• No results found

Hoofdstuk 6 Resultaten Interviews

6.6 Beperkingen voor outreachend werken

Tijdens de interviews is er gevraagd naar de invloed van randvoorwaarden als beleid en overleg met collega’s op het dagelijkse werk als outreachende- /preventiewerker. Uit de reacties van de respondenten zijn naast deze randvoorwaarden een aantal beperkingen en belemmeringen te filteren die een obstakel kunnen vormen voor de werkers.

Visie en legitimatie onvoldoende helder

Een van de meest in het oogspringende beperkingen die door de outreachende- /preventiewerkers wordt genoemd, is het gemis aan een duidelijke visie en legitimatie.

Respondent 7 geeft aan dat het werken in een grijs gebied als outreachend werken, vraagt om de zaken goed op papier te hebben. Respondent 1 en 3 beamen dit en beschrijven het tekort aan legitimatie voor het werk. Ze hebben het gevoel in een uithoek van de organisatie te opereren en niet serieus genomen te worden. ‘Er wordt een beetje laconiek over gedaan, we hebben niet de zware gevallen, wordt dan gezegd. Ik vind juist dat we de zware gevallen hebben en daar zit dan een incidentele blower tussen,’ (respondent 1).

Naast de legitimatie die volgens een aantal respondenten nog onvoldoende aanwezig is, lijkt ook de visie een belangrijke obstakel te zijn voor de outreachende- /preventiewerkers. Ongeveer de helft van de outreachende- /preventiewerkers beschrijft dat ze in hun werk een duidelijke visie missen.

‘Doordat beleid nog niet helemaal helder is, doe je het nu maar zoals het draait, zoals het gedraaid hoort te worden.’ (respondent 14). Ook respondent 13 mist een visie, ook al krijgt dit nu al wel meer een rol dan voorheen. ‘Ik mis zowel de visie jeugd, als de visie op wat een preventiewerker allemaal mag en moet doen.’ Door het gebrek aan visie is niet duidelijk hoe ver de outreachende- /preventiewerker mag en kan gaan en wat precies zijn taken zijn. De ene outreachende- /preventiewerker gaat dan ook verder dan een ander.

Dit is ook het beeld dat respondent 16 schetst tijdens het interview. Zij heeft het gevoel dat hun functie door de fusie nog niet goed is gepositioneerd en dit geeft onduidelijkheid. ‘Soms zijn er dezelfde jongeren in aanmelding bij B&B en preventie, dat is zonde van de tijd.’

Respondent 15 mist kaders waarbinnen gewerkt kan worden. Ze beseft zich echter ook dat ieder mens anders is en dus ook een andere benadering vereist. Desondanks is deze respondent nog vaak zoekende naar een passende aanpak. Een aantal respondenten beschrijft als reactie hierop dat zij het prettig zouden vinden wanneer Jeugd belangrijker en duidelijk gepositioneerd zou worden binnen Tactus en dat er evidence based interventies voor hen beschikbaar zouden zijn. Ook kaders en/of een format waarbinnen outreachend werken plaats moet vinden zou een optie tot verbetering zijn.

Een visie en legitimatie zou behalve voor duidelijkheid ook kunnen dienen als ‘controlemiddel’. Respondent 18 geeft aan dat wanneer er meer zaken op papier staan, de organisatie ook beter kan nagaan of aan de gestelde eisen en verwachtingen wordt voldaan.

Spanningsveld tussen financiering en doelen

Binnen het preventiewerk wordt veel projectmatig gewerkt. Dit brengt met zich mee dat er een bepaalde tijd en budget is waarbinnen de activiteiten uitgevoerd moeten worden. Volgens respondent 7 heeft dit vaak tot gevolg dat het zoeken is naar de juiste manier om invulling te geven aan het project. ‘Het is eigenlijk continu kijken, binnen de kaders die gesteld worden, hoe halen we dan het onderste uit de kan.’ Er is zodoende een spanningsveld tussen het budget en het willen afleveren van een goed product. Respondent 2 geeft zelfs aan dat beleid eigenlijk allesbepalend is. Het is mogelijk dat er voor het ene project veel geld en tijd beschikbaar is en voor een ander project beduidend minder, waardoor niet overal inhoudelijk hetzelfde gedaan kan worden.

Respondent 1 beschrijft een ander spanningsveld omtrent financiering. De financieerder voor het desbetreffende project is in veel gevallen ook de gesprekspartner van de outreachende- /preventiewerker bij het opzetten van het project of activiteit. Dit geeft een bepaalde druk en zou volgens deze respondent de reden kunnen zijn projecten niet altijd lekker lopen. ‘Het is heel erg afhankelijk van degene die daar het gezicht is.’

