wordt de

voorwaardelijke machtiging uiteengezet.104 De voorwaardelijke machtiging ziet op hulp en behandeling die steeds meer in een open setting plaatsvindt. In combinatie met de

schorsingsmogelijkheid krachtens artikel 6.1.13 lid 5 wordt een trajectbehandeling mogelijk gemaakt. De behandeling begint in een gesloten setting en indien de jeugdige instemt met de voorwaarden van de voorwaardelijke machtiging of als redelijkerwijs aan te nemen is dat de jeugdige de voorwaarden zal naleven kan een voorwaardelijke machtiging worden afgegeven (artikel 6.1.4. lid negen).105 Het omgekeerde is echter ook mogelijk. De rechter geeft de voorwaardelijke machtiging gesloten uithuisplaatsing af en de jeugdhulpaanbieder houdt toezicht op de naleving van de voorwaarden. Indien de voorwaarden niet worden nageleefd of de problematiek blijkt te zwaar te zijn om in een open setting te behandelen, kan de

jeugdhulpaanbieder besluiten de jeugdige gesloten te plaatsen (artikel 6.1.6).

Het tweede tot en met het vierde lid bevatten de voorwaarden voor het afgeven van een voorwaardelijke machtiging. Nu het ook hier om een gesloten plaatsing gaat zijn de

voorwaarden gelijk aan de voorwaarden van artikel 6.1.2. Daarnaast moet een behandeling buiten de gesloten setting mogelijk zijn en de ernstige belemmeringen buiten de instelling moeten kunnen worden afgewend door het stellen van voorwaarden. Een andere belangrijke voorwaarde is dat de jeugdige zich onder behandeling van een jeugdhulpverlener stelt.106

Artikel 6.1.3. regelt de spoedmachtiging. Net als in de Wet op de Jeugdzorg gaat het hier om een situatie waarin een machtiging krachtens artikel 6.1.2. niet kan worden afgewacht. Er hoeft echter niet te worden aangetoond dat er sprake is van ernstige opgroei- en

opvoedproblemen. Voldoende is dat het vermoeden hiertoe aanwezig is. Degene die om een spoedmachtiging verzoekt zal dit vermoeden aannemelijk moeten maken. Het is niet vereist dat ook het college van mening is dat de jeugdige een voorziening gesloten uithuisplaatsing nodig heeft. In de Wet op de Jeugdzorg was wel een verklaring van Bureau Jeugdzorg vereist bij het aanvragen van een spoedmachtiging. Dit werd als dubbelop en onnodig gezien nu de

103 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 189 104 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 190 105 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 190 106 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 190-191

(28)

gedragswetenschapper de jeugdige al onderzoekt.107 Een gedragswetenschapper moet de jeugdige alvorens het indienen van het machtigingsverzoek hebben gehoord. In een

spoedgeval kan dit echter achterwegen blijven indien dit feitelijk onmogelijk is. Wat onder feitelijk onmogelijk wordt verstaan is door de Raad voor de rechtspraak verduidelijkt. Feitelijk onmogelijk ziet niet alleen op de situatie dat de gedragswetenschapper de jeugdige niet kan bezoeken, maar ook op de situatie waarin het onderzoeken van de jeugdige niet wenselijk is. De situatie kan zich voordoen dat de jeugdige, indien hij zal worden onderzocht, zich zal onttrekken aan de geboden hulp.108 De verklaring van de gedragswetenschapper moet dan uiterlijk bij de behandeling van het verzoek worden overgelegd.

Indien ouders hun toestemming intrekken ingeval van een spoedmachtiging kan de jeugdige toch in de accommodatie blijven. De jeugdige kan daar verblijven tot de duur van de

spoedmachtiging, doch ten hoogste twee weken.109

4.3 Rechtswaarborgen Jeugdwet

De gemeenten zijn verplicht om zelf een plan op te stellen met betrekking tot het integrale jeugdbeleid. Hierin moet zoveel mogelijk lokale hulp worden opgenomen en is

(gemeentelijke) transparantie van groot belang.110 Er wordt gewerkt vanuit het principe één gezin, één plan, één regisseur ter bevordering van de eigen kracht. Het herstel van het normale leven staat voorop.111 Om dit te kunnen effectueren heeft het wetsvoorstel expliciet een aantal rechtswaarborgen opgetekend. Deze waarborgen zijn: proportionaliteit en subsidiariteit (mede op grond van het noodzaakscriterium krachtens artikel 8 EVRM), rechtsgelijkheid, het verbod van willekeur (mede verwoord in artikel 37 IVRK), rechtszekerheid en uniformiteit.112 Deze rechtswaarborgen sluiten grotendeels aan bij de eerder genoemde rechtswaarborgen krachtens de Wet op de Jeugdzorg. Door de wijziging van de wettelijke bepalingen zullen de inhoud en invulling van de rechtswaarborgen waarschijnlijk anders zijn. De geconstateerde wijzigingen zal ik hieronder bespreken.

