• No results found

Berekening van het kokkelbestand

Voor elk jaar worden de gegevens uit de RIVO survey voor de klassen “0j” en “1j” samengevoegd, omdat de classificatie van “0j” in de voorjaarssurvey meestal betrekking heeft op kleine en late kokkels van het vorige jaar. Vervolgens wordt door optelling een hoeveelheid kokkels (versgewicht) bepaald per gewichtsklasse met een klassebreedte van 1 gram (vers). De gewichten en hoeveelheden worden vervolgens

100000 200000 300000 400000 500000 100 200 300 0 gesimuleerde predatie regressielijn

kokkelbestand (ton vers)

gegeten per vogel (kg vers)

Figuur 4.1. Met WE BT ICS Gesimuleerde predatie van kokkels als functie van het bestand. De regressielijn is y = 0.00574x/(1 + 0.0000177x).

voor ieder volgend jaar onderworpen aan de volgende operaties:

1. Zomergroei en overleving worden berekend volgens de bestandsafhankelijke groei in Kamermans et al. (2003b, Figuur 4.5) voor de ´e´enjarige kokkels en de groeicurven in Kamermans et al. (2003b, Tabel 4.2) voor de jaren dat de jaarklasse 2 of meer jaren oud is. De sterfte door predatie en ander oorzaken in de zomer bedraagt 28%Kamermans et al. (2003b, Tabel 3.9).

2. Groei in de herfst In Figuur 3.12B was al te zien dat de groei in de herfst niet geheel verwaarloosbaar is. In Rappoldt et al. (2003b, Hoofdstuk 6.4) is een curve berekend door groeicijfers voor de Oosterschelde in Kamer- mans et al. (2003b, Figuur 4.4). Deze curven zijn in het simulatiemodel WEBT ICS gebruikt voor het berekenen van groeicijfers op dagbasis. Hier worden dezelfde curven slechts gebruikt om voor 1 oktober een relatieve groei- snelheid af te lezen van 35.4% per jaar voor ´e´enjarige kokkels, 27.3% per jaar voor tweejarige kokkels en 0% per jaar voor meerjarige kokkels. Deze snelhe- den zijn toegepast voor een periode van 2 maanden, dus de gewichtstoename bedraagt een zesde van de genoemde percentages.

3. Bevissing De bevissing is in rekening gebracht volgens de gegevens verkregen via het RIVO. Een extra sterfte van 5% is in rekening gebracht en de geviste hoeveelheden komen vrijwel exact overeen met die in Figuur 3.22. De visserij wordt verdeeld over de gewichtsklassen door voor iedere gewichtsklasse een grootte uit te rekenen met de parameters inRappoldt et al.(2003b, Hoofdstuk 6.7). De relatieve bijdrage aan de bevissing is dan voor kokkels kleiner dan 22.0 mm op 0 gesteld en voor kokkels groter dan 30.0 mm op 1. Daartussen wordt lineair ge¨ınterpoleerd.

4. Predatie De predatie door scholeksters wordt berekend met behulp van een curve die gefit is door de in Hoofdstuk3gesimuleerde predatie (zie Figuur4.1). Om de curve af te lezen is het bestand na bevissing gebruikt. De relatieve bijdrage aan het predatie is dan voor kokkels lichter dan 2.0 gram (vers) op 0 gesteld en voor kokkels zwaarder dan 8.0 gram op 1. Daartussen wordt lineair ge¨ınterpoleerd.

5. Sterfte Voor de sterfte zijn percentages van 0.0%, 10% en 20% toegepast en de keuze voor 10% is op basis van de uitkomsten gemaakt.

6. Voorjaarsgroei Op dezelfde wijze als voor de groei in de herfst zijn groeiper- centages toegepast op de gewichten van de kokkels, weer voor een periode van 2 maanden (maart en april). De gebruikte percentages zijn 46.4% per jaar voor ´

e´enjarige kokkels, 12.3% per jaar voor tweejarige kokkels en 0% per jaar voor meerjarige kokkels. Voor de groei over 2 maanden moeten deze percentages weer worden gedeeld door 6.

Het resultaat van deze operatie is een kokkel bestand in mei dat kan worden vergele- ken met het werkelijk gevonden bestand aan twee- en meerjarige kokkels en waaraan dan vervolgens de nieuwe ´e´enjarige kokkels worden toegevoegd. Na een strenge win- ter echter (1990–1991, 1995–1996 en 1996–1997) is veelal een groot deel van de kokkels doodgevroren. Het berekende bestand wordt in die jaren door proportionele verlaging in alle gewichtsklassen gelijk gemaakt aan het (kleine) waargenomen be- stand. Dat betekent dat het hierboven beschreven model in essentie het verloop van een bestand berekend na ´e´en of enkele jaren met broedval en totdat de kokkels in een strenge winter grotendeels doodvriezen.

Voor het eerste jaar van de berekening (1990) worden de twee- en meerjarige kokkels gebruikt om de kokkelhoeveelheden voor de jaargang 1988 en 1987 te initialiseren (de ´e´enjarige kokkels vormen jaargang 1989).

Zoals in de opsomming hierboven is vermeld, is de groei in herfst en voorjaar op onge- veer dezelfde wijze beschreven als in het simulatiemodel WE BT ICS in Hoofdstuk3, terwijl de wintergroei op 0 gesteld is. In essentie hebben we dus een vereenvoudigde versie van de beschrijving die in WE BT ICS is gebruikt voor het simuleren van de groei van dag tot dag.

De meest foutgevoelige balans tussen berekende bestanden en waargenomen hoeveel- heden is de vergelijking tussen het kokkel bestand aan het einde van de winter en nog voor de nieuwe ´e´enjarige kokkels in mei bij het kokkelbestand opgeteld worden. Figuur 4.2 laat deze balans zien voor de bestanden na zachte winters en voor drie keuzen van de wintersterfte. Een wintersterfte van 10% lijkt de beste van de drie. Die keuze is niet verder geoptimaliseerd.

De herfst- en voorjaarsgroei zijn uiteraard tot op zekere hoogte uitwisselbaar met de wintersterfte. Er is echter een verschil. De groei hangt af van de ouderdom van de kokkels en is een toename van gewicht en grootte, terwijl de wintersterfte een vermindering van het aantal kokkels bewerkstelligd. Er is geen uitgebreide analyse gedaan van het effect van verschillende keuzen. De berekening is consistent gehouden met de simulaties in Hoofdstuk3en voor de wintersterfte komt er dan ook een getal te voorschijn dat iets hoger is dan de 1% per maand, hetgeen overeenkomt met de analyse in Hoofdstuk3.3.1over de kokkelbalans.