Gebruik van expertise

Het gebruiken van expertise wordt door de respondenten op verschillende gebieden beschreven. Zo geeft respondent 1 aan dat de expertise van de individuele outreachende- /preventiewerkers beter benut kan worden. Zij draagt het voorbeeld aan van een outreachende- /preventiewerker die een methodiek had ontwikkeld. Inmiddels is deze werker niet meer werkzaam bij Tactus, maar wordt deze methodiek opnieuw opgestart in een andere regio zonder gebruik te maken van de bestaande kennis

en ervaring. Volgens deze respondent had ‘de kracht van deze werknemer veel beter benut kunnen worden.’ Respondent 6 benadrukt ook bovenstaand punt. Daarnaast geeft hij aan dat de consultatie en doorverwijzing ook beter zou verlopen wanneer men meer gebruik maakt van elkaars expertise. Wanneer expertise breder wordt getrokken komt hier het punt van respondent 2 naar voren. Deze outreachende- /preventiewerker geeft aan dat er vaak vele instanties aan het werk zijn in het proces rondom de jongere. Dit zou een samenwerking moeten zijn waarin goed gebruik wordt gemaakt van elkaar. Iets wat nu lang nog niet altijd het geval is volgens deze respondent.

De samenwerking tussen preventie en B&B wordt ook genoemd als plaats waar meer gebruik gemaakt kan worden van elkaars kennis en kunde. In een aantal regio’s blijkt er nog onvoldoende samenwerking bestaan tussen beide afdelingen. Er zijn raakvlakken en samenwerkingsprojecten, maar het blijven twee aparte dingen naast elkaar. Respondent 8 geeft aan dat het erg prettig zou zijn wanneer er samen overleg zou plaatsvinden over een casus.

Kennis

Door respondenten wordt aangegeven dat zowel middelenkennis, als kennis over modellen en technieken en kennis over psychische problematiek van belang is om outreachend te werken. Veruit de meeste respondenten benoemen dat zij middelenkennis paraat hebben. Een aantal respondenten geeft echter aan dat zij niet van ieder gebied voldoende weten. Respondent 10 beschrijft bijvoorbeeld: ‘De directe parate kennis waardoor ik gedrag meteen kan linken aan mogelijke stoornissen. Dat je soms niet goed weet of de drugs maakt dat een jongere zo doet of de spanning of eventuele persoonlijkheidsproblematiek.’ Respondent 5 merkt ook dat hij bepaalde kennis niet paraat heeft waardoor het soms lastig is om de goede begeleiding bij deze jongere af te stemmen. ‘Dat je het ook wat breder trekt. Dat je niet alleen naar de verslaving, de persoon en het middel kijkt, maar dat je de persoon ook wat verder uitdiept naar de achtergrond. Van hoe verhoudt het middelengebruik zich tot de achtergrond.’ Deze cliënt geeft aan dat hij dit soort vragen dan bij collega’s neerlegt, maar dat hij hier zelf ook graag meer van had willen weten.

Ondersteuning

Casussen worden volgens de respondenten zoals gezegd vaak besproken met collega’s en leidinggevenden. Respondenten geven aan deze mogelijkheid tot overleg als prettig te ervaren. In een aantal gevallen is het echter niet goed mogelijk om overleg op deze manier plaats te laten vinden. Zo geeft respondent 1 aan dat er tijdens hun casuïstiekoverleg geen hoofd- /eindverantwoordelijke aanwezig is. ‘Ik vind eigenlijk dat we door een gedragsdeskundige ofzo doorgevraagd moeten worden op een casus. Er moet gewoon iemand bij zitten die net iets meer weet dan wij en die daar ook de verantwoordelijkheid voor kan dragen. Die me spiegelt naar m’n blinde vlekken.’ Deze respondent geeft aan hierdoor minder ondersteuning en overleg te ervaren dan noodzakelijk is.

Ook in dit geval speelt het gebrek aan visie en kaders een rol. Doordat er onduidelijkheid heerst omtrent deze zaken, hebben een aantal respondenten behoefte aan ondersteuning, die niet altijd voorhanden is. Respondent 9 geeft aan dat zij in dit verband een Jeugdteam zoals in Enschede of iets

dergelijks fijn zou vinden. Dit is volgens haar een plek waar de professionaliteit van de organisatie samenkomt en waar zij ondersteuning van zou kunnen krijgen.