107 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 189 108 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 189-190 109 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 190 110 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 5-6 111 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 19-20 112 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 33-34

(29)

4.3.1 Noodzaakscriterium

De preventieve inrichting van jeugdhulp is een belangrijke verandering. Door de nadruk te leggen op het voorkomen van gedwongen jeugdhulp wordt meer recht gedaan aan het ultimum remedium beginsel. Pas als duidelijk is dat er geen oplossing kan worden gevonden binnen het gezin en de omgeving van de jeugdige is gesloten uithuisplaatsing te

rechtvaardigen.113 De Raad voor de Kinderbescherming komt pas in beeld als er geen enkele andere oplossing voorhanden is. Het wetsvoorstel wil echter wel bevorderen dat de Raad voor de Kinderbescherming in een vroeger stadium kan meedenken bij het bieden van hulp.114 Zo moet worden voorkomen dat onnodig zware maatregelen worden toegepast en jeugdigen onnodig gesloten worden geplaatst. Van groot belang bij het effectueren van deze

rechtswaarborg is zorgvuldig onderzoek naar de persoon van de jeugdige en de

probleemoplossende mogelijkheden binnen zijn familie en omgeving. Hierdoor wordt nog meer de nadruk gelegd op de gesloten uithuisplaatsing als laatste. De noodzaak moet blijken uit het besluit van het college of de gecertificeerde instelling en uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper. Zorgvuldig onderzoek en duidelijke onderbouwing van de noodzaak zijn van belang voor de rechtvaardiging van de gesloten uithuisplaatsing en de verdragsverplichting krachtens artikel 8 EVRM.115 In de Jeugdwet wordt meer nadruk gelegd op het noodzaakscriterium door de preventieve inrichting en de nadruk op mogelijkheden binnen de familie. Deze waarborg zal binnen de Jeugdwet beter tot zijn recht kunnen komen en van grotere waarde zijn.

4.3.2 Horen van de jeugdige

Het college en de gecertificeerde instelling zijn verplicht de jeugdige te horen alvorens het besluit te nemen. Wederom geldt dit vereiste nu bij het nemen van het besluit het horen van de jeugdige verplicht is krachtens artikel 4:8 Awb. Het gericht aanpakken van de

problematiek en het integraal bieden van hulp kan alleen worden gerealiseerd als de jeugdige wordt betrokken bij het besluit.116

113 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 34-35 114 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 35 115 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 54-55 116 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 19-20

(30)

Het horen van de jeugdige door de rechter is ook in de Jeugdwet vastgelegd. Artikel 6.1.10 bevat dezelfde wettelijke voorwaarden en rechten als het oude artikel 29f Wjz. In artikel 6.1.10 lid 2 is het hoorrecht van de jeugdige in spoedgevallen geregeld. Als er sprake is van een spoedmachtiging behoeft de jeugdige niet te worden gehoord indien dit omwille van de spoed niet mogelijk is. Indien de jeugdige binnen twee weken niet alsnog is gehoord vervalt de machtiging.117 Deze waarborg is niet aan veranderingen onderhevig geweest door de wetswijziging.

4.3.3 Beroep instellen

Het recht op rechtsbijstand is geregeld in artikel 6.1.10 lid 4 Jeugdwet. De mogelijkheid om zelfstandig in rechte op te treden wordt geregeld in artikel 6.1.1. lid 2 Jeugdwet. Zowel het recht op rechtsbijstand als de mogelijkheid zelfstandig in rechte op te treden is geheel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Wet op de Jeugdzorg, artikel 29f lid 2 Wjz en artikel 29a lid 2 Wjz.118 Deze waarborg is dan ook niet onderworpen aan enige verandering.

4.3.4 Rechterlijke toetsing

De rechter toetst de noodzaak tot gesloten uithuisplaatsing en bepaalt de termijn van de gesloten uithuisplaatsing. Hiervoor geldt een maximum van ten hoogste een jaar.119 Een spoedmachtiging heeft een maximale termijn van twee weken. Binnen deze termijn moet aan alle wettelijke vereisten zijn voldaan, omdat anders de machtiging zijn geldigheid verliest. Bij de voorwaardelijke machtiging geldt een maximale termijn van een half jaar. De daaropvolgende voorlopige machtiging heeft een maximale duur van een jaar.120 Met het stellen van termijnen sluit de regeling aan bij de eisen die het EVRM stelt aan

vrijheidsbenemende maatregelen.121 Regelmatige toetsing van de rechtmatigheid van de gesloten uithuisplaatsing is krachtens art. 37 IVRK verplicht.

De rechterlijke toetsingsplicht en de daarbij gestelde termijnen zijn echter niet anders ten opzichte van de Wet op de Jeugdzorg. Deze waarborg is, anders dan door de invoering van de voorwaardelijke machtiging, niet veranderd door de wetswijziging.

117 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 194 118 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 184-185 119 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 194 120 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 195 121 Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 195

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het toepassen van dagelijks 16 uren licht en 8 uren donker (16L:8D), met een intensiteit van 150-200 lux heeft een positief effect op de melkproductie, groei en vruchtbaarheid

Een verkenning van mogelijke maatregelen voor het mitigeren en/of wegnemen van de effecten als door de kantoorontwikkeling niet volledig aan de eisen die de doelsoorten stellen

Is uw college bereid om wanneer uit het onderzoek uit vraag 4 blijkt dat de geheime stukken aan de heer Feijtel zijn verstrekt zonder dat een daartoe bevoegd gezag de

Voorts wys dieselfde auteur (p. 25} op die noue verwantskap tussen die vakdidaktieke en Didaktiese Pedagogiek. Daar bestaan op hierdie gebied sekerlik ruimte vir

Die spanning wat binne die antagonistiese politieke klimaat bestaan, word ook betrek byvoorbeeld die opstande in die townships, vandalisme in stede en op plase en so word daar

EEN EVALUATIEONDERZOEK ONDER GESCHEIDEN BURGERS NAAR DE RECHTERLIJKE ALIMENTATIENORMEN, GELDEND TOT APRIL 2013 KENNISCENTRUM MAATSCHAPPIJ EN RECHT.. LECTORAAT

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

[r]